Witte onschuld: waar een klein land groot in is

Boekcover.
Boekcover.

“White innocence”, de titel van het enige tijd geleden verschenen boek van Gloria Wekker, is binnen korte tijd een vaste uitdrukking geworden. Net als de termen “wit privilege” en “institutioneel racisme” beschrijft “witte onschuld” de onderliggende mechanismen van alledaagse en diepgewortelde vormen van racisme in Nederland, die met woorden als “discriminatie” of “uitsluiting” niet te vatten zijn. Mechanismen die op individueel niveau soms moeilijk te beschrijven zijn en juist daardoor in het dominante discours vaak gemakkelijk worden weggewuifd. Maar Wekker laat overtuigend zien dat een structurele en intersectionele analyse van het Nederlandse zelfbeeld, gekoppeld aan een lange koloniale traditie, veel kan opleveren. En dat is minder ingewikkeld dan het klinkt.

Wekker is emeritus hoogleraar in gender studies aan de Utrechtse universiteit en heeft haar sporen verdiend met een kritische blik op de Nederlandse samenleving en de manier waarop “minderheden” – in aantal en machtspositie – daar een plek in krijgen. Waarbij ze zich al langer bewust niet beperkt tot gender, maar juist een sterke voorvechter is van een intersectionele blik die gender, ras, klasse en andere structuren met elkaar in samenhang bekijkt. “White innocence” lijkt een soort terugblik op en synthese van langdurige academische en politieke ervaring. Ze zegt er zelf al jaren over nagedacht, over gepraat en mee geworsteld te hebben. Haar dankwoord in het begin van het boek leest als een hall of fame van mensen die, vaak in de schaduw van de mainstream, een kritische blik op de Nederlandse samenleving hebben bewaard. Ze plaatst het boek ook in de context van de in 2014 verschenen bundel “Dutch racism”, waarin de draad van Philomena Esseds in de jaren 80 uitgebrachte boek “Alledaags racisme” weer werd opgepakt en dat deel uitmaakt van een revival van kritische racismestudies in Nederland. Dat alles verklaart ook waarom “White innocence” meteen zoveel aandacht, bewondering en kritiek oogstte: het is direct geworteld in de hedendaagse anti-racistische strijd, draagt bij aan die nieuwe beweging, maar slaat tegelijk een brug naar eerdere bewegingen en strijden.

Vierhonderd jaar koloniale ervaring

Thematisch is “White innocence” een verzameling artikelen waarbij diverse aspecten van racisme en kolonialisme aan de orde komen: het alledaagse samenspel van racisme en seksisme in de media, op straat en bij de politie; institutioneel gendergekleurd racisme bij de overheid en op de universiteit; de doorwerking van koloniaal racisme in de Nederlandse metropool; het effect van koloniale beelden en discussies op de hedendaagse dominante Nederlandse visies op homo-emancipatie; en Zwarte Piet als centrale schakel in de strijd om het Nederlandse zelfbeeld. Een variatie aan onderwerpen dus, waarbij dat zelfbeeld, de constructie en doorwerking daarvan de rode draad is. Een wit zelfbeeld gekenmerkt door valse bescheidenheid en onschuld. Zoals Wekker het omschrijft: “een kleine, maar rechtvaardige, ethische natie; kleurenblind, dus vrij van racisme; vanzelfsprekend moreel en ethisch superieur, dus een gidsland voor andere bevolkingen en naties”.* Ze combineert historische beschrijvingen met hedendaagse bronnen en persoonlijke verhalen om een breed beeld te schetsen van de manier waarop dit zelfbeeld in stand wordt gehouden en op paradoxale wijze juist heel expliciete vormen van racisme legitimeert. Het resultaat is een gemakkelijk leesbaar boek waarin Wekkers concepten die anders soms ingewikkeld of omstreden lijken, heel toegankelijk en overtuigend kan overbrengen.

Dan gaat het bijvoorbeeld over de manier waarop zij het “cultureel archief” van Nederland beschrijft om te laten zien hoe het koloniaal verleden doorwerkt in de huidige samenleving. Je hoort natuurlijk wel vaker dat het Nederlandse kolonialisme is terug te zien in de huidige instituties en structuren, maar Wekker weet dit punt heel overtuigend te illustreren. Het uitgangspunt is het simpele feit dat Nederland vierhonderd jaar lang een gewelddadig koloniaal rijk in stand heeft gehouden, dat rijk na de Tweede Wereldoorlog bijna volledig kwijt is geraakt, maar daar als land eigenlijk nooit bij stil heeft gestaan. Het is moeilijk vol te houden dat vierhonderd jaar koloniale ervaring geen impact heeft gehad op het land en zijn bewoners – en toch is dat precies wat er gebeurt. Men doet vaak genoeg alsof “gewone Nederlanders”, Nederlanders in het “moederland” dus, pas na de Tweede Wereldoorlog echt met niet-witte mensen in aanraking kwamen, en dat racisme dan ook niets met het koloniaal verleden te maken kan hebben. Daarbij gaat men er dus impliciet van uit dat het kolonialisme alleen in de koloniën heeft plaatsgevonden en de tijd van het kolonialisme vandaag de dag, met de onafhankelijkheid van die koloniën, ook weer is afgelopen.

Culturalisme

Wekker laat glashelder zien dat die redenering niet opgaat. Het maakt niet uit of witte mensen in het “moederland” misschien nooit direct in aanraking kwamen met de onderdrukte en tot slaaf gemaakte mensen uit de koloniën. Want ideeën over de minderwaardigheid van iedereen die niet wit was, en ideeën over hun besmettelijkheid, wildheid en ongeremdheid, ook in seksuele zin, drongen wel degelijk door tot de Nederlandse mainstream: in het onderwijs, in de kunst, bij de koloniale tentoonstellingen, in tijdschriften, en in de reclame en commercie. Met de tegenhanger dat witheid staat voor superioriteit, maar vooral ook voor onschuld, beschaving, controle en macht. En het zijn precies die ideeën die ook vandaag de dag nog terugkeren in Nederlandse publieke debatten, in instituties en in individuele relaties tussen mensen. Wit Nederland heeft de raciale scheidslijnen tussen mensen nog lang niet losgelaten, wat men ook moge beweren. Want het heeft die scheidslijnen ook nooit geproblematiseerd.

Het concept van het “cultureel archief”, een term die door Edward Said is gevormd en uitgewerkt, staat in deze analyse centraal. In dat archief zitten collectieve ideeën, herinneringen en kennis opgeborgen, en het bepaalt hoe er in Nederland tegen veel dingen wordt aangekeken. Volgens Wekker is het een “opslag van herinneringen, in de hoofden en harten van mensen in de metropool, maar zijn inhoud is ook stilzwijgend gemetseld in beleid, in organisatieregels, in populaire en seksuele cultuur, en in alledaagse kennis, en dat allemaal gebaseerd op vierhonderd jaar koloniale heerschappij”. En in Nederland bevat het cultureel archief nu eenmaal veel brokken koloniale troep. Dat punt wordt door de witte critici van Wekker soms als simplificering of zelfs als “reverse racism” weggewuifd. Dat terwijl Wekker daardoor juist ontkomt aan het lompe culturalisme dat zo kenmerkend is voor veel witte antropologische analyses over “andere culturen”. Je zult bij haar nergens uitspraken vinden als “Nederlanders zijn nu eenmaal zo” of “Dat zit in hun natuur/cultuur”. Wat ze wel doet, is laten zien dat de ervaring als koloniale overheerser de Nederlandse instituties en ook de Nederlandse psyche op een manier heeft gestructureerd die altijd uitgaat van witheid als norm en van een vanzelfsprekende superioriteit en vooruitstrevendheid van Nederland ten opzichte van andere landen en werelddelen.

Ze werkt dat vooral heel nauwkeurig uit voor het overheidsbeleid en de wetenschap in de context van emancipatie, gender en seksualiteit. Deze instituties zijn nog steeds georganiseerd langs raciale lijnen, blijkt uit haar analyse. Zo is het “algemene” vrouwenemancipatiebeleid ondergebracht bij het ministerie van Onderwijs en met name gericht op witte vrouwen. Als je het over zwarte vrouwen wilt hebben, moet je bij het ministerie van Sociale Zaken aankloppen. En het ministerie van Buitenlandse Zaken houdt zich bezig met “Derde Wereld-vrouwen”. Volgens de overheid is de wereld dus al bij voorbaat ingedeeld in raciale categorieën. Hetzelfde patroon is te zien in de wetenschap en op andere beleidsvelden. Voldoende voorbeelden van geïnstitutionaliseerd racisme, voortkomend uit vierhonderd jaar koloniale machtsstucturen.

Emancipatie

De kracht van Wekker ligt er ook in dat ze deze op zich al interessante analyse nog met haar intersectionele blik verder kan verdiepen. Want dan blijkt dat er bij hetzelfde voorbeeld van de verschillende beleidsvelden uiteindelijk helemaal geen plek is voor zwarte vrouwen. Zoals gezegd, het vrouwenemancipatiebeleid gaat uit van de witte vrouw. Maar het “integratie-“, “minderheden-“ of “allochtonenbeleid” van het ministerie van Sociale Zaken gaat juist weer over “minderheden”-mannen. En bij de “Derde Wereld-vrouwen” horen de Nederlandse zwarte vrouwen ook weer niet. Zo leidt de combinatie van racisme en seksisme, of witheid en patriarchaat, tot een beleidswereld waar zwarte vrouwen bijna niet bestaan. Behalve als witte mannen zwarte vrouwen uit de handen van zwarte mannen kunnen bevrijden, zoals de casus van Ayaan Hirsi Ali laat zien. Dan gaat het dus niet om het zelfstandige perspectief van de zwarte vrouw, maar wordt zij benaderd als object in het gevecht tussen witte en zwarte mannen. Een gelijksoortig mechanisme speelt in de context van homoseksualiteit en emancipatie. Hier is de witte homoman het voorbeeld van hoe emancipatie eruit moet zien. Zo krijgen zwarte homomannen dan misschien nog wel wat beleidsaandacht als ze hetzelfde pad van coming-out volgen als de witte homomannen, al lopen ze ook dan aan tegen raciaal gekleurde seksualisering van de Pim Fortuyn-achtigen. Maar de groep van lesbiennes is al veel minder centraal gesteld en de plek van “black, migrant and refugee” lesbiennes is helemaal niet zichtbaar. Wederom een voorbeeld van een racistisch en seksistisch gestructureerde hiërarchie, ingebed in Nederlandse beleidsnota’s en emancipatieprogramma’s.

En wat heeft dat allemaal met die witte onschuld te maken? Die is er in feite de verklaring voor dat deze structuren zo onopgemerkt en onbevraagd kunnen voortbestaan. Het zelfbeeld van Nederland als klein en onschuldig land, van Nederlanders als goedbedoelende mensen, en witheid als norm, stelt witten in staat om deze structuren en de koloniale wortels ervan blijvend te negeren en te ontkennen. Dat zelfbeeld maakt het ook zo verdomd lastig om het racisme aan te kaarten. Want wij, de witte Nederlanders, wij zijn toch niet racistisch? Racisme, dat is toch iets van de VS, van Zuid-Afrika? En trouwens, die buitenlanders discrimineren onderling toch ook? Het kan niet vaak genoeg worden gezegd: hoe ongelooflijk het ook is, het gruwelijke koloniale verleden, de onderdrukkende rol die Nederland als wereldrijk heeft gespeeld, is gewoon uitgewist in de nationale herinnering en heeft geen plek in het nationale zelfbeeld.

Nationale trauma’s

Hoe kon dat dan gebeuren? Wekker gaat hier niet expliciet op in, maar laat wel een aantal dingen doorschemeren waardoor ook dat weer wat duidelijker wordt. Heel interessant is de relatie die ze op sommige plekken legt tussen het gebrek aan herinnering aan koloniale misdaden met de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de Jodenvervolging. Hierbij gaat het deels om een combinatie van gebeurtenissen: het trauma van het uiteenvallen van het koloniale rijk viel samen met het einde van de Tweede Wereldoorlog. Aan de ene kant het verlies van een wereldrijk, met het bijkomende besef dat dat rijk veel ellende veroorzaakte, en aan de andere kant een oorlog en bezetting in het thuisfront, waarbij ook de rol van slachtoffers en daders door elkaar heen liep. De verwerking van het ene trauma – de oorlog in Nederland zelf – verdringt het andere trauma – het verlies van het koloniale rijk – en luidt een nieuwe periode in waarin wel het ene, maar niet het andere trauma de identiteit kan bepalen.

Nog belangrijker dan de elkaar verdringende trauma’s is echter het onderscheid tussen “extern” en “intern”: het geweld en leed dat buiten Europa plaatsvond – in de koloniën dus, en met Nederlanders als daders – wordt bewust niet meegenomen in de collectieve herinnering. Alleen wat in Europa zelf plaatsvond, heeft betekenis voor de nationale herinnering en het zelfbeeld dat daaruit voortvloeit. En wie probeert om ook de ervaring van en in de koloniën mee te laten tellen, loopt aan tegen muren van agressie. In deze analyse gaat het nadrukkelijk niet om het bagatelliseren van de ervaring van de Tweede Wereldoorlog of het vergelijken van verschillende vormen van leed waarbij de ene vorm meer aandacht krijgt dan de andere. Het is juist een historische en culturele verklaring van de eigenheid van de Nederlandse identiteit waarbij de realiteit van een land dat vierhonderd jaar vooral als dader, als onderdrukker, is opgetreden, kon worden uitgeruild voor de identiteit van een land dat zogezegd zonder eigen toedoen in de positie van slachtoffer is geduwd. Het zelfbeeld van witte onschuld dus.

Europees koloniaal verleden

Voor sommige lezers zal het niet allemaal nieuw zijn, maar het boek laat veel dingen op hun plek vallen. Dat zullen voor iedereen weer andere dingen zijn, maar dat is juist de kracht van de brede benadering en de diverse voorbeelden die in het boek aan de orde komen. Wekker navigeert behendig tussen complexe vraagstukken zonder te ingewikkeld of academisch over te komen. Ze gebruikt de benadering van het cultureel archief zonder in culturalisme te vervallen. Haar intersectionele blik legt interacties tussen structuren en mechanismen van racisme en seksisme bloot en brengt verdieping aan zonder extra ingewikkeld te doen. Met de persoonlijke verhalen en anekdotes tenslotte politiseert Wekker haar eigen ervaring en analyse, in plaats van te verzanden in identiteitspolitiek of depolitisering.

Een vraag die na het lezen nog niet is beantwoord, wat Wekker overigens ook aangeeft in het begin van het boek, is hoe specifiek Nederlands de beschreven aspecten zijn. Of anders gezegd: welke aspecten van witte onschuld zijn kenmerkend voor de Nederlandse situatie en ervaring, en welke zijn meer algemeen wit of Europees? Die vraag werd ook al gesteld in de context van het boek “Dutch Racism”. Bepaalde punten, bijvoorbeeld de moeizame erkenning en verwerking van het koloniale verleden in combinatie met het trauma van de Tweede Wereldoorlog, zijn zeker herkenbaar bij andere Europese landen met een koloniaal verleden. Maar andere aspecten zullen toch weer net even anders tot uitdrukking komen. Zo kan ik me voorstellen dat je in Engeland minder nadruk op de “onschuld” en meer nadruk op de “grootsheid” van het koloniale verleden kunt vinden, geen “ignorance” maar juist trots op koloniale verhalen. De illusie van de “gemiste koloniale glorie” speelt een grote rol in het verdoezelen van het koloniale bloed aan de handen van de Duitse natiestaat. En in België, Portugal, Spanje, Frankrijk en Italië zullen ook weer andere verhalen het nationale zelfbeeld beïnvloeden, met gevolgen voor het in stand houden van geracialiseerde structuren van uitsluiting en onderdrukking. Om die vergelijking te kunnen trekken, zijn boeken als “White innocence” nodig die het nationale verhaal vertellen en ontmaskeren. Voor Nederland is dat het verhaal van de “witte onschuld”, zo maakt het boek van Wekker duidelijk, het vertoog van een “klein kikkerlandje” dat de beste bedoelingen zou nastreven en nog geen vlieg kwaad zou doen.

“White innocence. Paradoxes of colonialism and race”, Gloria Wekker. Uitgeverij: Duke University Press, € 24,00. ISBN: 9780822360759.

Gerard Zijlstra

Noot
* De citaten zijn door Zijlstra uit het Engels vertaald.