Howard Zinn over de strijd tussen arm en rijk in de VS

Het boek “A People’s History of the United States” van de Amerikaanse historicus, schrijver en activist Howard Zinn uit 1980 gaat over de eeuwigdurende strijd tussen arm en rijk, de klassenstrijd, zonder lastige theoretische verhandelingen, maar met een overvloed aan citaten van tijdgenoten en beschrijvingen van grote en karakteristieke kleine gebeurtenissen. Het verhaalt van het uitmoorden van de inheemse Amerikanen, de verschrikkingen van de slavernij, de onderdrukking van vrouwen, zwarte mensen en migranten. Maar ook van onverschrokken kritiek van enkelingen, zelfs in de donkerste tijden, van alsmaar weer oplaaiend verzet en soms zelfs van glorieuze overwinningen van georganiseerde gewone mensen. Van dat laatste volgen hier een paar voorbeelden ter inspiratie.

Tijdens de Burgeroorlog 1861-1865

George Rawick, socioloog en antropoloog, beschrijft de ontwikkeling van de zwarte mensen tot aan en tijdens de Burgeroorlog (de oorlog tussen het Noorden en het Zuiden van de VS, onder andere over de afschaffing van de slavernij) als volgt:

“De slaafgemaakten evolueerden van bange menselijke wezens die zomaar tussen vreemde mensen waren terecht gekomen – inclusief hun medeslaafgemaakten die een andere taal spraken, andere gewoonten en gebruiken hadden – tot wat W.E.B. Du Bois (zwarte Amerikaanse socioloog) de algemene staking noemt, waarbij honderdduizenden slaafgemaakten hun plantages ontvluchtten en de bevoorrading van het zuidelijke leger stilviel.

Zwarte vrouwen speelden een belangrijke rol in de oorlog, vooral naar het einde toe. Sojourner Truth, de legendarische voormalige slaafgemaakte vrouw die actief was geweest in de beweging voor vrouwenrechten, ronselde massaal zwarte soldaten voor het Noordelijke leger. Ook Josephine St.-Pierre Ruffin uit Boston rekruteerde zwarte soldaten. Harriet Tubman viel met haar gemengde wit-zwarte troepen plantages aan en bevrijdde bij een van haar raids 750 slaafgemaakten. Zwarte vrouwen volgden de “gekleurde” regimenten in hun opmars naar het Zuiden, hielpen de mannen, doorstonden de zware beproevingen van de lange dagmarsen en zagen hun kinderen sterven van uitputting. (pagina 236)

Na de Burgeroorlog

Er waren uitbarstingen tegen het zuidelijke systeem van dwangarbeid, waarbij gevangenen uitgeleend werden voor slavenarbeid ten voordele van bedrijven. Het systeem hield de lonen laag en bleek handig als middel om stakingen te breken. In 1891 eiste de Tennessee Coal Mine Company dat mijnwerkers zich bij “waterdichte eed” ertoe zouden verbinden om niet meer te staken, hun loon te laten uitbetalen in winkelbonnen en de opgehaalde kolen te laten wegen door de maatschappij (ze werden per ton betaald). Wie weigerde de eed te ondertekenen, werd ontslagen en uit zijn huis gezet. Gedetineerden namen hun plaats in. In de nacht van 31 oktober 1891 vielen duizend gewapende kompels de mijnlocatie binnen. Ze lieten vijfhonderd gedetineerden vrij en staken het gevangenenkamp in brand. Het mijnbouwbedrijf ging door de knieën en beloofde geen gedetineerden meer in te huren, geen schriftelijke eed meer te eisen en gaf de kompels bovendien het recht om het wegen van de dagproductie te controleren. (336)

Joseph Ettor, een vrijgestelde van de IWW (linkse internationale vakbond), zei: “Als de arbeiders wereldwijd willen winnen, dan moeten ze alleen maar hun onderlinge solidariteit ontwikkelen. Het volstaat dat ze allemaal de armen kruisen en de wereld valt vanzelf stil. Arbeiders zijn machtiger met de handen in de zakken dan de kapitalisten met alles wat zij bezitten.”

Het was een immens sterke gedachte. In de eerste tien jaar na zijn ontstaan werd de IWW een grote bedreiging voor het kapitalisme, en dat op een ogenblik dat de groei van het kapitalisme enorm was, evenals de winsten. Toch had de IWW op geen enkel moment meer dan vijf- tot tienduizend effectieve leden. Leden kwamen en gingen, en misschien haalden ze ooit wel honderdduizend sympathisanten, maar hun energie, hun hardnekkigheid, hun inspirerend voorbeeld, hun talent om op sommige plaatsen duizenden mensen te mobiliseren zorgde ervoor dat hun invloed veel en veel sterker was dan hun ledental liet vermoeden. Ze reisden het hele land door (velen van hen waren baanloos of seizoenarbeider), maakten leden, schreven pamfletten, gaven toespraken, zongen strijdliederen, verspreidden hun ideeën en hun vitaliteit. (403)

Na de Eerste Wereldoorlog

Het was februari 1919. De oorlog was nog maar net voorbij, de leiders van de IWW zaten in de gevangenis, maar het idee van een algemene staking werd gedurende vijf dagen werkelijkheid in Seattle, in de West-Amerikaanse staat Washington, toen 100.000 arbeiders de hele stad plat legden. Het begon met een staking van 35.000 scheepswerfarbeiders die hogere lonen eisten. Ze vroegen steun bij de Seattle Central Labor Council (een coalitie van vakbonden), die iedereen in de stad opriep om het werk neer te leggen. De meeste vakbondsafdelingen waren aangesloten bij de AFL, slechts enkele bij de IWW. Het duurde twee weken voor de 110 plaatselijke vakbondsafdelingen het erover eens raakten om te gaan staken. De basismilitanten van elke vakbond verkozen drie afgevaardigden om in het centrale stakerscomité te zetelen en op 6 februari 1919 om 10 uur begon de algemene staking.

Het was niet gemakkelijk om de eenheid te bewaren, want er waren heel wat spanningen tussen de lokale IWW-afgevaardigden en de leiders van de AFL. De afgevaardigden van de Japanse arbeiders mochten wel in het centrale stakerscomité zetelen, maar kregen geen stemrecht. Toch legden 60.000 vakbondsleden het werk neer en 40.000 niet-gesyndiceerde arbeiders sloten zich uit sympathie bij hen aan.

De arbeiders van Seattle hadden hadden een traditie van strijdbaarheid. Gedurende de oorlog was de leider van de AFL-afdeling van Seattle, een socialist, gearresteerd omdat hij zich tegen de dienstplicht had verzet. De man was gemarteld, en duizenden arbeiders hadden in de straten betoogd tegen zijn gevangenschap.

De stad viel volledig lam. Alleen de meest essentiële taken werden nog uitgevoerd: de brandweerlui bleven stand-by. In de wasserijen werd enkel nog het linnen van de hospitalen gewassen. Slechts voertuigen die daarvoor de expliciete goedkeuring hadden gekregen van het centrale stakerscomité reden nog rond. Het comité zette 35 melkbedelingspunten op en zorgde voor de dagelijkse bereiding van 30.000 warme maaltijden die met voertuigen naar alle uithoeken van de stad werden getransporteerd. Stakers betaalden 25 cent per maaltijd, het brede publiek 35 cent. Iedereen mocht naar believen smullen van het stoofvlees, de spaghetti, het brood, de koffie.

Om de orde te handhaven werd een eigen ordedienst opgericht die bestond uit oorlogsveteranen. Op het infobord in een van de hoofdkwartieren van de ordedienst stond geschreven: “Deze organisatie heeft tot doel wet en orde te laten naleven zonder het gebruik van geweld. Geen enkele vrijwilliger zal over politionele bevoegdheden beschikken, niemand zal een wapen dragen, hij zal het enkel en alleen met zijn eigen overredingskracht moeten doen.” Tijdens de staking was er een opvallende daling van de criminaliteitscijfers. De commandant van het legerdetachement dat naar het stakingsgebied was gestuurd, zei dat hij in zijn veertigjarige militaire carrière nog nooit een stad had gezien die zo rustig en ordelijk was als Seattle. (459)

De crisistijd

In het hele land organiseerden mensen zich om te vermijden dat ze uit hun huis werden gezet. In New York, Chicago en andere steden kwam een massa mensen bijeen telkens wanneer men hoorde dat iemand uit zijn huis zou worden gezet. Als de politie het huis leeghaalde en alle meubelen op straat zette, droegen de mensen alles weer naar binnen. De Communistische Partij was actief betrokken bij de organisatie van stedelijke solidariteitsgroepen van arbeiders (Workers Alliance). Over de uitzettingen vertelde Willye Jeffries, een zwarte vrouw, het volgende aan de Amerikaanse schrijver Studs Terkel:

“Er werden veel mensen op straat gezet. De eigenaars stuurden gerechtsdienaars die hen uit hun huis zetten, maar zodra die vertrokken waren, droegen wij alles weer naar binnen. Het enige dat we moesten doen, was contact opnemen met broeder Hilton (…) en zeggen: daar en daar zit weer een familie op de keien. Iedereen in de buurt was bij de Workers Alliance en wist wie ze in zo’n geval moesten inlichten. Als die contactpersoon verscheen, had hij altijd zo’n vijftig mannen bij zich (…); die droegen de spullen meteen weer naar boven, sloten de elektriciteit weer aan en koppelden de kachel weer aan de gasleiding. Ze plaatsten het meubilair exact terug op de plaats waar het had gestaan en niemand kon nog zien dat je eruit was gegooid.” (479)

Het opvallendste voorbeeld van zelfhulp situeerde zich in de mijnstreek van Pennsylvania waar groepen baanloze mijnwerkers eigen, kleine mijnen begonnen te exploiteren op de terreinen van de grote steenkoolmaatschappijen. Ze haalden kolen op, vervoerden ze naar de stad en verkochten ze onder de gangbare commerciële prijs. In 1934 produceerden 20.000 mijnwerkers meer dan 5 miljoen ton van die ‘illegale’ steenkool. Voor het transport werden vierduizend voertuigen ingezet. De mijnbouwmaatschappijen vingen bot toen ze een klacht neerlegden tegen die praktijken: een jury sprak de beschuldigden telkens vrij en de lokale gevangenisautoriteiten weigerden mijnwerkers achter de tralies te zetten. (481)

De werkers van de rubberindustrie in Akron, Ohio, bedachten in het begin van de jaren dertig een nieuwe actievorm: de zitstaking. De arbeiders bleven in de fabriek en gingen niet langer de straat op. Die actievorm had een aantal duidelijke voordelen: er konden geen stakingbrekers worden ingezet; de actievoerders hoefden geen beroep te doen op vakbondsbonzen, want ze hadden de situatie zélf in handen; ze waren niet geïsoleerd zoals bij stakingspiketten of aan de machines; ze aten met duizenden onder één dak, konden vrij met elkaar praten en discussiëren en op die manier een hechtere eenheid smeden. Louis Adamic, een auteur met wortels in de arbeidersklasse, beschrijft een van die allereerste zitstakingen:

“Ze zaten bij hun machines, ketels, warmwaterreservoirs en werkbanken en begonnen een praatje. Sommigen begrepen nu pas hoe belangrijk ze waren in het productieproces van de rubber. Twaalf mannen waren erin geslaagd het hele proces stil te leggen! (…) Hoofdopzichters, ploegbazen en assistenten liepen af en aan (…). Het duurde nog geen uur of al hun eisen waren ingewilligd. Wat een overwinning voor de arbeiders!” (487)

Vietnamoorlog

Tussen 1964 en 1972 leverde de rijkste en sterkste staat uit de hele wereldgeschiedenis een maximale militaire inspanning waarbij die zowat al zijn beschikbare middelen inzette – behalve de atoombom. De bedoeling was een nationalistische revolutie de kop in te drukken in een klein land met een bevolking die hoofdzakelijk bestond uit boeren. De rijkste staat aller tijden faalde. In de strijd tussen de VS en Vietnam gebruikte de westerse supermacht het hele gamma van moderne technologische middelen om een verenigde bevolking van gewone mensen te verslaan. De gewone mensen wonnen. In de loop van die oorlog ontstond in de VS de grootste anti-oorlogsbeweging die het land ooit had gekend; die beweging speelde een doorslaggevende rol in het beëindigen van de oorlog. (571)

Het begin van de bombardementen had in 1965 in de VS klaarblijkelijk voor een geleidelijke verandering van de stemming gezorgd. Toen de bombardementen begonnen, waren in Boston enkele honderden mensen de straat op getrokken om te protesteren, maar op 15 oktober 1969 demonstreerden al 100.000 Bostonians tegen de oorlog. Die dag kwamen in de hele VS zowat 2 miljoen mensen op straat om te protesteren tegen de oorlog.

In de zomer van 1965 waren in Washington enkele honderden betogers opgedaagd. Vooraan marcheerde historicus Staughton Lynd naast SNCC (Student Nonviolent Coordinating Committee) leider Bob Moses en de bekende pacifist David Dellinger. Ze werden door tegendemonstranten met rode verf beklad. Maar in 1970 marcheerden honderdduizenden demonstranten door de straten van de hoofdstad. In 1971 beantwoordden 20.000 mensen de oproep tot burgerlijke ongehoorzaamheid: in de straten van Washington werd alle verkeer geblokkeerd. Veertienduizend actievoerders werden gearresteerd, meteen de grootste massa-arrestatie in de VS-geschiedenis. (592)

Ondertussen was het mei 1973 geworden en de VS-troepen vertrokken uit Vietnam. C.L.Sulzberger, correspondent van de New York Times (en iemand met veel sympathie voor de VS-regering), schreef: “De VS komen als de grote verliezer uit de strijd en dat is ook wat de geschiedenisboeken zullen schrijven (…). Wij verloren de oorlog in de vallei van de Mississippi, niet in de Mekongdelta. De opeenvolgende regeringen van de VS waren niet in staat op het thuisfront de nodige steun te vinden.” De waarheid is dat de VS de oorlog zowel in de vallei van de Mississippi als in de Mekongdelta verloren. Het was de eerste duidelijke nederlaag van het wereldimperium dat de VS hadden opgebouwd na WOII. Die nederlaag hadden ze te danken aan buitenlandse boeren en aan de verbazende protestbeweging in eigen land. (611)

De jaren zeventig, tachtig en negentig

In Seabrook, New Hampshire protesteerden omwonenden jarenlang tegen de bouw van een kerncentrale in hun buurt. Tussen 1977 en 1989 werden bij die protestacties meer dan 3.500 mensen voorgeleid. Uiteindelijk werd de kerncentrale stilgelegd wegens het aanhoudende protest en gebrek aan financiële middelen. (746)

In 1985 legden 1.700 arbeidsters van een conservenfabriek in Watsonville, Californië het werk neer. De hoofdzakelijk Mexicaanse vrouwen en hun vakbond dwongen een betere cao af, die onder meer een medische zorgverzekering inhield. In 1990 organiseerden ontslagen arbeiders van de Levi Strauss Company in San Antonio een boycot en een hongerstaking omdat het bedrijf zich in Costa Rica ging vestigen. Levi Strauss kwam op enkele beslissingen terug. In Los Angeles legde latino conciërges in 1990 het werk neer. Ondanks politieaanvallen werd hun vakbond erkend en kregen ze opslag en een ziekteverzekering.

Latino activisten kwamen in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig steeds vaker op voor betere arbeidsvoorwaarden, voor vertegenwoordiging in de lokale besturen, voor huurdersrechten, voor tweetalig onderwijs. De media hadden echter weinig of geen aandacht voor hun acties. Ze richtten dan ook eigen radiostations op en tegen 1991 waren er in de VS al 14 latino-radiozenders. Twaalf ervan waren tweetalig.

In New Mexico vochtten latino’s een strijd uit tegen de grondspeculanten voor water- en landrechten. In 1988 kwam het tot een regelrechte confrontatie. De actievoerders organiseerden een gewapende bezetting, bouwden bunkers om zich tegen aanvallen te beschermen en kregen de steun van andere gemeenschappen in het zuidwesten. Uiteindelijk haalden ze via de rechtbank hun slag thuis. (748)

In de campagne voor een “fatsoenlijk loon” vonden arbeiders en studentenbeweging elkaar. Op 150 campussen steunden studenten de strijd van het technische en administratieve personeel. Aan de Harvard-universiteit zetten studenten acties op om voor de conciërges en andere lager betaalde medewerkers een loon te eisen dat voldoende was om hun gezin van te onderhouden. Ze wezen erop dat de universiteit beschikte over een financiële reserve van 20 miljard dollar, terwijl het personeel vaak verplicht was om twee banen te hebben (tot 80 uur per week) om huur, voeding en medische zorg te kunnen betalen. (798)

Nawoord – naar een opstand van de bewakers?

De titel van dit boek is niet erg accuraat. Een “People’s History of the United States” belooft meer dan wat een schrijver kan inlossen. Bovendien is de geschiedenis van onderop het moeilijkst te achterhalen. Toch heb ik het boek die titel gegeven omdat het, ondanks al zijn beperkingen, een geschiedenis is geworden die weinig respect heeft voor de regeringen, maar veel eerbied toont voor het verzet van de gewone mensen. (825)

Toch moeten we ook opletten dat we het klassenbewustzijn en de successen van het verzet van de bevolking niet overdrijven. We mogen ons niet laten misleiden: zowat de hele wereld – en dat is méér dan de VS alleen – is nog altijd in handen van elites. Vele opstanden – hoewel ze periodiek terugkeren – werden de kop ingedrukt, teniet gedaan of misbruikt, heel wat ‘socialistische’ revoluties hebben het socialisme verraden en nationalistische revoluties brachten dikwijls nieuwe dictaturen voort.

De meeste geschiedenisboeken onderschatten echter het belang van opstanden en hechten te veel belang aan “staatsmanschap”. Dat soort geschiedenis wiegt de mensen in slaap. Als we rebelse bewegingen of geïsoleerde vormen van verzet nauwkeuriger bestuderen, ontdekken we dat er verschillende niveaus van klassenbewustzijn en verzet bestaan, dat er vele manieren zijn waarop het zich uit: openlijk, subtiel, direct, verwrongen. Omdat het systeem de gewone mens intimideert en controleert, laat die zelden het achterste van zijn tong zien. Gewone mensen houden zich gedeisd tot het ogenblik dat hun gezond verstand hen influistert dat ze niet langer zelfmoord plegen als ze hun gevoelens de vrije loop laten.

Geschiedschrijving die het verzet centraal stelt, leidt ook tot andere omschrijvingen van het begrip “macht”. Bij de traditionele definitie gaat het om militaire sterkte, rijkdom, greep op de officiële ideologie, culturele controle. Als je macht vanuit dat perspectief bekijkt, lijken opstanden per definitie te zwak om resultaten te boeken.

Toch tonen de onverwachte overwinningen – zelfs de tijdelijke – de kwetsbaarheid aan van wie zich oppermachtig waant. In een ontwikkelde maatschappij kan het establishment niet overleven zonder de gehoorzaamheid en loyaliteit van miljoenen mensen die kleine beloningen krijgen om het systeem aan de gang te houden: soldaten en politieagenten, docenten en ministers, bureaucraten en sociale werkers, technici en productiearbeiders, dokters, advocaten, verplegers, vrachtwagenchauffeurs, communicatiespecialisten, vuilnisophalers, brandweermensen… Omdat die mensen een baan hebben, gunt het systeem hen enkele voorrechten. In ruil daarvoor verbinden ze hun lot vaak aan dat van de elite. Ze worden de cipiers van het systeem, de buffer tussen de hoogste en de laagste klasse. Als ze niet langer gehoorzamen, valt het systeem in duigen.

Volgens mij zal dat vroeg of laat ook gebeuren: wanneer de te licht bevoorrechten inzien dat ze, net als de bewakers van de gevangenis in Attica, vervangbaar zijn, wanneer zij inzien dat het establishment hen vandaag nog wel beloont, maar hen omwille van de eigen macht morgen probleemloos zal neerknallen.

Vandaag steken nieuwe feiten de kop op die de loyaliteit met het systeem ondermijnen. De nieuwste technologieën, de globalisering van de economie, de oorlogen, het atoomtijdperk maken het de bewakers van het systeem (de intellectuelen, de kleine kapitalisten, de belastingbetalers, de geschoolde arbeiders, de ambtenaren) steeds moeilijker om ongevoelig te blijven voor het onrecht dat zwarte mensen, arme mensen, gevangenen en buitenlandse “vijanden” wordt aangedaan. De internationalisering van de economie, de vluchtelingenstromen, de geïllegaliseerde migranten die uit het zuiden toestromen, maken het voor de bewoners van de geïndustrialiseerde landen steeds moeilijker om de ogen te sluiten voor hongersnood en ziekte in de armgemaakte landen van onze planeet.

We zijn allemaal de gijzelaars geworden van nieuwe, apocalyptische technologieën, op hol geslagen economieën, de massale vergiftiging van onze planeet, onbeheersbare oorlogen. Atoomwapens, onzichtbare straling, economische rechteloosheid… maken geen onderscheid meer tussen gevangenen en bewakers. En wie de macht heeft, zal dat onderscheid evenmin maken. (829)

Howard Zinn

Dit zijn allemaal citaten uit het boek “A People’s History of the United States” (oorspronkelijk uit 1980, update in 2007), vertaald door Jan Reyniers en uitgegeven door EPO. De vertaling is flink bewerkt door de redactie. De fragmenten zijn gekozen door Jan Paul Smit. Meer inspirerende citaten van Zinn vind je hier.