Een korte geschiedenis van dwangarbeid en het verzet ertegen

Ansichtkaart.
Doorbraak is actief tegen dwangarbeid, een fenomeen dat sterk in opkomst is in de westerse “liberale democratieën”. Dat onbetaald werken “voor je uitkering” lijkt een nieuwe stap in het opvoeren van de druk op werklozen. Maar dat gebeurde eerder ook al.

Vroeger konden arme mensen die niet genoeg verdienden om van te leven bij kerken aankloppen voor ondersteuning. Om kans te maken op hulp hielp het om er een christelijke levensstijl op na te houden. Later is de overheid zulke ondersteuning heel voorzichtig meer als haar taak gaan zien. Hoewel enige menslievendheid de ondersteuners niet vreemd was, werd hulp vaak ook verleend om grootschalige roof en opstand te voorkomen. Door de jaren heen is de ondersteuning uiteraard veranderd, maar er zijn ook opvallende overeenkomsten met nu.

Werkhuizen

De bezittende klasse zag bij haar “weldoenerij” altijd een spanning tussen het ondersteunen om de ergste nood te lenigen, en het voorkomen dat mensen niet meer wilden werken. De ondersteuning is dus nooit ruim geweest. Daarnaast moesten de armen werken voor hun ondersteuning. Dat zou de kosten drukken, maar was tegelijk ook een test op werkwilligheid. Zo waren er “werkhuizen” en was er later op grotere schaal “werkverschaffing”. In Drenthe hadden de diaconieën in de zeventiende en achttiende eeuw een actueel klinkende manier van werkverschaffing: armen werden uitbesteed.

De werkverschaffing.
In de Armenwet van 1912 was – op aandrang van de Tweede Kamer – opgenomen dat “onderstand” aan armen zoveel mogelijk als loon voor arbeid werd gegeven. Voor de gemeenten betekende dit dat ze verplicht werden om een werkhuis in te richten, ter afschrikking van armen die een beroep wilden doen op de Armenwet, en om de werkwilligheid te testen. Maar dat kostte geld voor gebouwen en personeel ter begeleiding (lees: controle) van de armen. Daar was geen bijdrage van de rijksoverheid voor, en ook het “loon” was daar niet te verhalen. In menig gemeente kwam er van werkhuizen dan ook weinig terecht. Het enkel geven van “onderstand” was goedkoper.(1) Tegenwoordig lossen gemeenten dat probleem vaak op door “werkhuizen” voor werklozen bij sociale werkplaatsen onder te brengen.

Al vanaf het einde van de negentiende eeuw werd werkverschaffing populair bij Drentse gemeentebesturen. Ze lieten werklozen heidegronden ontginnen, bosbouw uitvoeren en wegen aanleggen. Voor werkverschaffing in de ontginning en in landbouwkolonies (vaak in het noorden van het land) had de rijksoverheid wel een bijdrage over. Voor de werklozen was het echter bepaald niet zeker dat ze betaald werden. Wie zich hier namelijk “misdroeg” of werk weigerde, kreeg alleen het allernoodzakelijkste in natura. Hoe je dan thuis de huur betaalde, moest je zelf maar uitzoeken.

De werkverschaffing.
Verdringing

De werkverschaffing nam vooral grote vormen aan in de jaren 20 en 30. Met de crisis vanaf 1929 kwamen ook grote aantallen landarbeiders in de werkverschaffing terecht. Er kwam veel protest tegen die werkverschaffing, waar Colijn (die zuunigerd) op het hoogtepunt 60 miljoen gulden per jaar aan uitgaf. De arbeid die de werklozen moesten verrichten, was natuurlijk wel van economische waarde, al kregen ze geen echt loon. Overheidsprojecten werden zo goedkoper, want met lagere lonen uitgevoerd. Gemeenten met goede connecties bij de landelijke overheid wisten zo in korte tijd een boel van de grond te krijgen. Op voorstel van de Drentse commissaris van de koningin Jan Tijmen Linthorst Homan werden in de jaren 20 al langer bestaande plannen voor verbetering van de rivieren en de afwatering in de werkverschaffing ondergebracht. Bekende projecten die door de werkverschaffing werden gerealiseerd, zijn het “Boschplan” (het Amsterdamse Bos, inclusief de handgegraven roeibaan), het Kralingse Bos in Rotterdam, de Leidse Hout in Leiden, het Twentekanaal, het vliegveld Valkenburg, en voetbalstadions als de Utrechtse Galgewaard en De Goffert in Nijmegen. Volgens velen was het een vorm van uitbuiting en dwangarbeid.

Beproeving

Opzettelijk stuurde de regering de werklozen uit de steden vaak naar grote projecten ver weg, zodat de meesten daar wel moesten overnachten. Alleen zaterdagavond en zondag konden ze dan thuis zijn. De lonen in de werkverschaffing waren laag en gebonden aan een maximum. Het werk was zwaar, de omstandigheden erbarmelijk, en het inkomen was net, of vaak net niet, genoeg om met een gezin van rond te komen. Al het werk werd met de hand gedaan. Machines, die er in die tijd wel waren, zouden zogenaamd het principe van werkverschaffing tenietdoen. Ploeteren met schop, kruiwagen en kiepkar dus. Bespied door de opzichters tijdens lange dagen, met gebrekkige medische zorg en amper ruimte om te schuilen tegen regen. Bij oponthoud wegens regen werd niet eens doorbetaald. Een beproeving dus, zeker voor mensen die helemaal niet gewend waren aan dit soort werk. Dat leidde bij veel van de armen tot ernstige aandoeningen en ongeschiktheid voor hun eigenlijke beroep.

De werkverschaffing.
Werkweigering of het werk niet kunnen volhouden werden afgestraft door intrekking van de uitkering, wat voor de werklozen betekende dat ze aangewezen waren op de armenzorg. Veel projecten stonden onder leiding van de Nederlandse Heidemaatschappij, en hun medewerkers gaven orders, hielden toezicht en betaalden het loon uit. Toezichthouders van de Heidemij kregen de weinig vleiende bijnaam “stoklopers”, en ze hadden veel macht over de arbeiders die niet durfden te protesteren. Protest leidde immers tot ontslag en dus aangewezen zijn op de armenzorg: hulpverlening aan armen die vanuit kerkelijke instellingen, de adel en particuliere iniatieven werd georganiseerd op basis van liefdadigheid. Dus werkten ze 50 uur per week hard, want de hoogte van het loon hing af van de hoeveelheid werk die hun ploeg verzette. Pas bij 50 uur werk in een week kon men aan een beetje redelijk loon komen. Staken of sabotage werd zo wel heel moeilijk.

Protest

Aanleg van De Goffert.
Ondanks de moeilijke en vrij machteloze omstandigheden hebben ‘werklozen’ in de werkverschaffing zich niet alles laten welgevallen. Begin 1925 groeide de ontevredenheid in de werkverschaffing en onder de veenarbeiders in Friesland en Drenthe. Men eiste eerst in Gorredijk een hoger uurloon, doorbetaling bij regen, een achturige werkdag en geen uitsluiting van arbeiders. Toen dat laatste wel gebeurde, brak er een staking uit, die oversloeg naar andere werkverschaffingsprojecten in Friesland en Drenthe. Op het hoogtepunt van de actie, 19 april, waren er 20 duizend stakers. Een demonstratie bij Gorredijk liep uit op een treffen met de politie en de marechaussee. Uiteindelijk bloedde de staking dood. Volgens de bekende geschiedschrijver van de arbeidersbeweging Ger Harmsen “maakte een samenscholingsverbod (legaal) contact tussen de stakers vrijwel onmogelijk. Omdat deze arbeiders overwegend ongeorganiseerd waren en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) de actie veroordeelde, maakten gebrek en overheidsgeweld een einde aan het verzet.”(2) De situatie in het noorden wekte landelijk verontwaardiging op en de regering zag zich gedwongen om maatregelen te nemen zodat er tijdelijk enige verbetering kwam. In de crisisjaren werden die veelal weer teruggedraaid.

Opmerkelijk genoeg hebben arbeiders in de werkverschaffing in het begin van de Tweede Wereldoorlog met stakingen successen geboekt. In de maanden voorafgaand aan de Februaristaking van 1941 staakten ze met succes onder leiding van communisten. In oktober 1940 bijvoorbeeld tegen verlenging van de werktijd. “Het op de oude tijd neerleggen van het werk leidde tot schorsing, uitsluiting van de steun, voortdurende demonstraties, straatmeetings, protesten bij B&W, bij het gelijkgeschakelde NVV en zelfs bij de Ortskommandant. Zonder scrupules werden de Duitse en Nederlandse autoriteiten tegen elkaar uitgespeeld.” Toen intimidatie van de arbeiders niet werkte, kregen zij hun zin. “Toen de werkverschaffingsarbeiders op 23 december uitvroren, en genoegen moesten nemen met een week minder loon, kwam het opnieuw tot acties. Die beheersten het Amsterdamse straatbeeld enkele weken, vooral in het centrum. Duizenden demonstreerden door de stad. De Communistische Partij Nederland (CPN) verspreidde manifesten en Wouter Kalf [die ook in het actiecomité van oktober zat, JB] voerde herhaaldelijk het woord. Ook ditmaal had de actie succes: een extra winteruitkering van 1 week steungeld.”(3) De ervaringen die met deze acties werden opgedaan, hebben zeker bijgedragen tot het aandurven van de Februaristaking tegen de Jodenvervolging.

Aanleg van het Leidsche Hout.
Werken naar vermogen

In juli 1945, direct na de oorlog, werden er alweer kampen opgezet voor werklozen om ze zo in te kunnen zetten bij de wederopbouw. Dat gebeurde door de Dienst Uitvoerende Werken (DUW), en deze DUW-kampen werden in de volksmond al snel “Door Uitbuiting Winst” of “Door Uitputting Wanhoop” genoemd. De DUW werd in juli 1954 opgeheven, en in de kampementen werden vaak Molukkers geplaatst.

Met de Algemene Bijstandswet van 1965 is dwangarbeid afgeschaft. Die wet bevatte weliswaar een plicht om werk te zoeken, maar geen eis tot “een tegenprestatie” voor de uitkering. Mark Rutte heeft met zijn Wet Werk en Bijstand (WWB) van 2004 de mogelijkheid van een “tegenprestatie” weer van stal gehaald. Eind 2011 is die verplichtender in de WWB opgenomen. Met de Wet Werken Naar Vermogen (WWNV), die gelukkig na de val van Ruttes kabinet in de ijskast staat, wil de overheid die plicht nog uitbreiden.

Jeroen Breekveldt

Noten
1. “Van pauperzorg tot bestaanszekerheid”, Loes van der Valk, 1986.
2. “Voor de bevrijding van de arbeid”, Harmsen en Reinalda, 1974.
3. “De februaristaking ontrafeld en verbeeld”, Ger Harmsen in “Nederlands Kommunisme”, 1982.