Noisejob: Het schone Nederland

Poetsen
Heb je het al gehoord? Vast wel. De buitenlanders zijn slecht. Tenminste, dat zeggen veel Nederlanders. Ze zouden als sloebers en paupers uit de armste delen van de wereld hierheen komen en daardoor zouden ze niet goed weten hoe ze zouden moeten omgaan met de moderne en hoogindustriële Nederlandse maatschappij. Ze zouden zich afzonderen, ze zouden niet deelnemen aan het culturele leven en ze zouden zich vastklampen aan hun eigen cultuur en vooral aan hun eigen religie, alsof ze nog in hun eigen land zouden leven. Maar ze zouden allemaal wel een uitkering krijgen en daar zouden de hardwerkende Nederlanders steeds meer belasting voor moeten betalen. Heb je dat al gelezen in de kranten? Waarschijnlijk wel. Die vreemde mensen met hun eigenaardige gedragingen zouden eigenlijk niet bij de Nederlandse maatschappij horen. Ze zouden zo anders zijn. Ze zouden zo gek praten en ze zouden zich zo ouderwets kleden, met die hoofddoekjes en die soepjurken. Je zou het meteen kunnen zien dat ze een probleem vormen. Op tv vindt men dat ook. Daar zegt men het ook: die moslims en al die anderen horen zich aan te passen of anders moeten ze weg.

Maar de buitenlanders over wie zo slecht wordt gedacht, gesproken en geschreven, hebben slapeloze nachten. Ze maken zich er zorgen over of ze hun werk goed hebben gedaan. Ze zijn bang om hun baan te verliezen. Velen doen vuil en zwaar werk. Ze maken bijvoorbeeld huizen, kantoren, treinen en stations schoon. Ze zwoegen en poetsen. Alles maken ze steeds sneller steeds schoner, om te voorkomen dat ze klachten krijgen. ’s Avonds voor het slapen gaan verbeeldden ze zich dat ze ooit in een ruim huis zullen wonen. Zoals iedereen jagen ze dromen van geluk, welvaart en voorspoed na. Ze fantaseren erover dat ze de sleutel in de voordeur steken en daarna vrijelijk in een grote dure woning mogen rondlopen, vol luxe en mooie spullen, in een prachtig huis dat ze zelf bezitten. Maar in werkelijkheid maken vooral buitenlandse vrouwen dag in dag uit de keukens, kamers, ruimten, trappen en verdiepingen schoon van de kapitale villa’s van anderen. Die huishoudelijk werkers ontdoen dat soort kasten van huizen van alle vieze plekken en smetten. Ze hopen dat de huiseigenaren daarna over hen tevreden zijn. Dat is nooit zeker, en daarom vragen ze vaak maar weinig loon en knappen ze extra klussen op. Zo proberen ze de eigenaren in een uitstekende stemming te brengen die misschien ooit zal leiden tot loonsverhoging. Ze rennen zich rot, sloven zich uit en cijferen zich weg. Als ze gaan klagen over het lage loon of het vele werk, dan worden ze ontslagen en dan nemen hun bazen meteen een andere buitenlandse vrouw in dienst. Iemand die ja en amen knikt en braaf doet wat haar wordt opgedragen, maar ondertussen van binnen kookt van machteloze woede over het onrecht dat zovelen overal ter wereld heel arm zijn en zo weinigen heel rijk.

Wanneer de buitenlanders niet mogen passen op de lieve kindertjes van de tweeverdienende rijken, die etterbakjes en verwende nesten die van jongs af aan hebben geleerd om hun neus op te halen voor die rare vreemdelingen, dan zoeken ze op allerlei andere plekken naar een baan. Gelukkig is er flexwerk genoeg, vuil en slechtbetaald werk waar de rijke Nederlanders zich zelf te goed voor voelen. Dat moet dan maar door buitenlanders gedaan worden. Want die zouden toch niet beter weten en zich laten uitbuiten waar ze bij staan. Zo raken de buitenlanders deskundig en bedreven in het schoonmaakwerk. En zo denken de rijke Nederlanders dat het steeds de buitenlanders moeten zijn die het vuile werk behoren op te knappen. Dat soort Nederlanders wil graag geloven dat die kleine schoonmaakmachines op Schiphol Plaza alleen door de buitenlanders kunnen worden bediend. Zij schijnen de enigen te zijn die weten hoe de blauwe vuilniszakken kunnen worden opgehaald en hoe de vloer als een spiegel gaat glanzen. Dat denken die Nederlanders, want dan kunnen ze hun verfijnde neus ophalen voor dit soort laag-bij-de-gronds werk. Ze zeggen tegen elkaar: “Niemand van ons kan de schoonmaaktaken van de buitenlanders overnemen, omdat deze banen juist bij uitstek geschikt zijn voor mensen uit andere werelddelen. Dat was vroeger ook al zo.”

De huishoudelijk werkers en schoonmakers werken keihard en doen hun uiterste best om het de bovenmodale Nederlanders naar de zin te maken. Ze zeggen beleefd “sorry” als op de spullen van de Nederlanders toch nog een vlek is blijven zitten. Ze verontschuldigen zich deemoedig als ze fouten maken. Maar als ze in de ogen van de vermogende Nederlanders geen goed meer doen, dan worden ze ontslagen. Misschien moeten ze dan zelfs wel terug naar hun land van herkomst. Want volgens veel te veel Nederlanders zullen ze uiteindelijk toch nooit bij de schone Nederlandse maatschappij horen. Ze vallen er toch buiten, als het erop aan komt. Maar in dat geval blijven de welgestelde Nederlanders wel met een levensgroot probleem zitten: hoe houden ze dan hun sjieke huizen en hun hele hebben en houden zo goedkoop mogelijk schoon?

Lili Irani