Nederlands staatsrecht: fascisme op een presenteerblaadje

Von Papen (links) samen met Hitler (rechts).

Hoe ver weg is een fascistische machtsgreep? Ik vraag het mezelf vaak af, niet in het minst omdat ik graag fantaseer over hoe ik de held zou zijn in een dergelijke situatie. Dan stel ik me voor dat ik op de barricade sta, en de fascistische horde versper terwijl ze naar de Tweede Kamer marcheren (niet omdat ik de staat zo lief heb; de parlementaire democratie is de felgekleurde kinderpleister die de zwerende wond van het kapitalisme verhult, maar fascisten moet je altijd in de weg liggen). Die fantasie is echter onrealistisch, en zit een oprechte appreciatie van de slagingskans van een fascistische machtsgreep in de weg. In dit stuk zal ik, aan de hand van een geschiedenis van de Weimarrepubliek en een beoordeling van Nederlandse wetgeving, vaststellen hoe vatbaar Nederland is voor een dergelijke fascistische machtsgreep. De conclusie zal zijn dat Nederlandse wetgeving, in het bijzonder de machtsconcentratie bij de ministerraad, Nederland zeer vatbaar maakt voor een fascistische omwenteling.

Het verhaal van de opkomst van de nazi-partij en Adolf Hitler dat op de middelbare school wordt geleerd is onvolledig en niet gedetailleerd. Volgens de schoolboeken kon Hitler goed oreren, en sprak daardoor ‘het volk’ aan, dat door de economische crisis geen hoop meer had. Door in te spelen op de vooroordelen van ‘het volk’ wist Hitler verkiezingen te winnen, en zo gebruikte hij de democratie om de democratie uit te hollen. Deze vertelling is klassistisch, door de schuld van de opkomst van Hitler bij de massa te leggen. Dit vergeet te vermelden dat de NSDAP vooral door de middenklasse werd gesteund, en dat de arbeidersklasse grotendeels links bleef stemmen. Daarnaast is het fout: het haalt de verantwoordelijkheid weg bij de structurele fouten in het Weimarsysteem, bij de industriëlen die aan de NSDAP doneerden, en de centristen die Hitler uiteindelijk de macht gaven.

Voor een ware kijk op hoe groot de kans op een fascistische machtsgreep is, is een minder beknopte geschiedenis van de Weimarrepubliek vereist.

Paul von Hindenburg

Het democratisch staatsbestel in de Weimarrepubliek is niet meer wat het geweest is. Ooit maakte de sociaal-democratische SPD de dienst uit, en kwamen zij consistent als grootste uit de stembus. Maar al sinds 1930 wordt de positie van rijkskanselier niet meer vervuld door de leider van de grootste partij. In plaats daarvan wijst president Paul von Hindenburg, die de grondwettelijke taak heeft een kanselier te kiezen, politici aan die hem persoonlijk bevallen. Een meerderheidskabinet zonder de sociaal-democraten is praktisch onmogelijk; zij halen vanaf 1924 niet minder dan 24 procent van de zetels en zijn tot 1930 de grootste partij in het Duitse parlement, de Reichstag. Pas in 1930 worden ze ingehaald door de NSDAP, maar samen met de communistische partij blijft de SPD onderdeel van een groot links blok.

Von Hindenburg, een Pruisische jonkheer die tijdens de Eerste Wereldoorlog nog onofficieel militair dictator van Duitsland is geweest, koestert een diepe wrok tegen de sociaal-democraten. In 1930 stelt zijn vriend en adviseur, generaal Kurt von Sleicher, daarom de 25/48/53-formule voor om een regering zonder linkse partijen mogelijk te maken. Deze formule verwijst naar de grondwetsartikelen die het mogelijk maken om het parlement buiten spel te zetten: artikel 53 laat de president de rijkskanselier aanwijzen. Artikel 48 stelt de president in staat nooddecreten met kracht van wet uit te vaardigen. Het parlement kan deze decreten wegstemmen, maar de president kan artikel 25 gebruiken om het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te roepen. Onder dreiging van dit artikel kan de president voorkomen dat het parlement zijn nooddecreten ongedaan maakt.

Von Hindenburg wijst daarom in 1930 Heinrich Brüning van de katholieke Zentrumpartij aan als rijkskanselier aan het hoofd van een minderheidskabinet. Brüning probeert eerst nog via een parlementaire coalitie te regeren, maar door zijn handelen tijdens de Grote Depressie (zijn beleid verbetert handel ten koste van werkgelegenheid) is hij niet populair. De grote extreem-rechtse, nationalistische partij op dat moment, de Deutschnationale Volkspartei (DNVP) weigert met hem samen te werken. Dit dwingt hem vervolgens in de armen van de sociaal-democraten, een samenwerking die voor Von Hindenburg onacceptabel is. De presidentsverkiezing van maart 1932 maakt de splitsing finaal: Von Hindenburg wint met grote voorsprong van de nummer twee, Adolf Hitler van de fascistische NSDAP, maar alleen omdat sociaal-democraten strategisch op hem stemmen.

Franz von Papen

In mei 1932 benoemt Von Hindenburg Zentrum-politicus Franz von Papen als rijkskanselier, aan het hoofd van een door Kurt von Sleicher uitgezocht kabinet van aristocraten. Het doel van Von Papen is expliciet om een coalitie met (extreem)rechtse en fascistische partijen aan te gaan om zo een dictatoriale regering in de wet te verankeren. De nazi’s verlenen hun medewerking aan dit plan op voorwaarde dat hij het verbod op de SS en de SA, de twee knokploegen van de NSDAP, zou opheffen. Daarnaast beloofde Von Papen in juli 1932 nieuwe verkiezingen uit te schrijven.

Zodra de verkiezingen zijn uitgeschreven en Von Papen het verbod op de knokploegen heeft opgeheven, verdampt de nazi-steun voor de rijkskanselier. Hitler heeft immers alles wat hij uit deze deal wilde, gehaald. Tijdens de verkiezingen behalen de nazi’s een monsterwinst. Waar zij in 1930 18,15 procent van de stemmen winnen, behalen ze in juli 1932 37,27 procent. De toon van de nazi’s verandert onmiddellijk: in plaats van te onderhandelen over mogelijke gedoogsteun willen ze nu spreken over een coalitie, geleid door Hitler. Deze coalitie zou nog steeds als doel hebben om een ondemocratische grondwet door te voeren, maar nu willen de nazi’s de regie voeren.

Von Papen probeert deze impasse te doorbreken door nieuwe verkiezingen uit te roepen, maar ook in november 1932 blijken de nazi’s de grootste partij. De NSDAP verliest echter wel zetels terwijl de communisten juist groot winnen. Voor zowel de nazi’s als Von Papen is dit een reden om snel tot een akkoord te komen, en in december 1932 wordt Kurt von Sleicher aangewezen als rijkskanselier om te zorgen dat er een regering met Hitler wordt gevormd. De DNVP gaat begin 1933 akkoord en op 30 januari wordt Adolf Hitler door Von Hindenburg benoemd als rijkskanselier, met Von Papen als vicekanselier. Nog steeds hoopt Von Papen Hitler te gebruiken om de democratie af te schaffen. En deze hoop is wederzijds.

Adolf Hitler

Het is snel gegaan: in acht maanden tijd is de nazipartij van een buitengesloten paria tot de leidende partij van een coalitieregering geworden, al vormt die nog steeds een minderheidsregering, zonder meerderheidssteun in het parlement. Daar wordt snel verandering in gebracht nadat Marinus van der Lubbe, een Leidse radicaal-linkse activist, op 27 februari 1933 de Reichstag in brand steekt in een mislukte poging aan te zetten tot een revolutie. Gebruikmakend van de 25/48/53-formule schaft Von Hindenburg belangrijke grondrechten af, zoals het recht om niet zonder reden gearresteerd te worden. Binnen enkele dagen worden bijna alle communistische en een aantal sociaal-democratische parlementsleden gearresteerd, officieel op verdenking van betrokkenheid bij de Rijksdagbrand.

Alle partijen mochten meedoen toen een week later nieuwe verkiezingen werden gehouden, maar door het kanselierschap van Hitler werd de SA niet meer tegengehouden. Knokploegen hielden de wacht bij stemlocaties en na de verkiezingen werden alle verkozen communistische parlementsleden opgepakt. Toch haalde de nazi-partij geen absolute meerderheid van de zetels. Om toch absolute macht te krijgen, diende de partij een grondwetswijziging in waardoor de rijkskanselier, in de persoon van Hitler, het parlement niet meer nodig had om officiële wetten te maken. Zo kon Hitler om het zwakke punt van de presidentiële decreten heen, namelijk dat het parlement ze kon intrekken. Omdat het parlementsgebouw zwermt van de SA durven sociaal-democraten niet op te komen dagen, maar om het quorum te halen worden ze wel als aanwezig meegerekend. De wet wordt met overweldigende meerderheid aangenomen waarmee het parlement zichzelf compleet buitenspel zet, en de NSDAP-dictatuur een feit wordt.

De mensen die Hitler zelf als een springplank naar dictatoriale macht hadden willen gebruiken, werden één voor één afgedankt. Coalitiepartij DNVP was in het parlement compleet machteloos geworden, en in juni 1933 werd de partij geannexeerd door de NSDAP. Kurt von Sleicher werd in de avond van 30 juni 1934 vermoord, in de Nacht van de lange messen, omdat hij werd gezien als een bondgenoot van Ernst Röhm, de leider van de SA en interne tegenstander van Hitler. Tijdens diezelfde avond werden de bondgenoten van Von Papen vermoord en werd hijzelf onder huisarrest geplaatst. Na zijn vrijlating stapte hij op als vicekanselier. Op 2 augustus 1934 overleed Von Hindenburg, en met hem de laatste persoon waar Hitler rekening mee hoefde te houden.

Wat we uit het voorgaande kunnen afleiden is dat de machtsgreep van Hitler niet het gevolg was van een briljante schaakzet van Hitler zelf. Tot juli 1932 was hij een pion in het schaakspel van anderen: autoritaire centristen, liberalen en conservatieven die poogden de macht van de staat uit te breiden en de invloed van het parlement en de rechtspraak te verminderen. Het idee van democratie en rechtsstaat waren in 1932 al helemaal uitgekleed, en dat was de bedoeling. Wat de centristen, liberalen en conservatieven niet hadden bedacht, was dat deze macht tegen hen gebruikt zou worden, zoals zij het tegen de sociaal-democraten en communisten hadden gebruikt. Zo kon Hitler na 30 januari 1933 de reeds bestaande staatsmacht gebruiken om de oppositie uit de weg te ruimen. De dictatoriale macht die Hitler vervolgens werd gegeven was al een jaar in de maak, hoewel Von Papen nooit had gedacht dat die voor hem bestemd was.

De situatie in Nederland

De situatie in de Weimarrepubliek laat zich niet één op één vergelijken met die van Nederland. De Weimarrepubliek was op het moment dat Hitler aan de macht kwam slechts dertien jaar oud, en was voortgekomen uit de grootste oorlog die de wereld op dat moment had gezien. In die dertien jaar had de Weimarrepubliek alles meegemaakt, van een mislukte poging tot communistische revolutie tot hyperinflatie tot de ergste economische crisis in toenmalige mensenheugenis. Gevechten tussen met vuurwapens bewapende knokploegen aan alle kanten van het politieke spectrum waren aan de orde van de dag.

Toch kunnen er parallellen getrokken worden. Evenals in de Weimarrepubliek zien we in Nederland een steeds verdere uitbreiding van staatsmacht en een afbreuk van rechtsstatelijke principes. Daarnaast zijn er elementen van het Nederlands grondwettelijk systeem die een fascistische machtsgreep in de hand zouden kunnen werken. Wat volgt is een omschrijving van hoe een dergelijke machtsgreep in Nederland plaats zou kunnen vinden.

De macht van het kabinet

Het Nederlandse kabinet is een van de machtigste staatsrechtelijke organen die we in Nederland hebben. Dit blijkt niet onmiddellijk uit de Grondwet, waarin veel macht juist aan de koning wordt toegeschreven. De ministeriële verantwoordelijkheid uit artikel 42 maakt echter dat de ministerraad verantwoordelijk is voor het uitoefenen van de bevoegdheden van de koning. Dit betekent dat niet de koning, maar de ministerraad (het kabinet) belast is met het uitvaardigen van koninklijke besluiten.

De grondwettelijke bevoegdheden van de ministerraad zijn breed: zij wijst de premier, de ministers en de staatssecretarissen aan (artikel 43, hierover later meer) en kan de Kamers der Staten Generaal ontbinden om zo nieuwe verkiezingen uit te roepen (artikel 64). Zij wijst de leden van de Raad van State aan (artikel 74) die zowel de regering adviseren als rechtspreken in bestuursrechtszaken. Ook andere rechters worden door de ministerraad benoemd (artikel 117). Leden van de Hoge Raad worden ook benoemd, maar op voordracht van de Tweede Kamer (artikel 118). De ministerraad gaat tevens over de vervolging voor ambtsmisdrijven gepleegd door Kamerleden en ministers (artikel 119) en zij kan gratie verlenen (artikel 122). Besluiten van besturen van gemeenten en provincies kunnen door de ministerraad worden vernietigd als zij in strijd zijn met het algemeen belang (artikel 132).

Het kabinet haalt haar bevoegdheden echter niet alleen uit de Grondwet. Veel wetten delegeren taken aan het kabinet. Daarnaast vormt kaderwetgeving een steeds vaker gebruikt middel om het bestuur van het land te vergemakkelijken (lees: om ministers meer macht te geven). Dit soort wetgeving biedt een kader waarbinnen een minister kan handelen zonder die bevoegdheden heel nauw in te perken. Die kunnen vervolgens nadere regels stellen bij koninklijk besluit (met de hele ministerraad) of per ministeriële regeling (waarvoor alleen de minister hoeft te tekenen).

Zo heeft de ministerraad nog een paar bevoegdheden erbij gekregen. De korpschef van de politie wordt ingevolge artikel 28 van de Politiewet 2012 bij koninklijk besluit benoemd. Het College van Procureurs-Generaal, dat leiding geeft aan het Openbaar Ministerie en dus verantwoordelijk is voor strafrechtelijke vervolging, wordt benoemd door de ministerraad. Ingevolge artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht zijn politieambtenaren niet strafbaar voor geweldpleging als zij de geweldsinstructie volgen, en die geweldsinstructie wordt volgens artikel 9 van de Politiewet 2012 bij koninklijk besluit vastgesteld.

Het gebruik is dat deze bevoegdheden zogenaamd ‘apolitiek’ ingezet worden, ongeacht welke partij aan de macht is. Dat een kabinet van ministers een apolitiek besluit zou kunnen nemen is natuurlijk lachwekkend; de ministerraad zal geen kandidatuur voor de positie van korpschef overwegen wiens eerste besluit zal zijn om de politiearsenalen te openen voor algemeen gebruik. Ook zal zij geen (openlijke) radencommunist tot het rechterschap verheffen. “Apolitiek” betekent in deze zin dan ook alleen dat de benoeming binnen het spectrum van de liberaal-conservatieve politiek moet vallen, maar dat het daarbij niet uit mag maken of iemand een sociaal-democratisch liberaal of een neo-liberaal is.

Het Nederlandse grondwettelijke systeem hangt echter aan elkaar van gebruiken, mores en etiketten die nergens in de wet zijn verankerd. Het Nederlandse systeem is dan ook niet voorbereid op de situatie dat de macht van de ministerraad wordt uitgeoefend door individuen die meer baat hebben bij het veroveren van dictatoriale staatsmacht dan bij het in stand houden van de oude mores. Zelfs de VVD, een partij met een opportunistische relatie met democratie, moet binnen de partij een balans maken tussen de belangen van de grote kapitalisten als Schiphol, Unilever en Ahold enerzijds, en de kleinburgerlijke bedrijven anderzijds. Loyaliteit aan de beurskoers betekent dat het vergaren van dictatoriale macht vooralsnog niet opweegt tegen de mogelijke schade aan het “vestigingsklimaat”. VVD, CDA en D66 breiden met plezier de macht van het kabinet uit zolang zij die macht kunnen uitoefenen.

Toepassing van de macht

Er kan echter een moment komen dat die macht niet meer door neo-liberalen, maar door fascisten wordt uitgeoefend. Hoe dat kan gebeuren is niet het onderwerp van dit artikel; bestaande partijen kunnen naar rechts opschuiven of rechtse partijen kunnen in een coalitie getrokken worden. Een combinatie tussen de twee, zoals in de Weimarrepubliek gebeurde, is goed mogelijk. Hoe dan ook, wat gebeurt er als de ministerraad in handen komt van een partij die de verovering van macht als hoogste prioriteit heeft?

Een dergelijk kabinet kan een College van Procureurs-generaal aanwijzen dat bereid is prioriteit te leggen bij de vervolging van linkse politieke partijen en vakbonden, en de onderste steen boven te krijgen om ook maar íets te vinden dat mogelijk strafbaar is. Een door het kabinet aangewezen korpschef kan de politiemacht inzetten om invallen bij deze linkse organisaties te doen. Door het kabinet aangewezen rechters met bewezen politieke loyaliteit kunnen de wet zo uitleggen dat bijvoorbeeld een wegblokkade tegen fossiele subsidies wordt bestraft als een terroristisch misdrijf, met uitsluiting van het passief kiesrecht als gevolg. Rechters zijn immers niet strafbaar voor verkeerde beslissingen. En ingevolge de nieuwe geweldsinstructie zal niemand aangifte durven doen als een politieagent een verdachte bij de arrestatie publiekelijk aftuigt.

Het parlement staat machteloos

In de liberale theorie zou een dergelijk machtsmisbruik moeten leiden tot represailles van de wetgevende macht. De Eerste en Tweede Kamer zouden dan tegen het kabinet moeten optreden. Daar is nu al weinig hoop voor. VVD, CDA en extreem-rechtse partijen vormen een meerderheid in de Tweede Kamer, en zijn al bezig met het aftakelen van de democratische rechtsstaat. Zo is laatst een motie aangenomen die de opmaat moet zijn naar het inperken van de rechtsgang door maatschappelijke belangenorganisaties. Van die extreem-rechtse gelegenheidscoalitie hoef je geen inperking van rechtse regeringen te verwachten.

Het bovenstaande wordt alleen maar erger als, net zoals in 1933, sociaal-democraten niet naar het parlement durven komen uit angst gearresteerd of afgetuigd te worden. Die angst hoeft niet eens uit de geüniformeerde politie te komen. Na de machtsgreep van de NSDAP werden de SA en SS tot ‘hulppolitie’ benoemd. Daardoor konden zij zonder consequenties geweld plegen, en wanneer zij werden gearresteerd konden ze rekenen op gratie. Gratie, zoals die ook eenzijdig door het Nederlandse kabinet kan worden verleend. Als anti-linkse knokploegen van de staat niets te vrezen hebben, kunnen zij als arm van de staat gaan opereren.

Zelfs als deze praktische horde kan worden overwonnen, loop je tegen het volgende probleem aan: zelfs de controlerende bevoegdheid van het Nederlandse parlement is grotendeels gebaseerd op gebruik. Het is gebruikelijk dat een kabinet dat een motie van wantrouwen ontvangt, valt. Dat is echter nergens in de wet geregeld, en Rita Verdonk heeft in haar tijd laten zien dat een minister simpelweg kan blijven zitten. De liberalen zullen tranen met tuiten huilen dat in strijd met “de democratische geest” is gehandeld, maar de straf die staat op vertrouwen in “de democratische geest” is dat fascisten een loopje met je nemen.

Maar op een gegeven moment zijn er toch verkiezingen? Dan kan er een nieuw kabinet komen om orde op zaken te stellen. Echter, ook in 1933 waren er verkiezingen. Het mocht niet baten: de stemlocaties werden bemand door de SA en de SS, en winnende linkse politici werden beloond voor hun verkiezing met een plaats in voorarrest in een van de nieuw aangelegde concentratiekampen. De vraag is hoeveel mensen het in een dergelijke verkiezing op willen nemen als ze weten dat het tot niets gaat leiden, en de volgende vraag is hoeveel effect het heeft als je toch wordt opgepakt of in elkaar wordt geslagen. Zoals gezegd hoeft de politie niet eens iets te doen: ze hoeven alleen maar afzijdig te zijn, al dan niet in opdracht van de door het kabinet aangewezen korpschef, om vervolgens de fascistische knokploegen hun werk te laten doen.

En ook na een gewonnen verkiezing is er geen garantie dat een nieuw kabinet aantreedt. Dat de leider van de grootste partij de nieuwe premier wordt, is namelijk ook een staatsrechtelijk gebruik zonder wettelijke grondslag. Dat er überhaupt een nieuwe regering aantreedt na een verkiezing is ook een staatsrechtelijk gebruik, evenals de status van een demissionair kabinet. Er is geen wet die het zittende kabinet dwingt om een nieuw kabinet aan te wijzen, en aangezien ministers bij koninklijk besluit moeten worden benoemd, betekent dat in feite dat het oude kabinet kan blijven zitten. Dit was in de negentiende eeuw zelfs het gebruik. Het kwam toen ook voor dat er überhaupt een parlementsloze periode was; tegenwoordig wordt de Tweede Kamer ontbonden “op termijn” om te zorgen dat er altijd een parlement is, maar dat is geen grondwettelijk vereiste.

De rechtspraak zwijgt

En wat dan? Als een zittend minderheidskabinet na de verkiezingen blijft zitten, alle moties van wantrouwen negeert en compleet onwettig de verkiezingen met geweld beïnvloedt, staat alleen nog de rechtsgang open. Al uit de huidige praktijk blijkt hoeveel waarde de regering, of eigenlijk elk niveau van de staat, hecht aan gerechtelijke uitspraken. Onwelgevallige uitspraken, hoe duidelijk en onontkoombaar ook, worden tot bij de hoogste rechter aangevochten, alleen maar om het huidige illegale beleid zo lang mogelijk in stand te laten. Zelfs na de hoogste instantie is de regering in enkele gevallen bereid om de dwangsom te verbeuren in plaats van gehoor te geven aan de rechter.

Dat is alleen al de huidige situatie. Daarin kan met een anti-rechtstatelijk kabinet nog meer worden gesleuteld. Een rechter kan berispt worden door de president van de rechtbank, die door de minister van Justitie en Veiligheid wordt benoemd (artikel 16 Wet op de rechterlijke organisatie). Benoeming van het bestuur van de rechtbank geschiedt op voordracht van de Raad voor de Rechtspraak, maar die raad wordt ook bij koninklijk besluit benoemd (artikel 84 Wet op de rechterlijke organisatie). Naast de officiële route kan een rechter natuurlijk ook simpelweg persoonlijk onder druk worden gezet. Het is dan ook niet nodig dat een rechter de wet compleet negeert; alleen om deze op een voor de regering gunstige wijze te interpreteren.

De rechter die zich tegen dit systeem wil verzetten zal te maken krijgen, niet alleen met een bestuur, maar ook met collega’s die bij koninklijk besluit zijn benoemd. Het systeem van rechterlijke benoeming is daardoor heel vatbaar voor autoritaire inmenging van een fascistische regering, zo concludeert ook Marc Chavannes in zijn stuk “De benoeming van rechters in Nederland is niet onafhankelijker dan in Polen of Hongarije” (De Correspondent, 3 maart 2021). De huidige verstandhouding dat zittende rechters invloed hebben op de benoeming van nieuwe rechters is een beloofde werkwijze, die niet in de wet verankerd is en waar een fascistische regering eenvoudig van af kan wijken. Over een periode van enkele jaren kan een groot deel van de rechters op deze manier worden vervangen.

Al het bovenstaande gaat er vanuit dat een fascistische regering zich aan de letter, zo niet de geest, van de wet houdt. Dat is geen waarschijnlijke aanname: een fascistische regering heeft natuurlijk grotendeels lak aan de wet. Toch proberen zelfs fascistische regeringen zichzelf een juridische legitimiteit te geven. De Nederlandse Grondwet en de bevoegdheden die reeds in handen van de regering zijn, geven precies de legitimiteit die een fascistische regering nodig heeft. Het is dan ook niet het doel van fascisten om de meerderheid te overtuigen van hun gelijk; de mensen in posities van macht hoeven slechts overtuigd te worden dat ze niets hoeven of kunnen doen. Daarvoor is geen wetswijziging nodig. Het enige dat fascisten hoeven te doen om zich die macht toe te eigenen, is benoemd te worden tot een kabinet. En zoals de Weimarrepubliek en de Nederlandse Grondwet laten zien: wie benoemd wordt tot de ministerraad is geen democratische aangelegenheid.

Wat nu?

Met dit stuk heb ik bedoeld juridisch te appreciëren hoeveel stappen een fascist zou moeten nemen om absolute macht in Nederland te grijpen. Dat zijn er weinig, veel minder dan ik oorspronkelijk had gedacht. De ervaringen van de Weimarrepubliek geven een realistisch tijdpad voor een fascistische pariapartij die opklimt tot absolute macht. Dat kan in acht maanden gebeurd zijn, gerekend vanaf het moment dat gevestigde partijen voor het eerst aangeven geïnteresseerd te zijn in het formeren van een coalitie met fascistische partijen.

Goed activisme, ongeacht het onderwerp, is inherent anti-fascistisch. Goed activisme zet in op het breken van onrechtvaardige en ondemocratische hiërarchieën, en het opbouwen van de macht van mensen die voorheen geen macht hadden. Goed activisme zet daarmee de bijl aan de stam van de staatsmacht, die fascisten proberen te veroveren. Uit de ervaring van de Weimarrepubliek blijkt dat er weinig onderscheid is tussen de staatsmacht voor en na een fascistische machtsgreep. Het verschil zit in de precieze toepassing van de staatsmacht. Wie staatsmacht in een neo-liberale hegemonie bestrijdt, bestrijdt tegelijkertijd de staatsmacht van een toekomstige fascistische regering.

Dit is dus een oproep aan alle activisten: blijf doen waar je mee bezig bent. Het is ook een oproep aan alle niet-activisten. Veel mensen vragen zich af wat ze zouden doen ten tijde van opkomend fascisme, en welke kant ze daarin zouden kiezen. Of ze een verzetsheld, een collaborateur of een wegkijker zouden zijn. Die vraag is echter niet theoretisch, je beantwoordt hem elke dag. De fascist zal zichzelf niet aankondigen door naar regeringsgebouwen te marcheren en de macht te eisen. Die macht zal hem worden aangereikt voordat hij hem neemt. De tijd voor anti-fascisme, de tijd voor het bestrijden van alle hiërarchie, is daarom nu. Niet volgend jaar, niet over een maand, niet over een week, maar nu.

Bo Salomons