Een leven lang zorgen voor anderen en blijven knokken voor menswaardigheid

Logo.
Logo.

De medewerkers van het Doorbraak-spreekuur De Fabel van de illegaal ontmoeten elke week mensen zonder verblijfsrecht en ook hun familieleden, vrienden en landgenoten. Soms gaat het om een enkele hulpvraag en een paar gesprekken. Soms verdiept het contact zich en komt er zelfs een vriendschap uit voort. Zo leerde ik jaren geleden Hafida kennen, die in de loop der tijd met bewonderenswaardig doorzettingsvermogen diverse mensen zonder verblijfsrecht heeft ondersteund, zoals haar zus, haar moeder en de zoon van een bevriend echtpaar. Ze nam me in vertrouwen en vertelde me haar levensverhaal.

Migrantenvrouwen met een islamitische achtergrond worden in Nederland vaak geconfronteerd met vooroordelen, paternalisme en agressie. Er wordt veel over hen gesproken, maar veel te weinig met hen. Veel witten hebben nauwelijks moslims in hun vrienden- en kennissenkring, waardoor ze vooral een beeld van islamitische Nederlanders krijgen opgedrongen via de dagelijkse racistische hetzes in de media, op familiefeestjes, op de werkvloer en elders. Ze hebben zich daardoor nauwelijks kunnen en vaak ook niet willen inleven in wat individuele moslima’s denken, voelen, vinden, wat ze meemaken, wat ze kiezen, hoe ze leven, hoe ze strijden. Veel witten reduceren islamitische vrouwen in meerdere of mindere mate tot hooguit een soort passieve bordkartonnen slachtoffers van moslimmannen, zonder eigen mening, zonder subjectiviteit, zonder onderlinge verschillen, of tot lastige probleemgevallen die de veronderstelde islamisering van Nederland dichterbij brengen. Het verhaal van Hafida laat zien hoe een moslima haar leven vorm geeft op basis van haar eigen wil, keuzes, voorkeuren en dromen, hoe ze probeert te ontsnappen aan armoede en onrecht, hoe ze vecht voor haar geluk, vrijheid en zelfbeschikking, en hoe ze de zorg en verantwoordelijkheid oppakt voor mensen om haar heen. En vooral: hoeveel innerlijke kracht ze weet te ontwikkelen om te blijven knokken voor een menswaardig bestaan.

Verliefd

Hafida groeide op in Marokko, in een gezin met elf kinderen. Haar ouders waren niet rijk, maar ook niet erg arm. Ze stelden zich naar haar toe streng op. Hafida moest voor haar jongere broertjes en zusjes zorgen en in het huishouden werken, waardoor ze te weinig gelegenheid kreeg om haar huiswerk te maken. Vanaf haar twaalfde jaar ging ze niet meer naar school. “Ik mocht wel van mijn moeder, maar het kwam er gewoon niet meer van”, vertelt Hafida. “Ik had het thuis te druk. Dat vind ik achteraf wel jammer. Ik heb geen kans gehad om verder te leren. Ik kom uit een grote stad in Marokko, en daar was het toen al gebruikelijk dat ook meisjes naar de middelbare school gingen. Dat deden mijn zussen dan ook. Maar ik dus niet.”

Op veertienjarige leeftijd raakte ze stiekem verliefd op een buurjongen. Vanuit het raam op de bovenste verdieping van haar ouderlijk huis keek ze vaak naar hem. En hij naar haar. Hij lachte haar toe. Maar ze durfde hem nooit te ontmoeten en aan te spreken. Wat moest ze beginnen met dat gevoel van verliefdheid? Ze mocht van haar ouders immers geen contact hebben met jongens. Daarom moest ze het heerlijke en haar overrompelende gevoel verzwijgen, tegenover iedereen. Ze moest het wegstoppen en begraven. Dat gevoel maakte haar eenzaam, want ze kon het met niemand delen. Ze kon niemand in vertrouwen nemen.

Toen ze vijftien jaar was, overleed haar broertje van zes jaar. Hij was mishandeld door zijn lerares. Toen hij stierf in het ziekenhuis, hield Hafida hem in haar armen. Dat was een vreselijke ervaring voor haar. Ze herinnert zich nog levendig hoe plotseling de dood heel dichtbij was gekomen, terwijl ze als pubermeisje zo uitkeek naar het leven en naar wat de toekomst haar zou gaan brengen. Zijn dood wierp een schaduw over haar nog zo jonge bestaan.

Auto’s

Op drieëntwintigjarige leeftijd ging ze op vakantie naar haar oudere zus die in Nederland woont. Ze leerde een man kennen die familie was van de buren van haar zus. Hij kwam vaak bij zijn familie op bezoek. Hij stelde belangstelling in Hafida. Hij bleek een arbeidsmigrant uit Tunesië te zijn die als zogeheten witte illegaal een verblijfsvergunning had gekregen. Ze trouwden met elkaar en Hafida kwam als huwelijksmigrant naar Nederland. In die tijd was het nog wat minder moeilijk om afhankelijk verblijfsrecht te regelen op basis van een relatie. Later kreeg Hafida ook nog de Nederlandse nationaliteit.

De man van Hafida verdiende met zijn werk ongeveer 1.600 euro per maand. Ze kregen vier kinderen, vier zonen. Zo’n twintig jaar geleden kwam Hafida’s jongste zus Aziza, die toen acht jaar was, ook naar Nederland. Aziza heeft het syndroom van Down. De ouders van Hafida en Aziza leefden in Marokko en konden steeds moeilijker voor Aziza zorgen. Daarom was het noodzakelijk dat een van hun kinderen in Nederland de zorgtaken voor Aziza voortaan op zich zou nemen. Maar behalve Hafida bleek uiteindelijk verder niemand van de familie zin te hebben om langere tijd voor Aziza te zorgen. Hafida voelde zich verantwoordelijk voor haar zus en nam haar in huis. Dat betekende voor Hafida een aanzienlijke verzwaring van het werk dat ze dagelijks moest zien te verrichten. “Ik was toen zwanger van mijn oudste zoon. Ik kreeg dus een baby en ook nog een zus die voortdurend mijn aandacht nodig had. Aziza liep toen namelijk regelmatig weg van huis. Ze holde dan de straat op zonder op het verkeer te letten. Ze had geen besef van het gevaar van auto’s. Als ik haar uit het oog had verloren, dan had ze zo door een auto overreden kunnen worden.” Hafida moest haar zus op heel veel gebieden gaan verzorgen: wassen, aankleden en allerlei andere taken die een achtjarig kind zonder beperking zelf kan verrichten. Omdat Hafida later nog drie kinderen kreeg, werd de hoeveelheid zorgtaken voor haar in de loop der tijd alleen maar groter.

Tot overmaat van ramp bleek Aziza geen verblijfsrecht te kunnen krijgen. De IND wees haar verblijfsaanvraag af, waardoor ze illegaal werd gemaakt en ook kon worden opgesloten en uitgezet. Een toekomst in Nederland leek voor haar in duigen te vallen. Een toekomst in Marokko was bijzonder moeilijk, omdat haar moeder en vader ouder werden en voorzieningen voor gehandicapten in dat land alleen voor rijke mensen voldoende beschikbaar zijn. En een zelfstandig bestaan opbouwen was voor Aziza vanwege haar handicap sowieso uitgesloten. Ze zou haar hele leven zijn aangewezen op de hulp van anderen. Hafida nam die taak op zich, omdat het om haar zus ging, omdat de menselijkheid dat nu eenmaal gebiedt. Jarenlang vocht ze voor verblijfsrecht voor haar zus. Ze gaf de strijd niet op. Ze wist via media aandacht voor de zaak van haar zus te krijgen. En eindelijk, vele jaren later, na bloed, zweet en tranen, na zoveel wanhoop, onzekerheid en verdriet, was het zover: de IND kende Aziza toch verblijfsrecht toe. Hafida wist daarna voor Aziza een Wajong-uitkering te regelen, waardoor haar zus in elk geval eigen inkomsten had.

Gymnasium

Hafida draagt een hoofddoek en moet daarom altijd alert zijn op moslimhaat in haar omgeving. Op school werden twee van haar zonen ook met racisme geconfronteerd. “Eerst kreeg mijn oudste zoon ermee te maken. Hij zat toen in groep acht van de basisschool en er moest worden bepaald naar welk soort middelbare school hij zou gaan. Hij was een gemiddelde leerling die best goede cijfers kon halen, als hij maar zijn best deed. Ik sprak met een leraar van de school en we maakten de afspraak dat mijn zoon naar het hoogste niveau van het VMBO zou gaan, als hij goed zou scoren met zijn toets. Dat lukte hem gelukkig, maar toch wilde de leraar hem naar het laagste VMBO-niveau sturen. Ik herinnerde de leraar aan de gemaakte afspraak, maar die ontkende hij botweg.” Blijkbaar vond de leraar deze jongen van Arabische herkomst alleen maar geschikt voor het laagste schoolniveau, ook al wezen zijn cijfers anders uit. Iets dat veel migrantenjongeren overkomt.

Een paar jaar later wilde de basisschool van haar tweede zoon hem naar een MAVO/HAVO-school sturen, hoewel uit zijn Cito-toetsscore was gebleken dat hij geschikt was voor het gymnasium. Hij werd verplicht om nog een toets af te leggen, wat hoogst ongebruikelijk is. Gelukkig wist hij die toets met een bijna 100 procent-score af te ronden, zodat hij alsnog tot het gymnasium moest worden toegelaten. Hafida weet zeker dat er racisme in het spel was. “Ik kreeg van de school zelfs te horen dat mijn zoon een lager schooladvies had gekregen omdat mijn man en ik onvoldoende de Nederlandse taal zouden beheersen. En thuis zouden wij met elkaar waarschijnlijk helemaal geen Nederlands praten, zo suggereerde de leraar, terwijl hij daar helemaal niets van wist.” Omdat hun ouders een Marokkaanse en Tunesische achtergrond hebben, kregen de beide zonen dus minder kansen dan witte Nederlandse kinderen met vergelijkbare cijfers. Maar Hafida zette door en wist haar zoon toch op het gymnasium te krijgen. “Omdat ik zelf niet op de middelbare school heb gezeten, wil ik heel graag dat mijn kinderen wel een goede opleiding krijgen en zich voldoende kunnen ontwikkelen.”

Haar kinderen werden ook nog een tijd lang lastig gevallen door een buurman die vond dat ze tijdens het buiten spelen geluidsoverlast veroorzaakten. Hij hield hen nauwlettend in de gaten en fotografeerde en filmde hen zelfs. Niet één keer, maar voortdurend. Dat was heel bedreigend voor de kinderen. Toen de man door de broer van Hafida op zijn gedrag werd aangesproken, riep hij: “Donder op! Ga terug naar je eigen land! En ga eerst maar eens Nederlands leren praten!” Hafida schakelde de politie in die haar vertelde dat men de man had laten weten dat hij misschien wel zou moeten verhuizen, als hij problemen zou blijven maken. Na verloop van tijd werd het toen rustiger rond de racistische buurman.

Traumatisch

Ondanks een druk leven vol aandacht en zorgtaken voor anderen zag Hafida nog kans om een Marokkaanse man en vrouw met wie ze bevriend was, te helpen met hun zoon. Door gebrek aan kennis en door zware tekortkomingen van de overheid had hun kind nooit een verblijfsvergunning gekregen. De vader en moeder waren zo’n veertig jaar geleden als arbeidsmigranten naar Nederland gekomen, maar hun zoon was door de overheid illegaal gemaakt. Zijn ouders hadden inmiddels de Nederlandse nationaliteit, maar hij werd behandeld als een paria. Hij werd zelfs een keer opgepakt door de politie en opgesloten in een uitzetgevangenis, met de bedoeling om hem uit te zetten naar Marokko. Gelukkig kreeg de overheid daarvoor geen toestemming van de Marokkaanse autoriteiten. Na zijn vrijlating bleek het maandenlange verblijf in de gevangenis bijzonder traumatisch voor hem te zijn geweest.

Hafida stond de ouders lange tijd als een vertrouwenspersoon bij. Ze vertaalde en dacht mee tijdens hun gesprekken met advocaten en andere hulpverleners. Mede dankzij haar hulp konden ze beter de weg vinden in het bureaucratische doolhof van formulieren, bewijzen, verklaringen en andere documenten waar aanvragers van een verblijfsvergunning in verzeild raken. Nadat de zoon zijn hele jeugd zonder papieren had moeten leven, gaf de IND hem alsnog een verblijfsvergunning toen hij al volwassen was geworden.

Grote meneer

Het huwelijk van Hafida en haar man duurde achttien jaar. “Er is eigenlijk nooit liefde geweest. Van begin af aan ging het juist steeds slechter. Mijn man gedroeg zich nors en vervelend. Hij ging een paar keer vreemd. En hij bleek twee gezichten te hebben.” Aan de ene kant toonde hij naar haar toe geen genegenheid, geen vriendschap. Hij stelde zich onwillig op en deed niets voor haar. Hij zei nooit “sorry” als hij wat verkeerds had gedaan. Hij beledigde en vernederde haar juist. Bijvoorbeeld door vaak op te merken dat Marokkaanse vrouwen alleen maar uit zijn op geld, op zijn geld. Voor hem was het nog niet voldoende om Hafida voortdurend weg te zetten als een soort golddigger. Nee, hij moest in het voorbijgaan ook nog even alle andere Marokkaanse vrouwen omlaag halen. Daar stond tegenover dat hij Tunesische vrouwen in het algemeen juist aan het ophemelen was. Volgens hem zouden die vrouwen wel deugen, in tegenstelling tot Marokkaanse vrouwen.

Aan de andere kant hing hij naar de buitenwereld toe de grote meneer uit. Hij deed het graag voorkomen alsof hij rijk was. Hij verlangde naar de status van weldoener die genoeg bezit om een deel van zijn vermogen onder arme mensen te kunnen verdelen. Het was erg pijnlijk voor Hafida om haar man steeds opnieuw te horen verkondigen dat hij veel gaf om zijn familie die in Tunesië leefde, terwijl hij haar minachtte. Zijn broer kreeg veel geld van hem, keer op keer, maar Hafida kreeg bijna niets. Ze had vaak gebrek aan geld voor het huishouden. “Toen ik moest bevallen van mijn tweede kind, ontstond er een levensgevaarlijke situatie voor mij. Ik had tijdens de bevalling kunnen sterven. Maar mijn man was toen emotioneel helemaal niet betrokken bij mij. Hij was wel aanwezig bij de bevalling, maar bleek ter plekke vage wilde plannen met een andere man te willen bespreken over het openen van een restaurant. Hij had geen oog voor mij. Dat restaurant was blijkbaar belangrijker dan mijn gezondheid en de geboorte van ons tweede kind.”

Scheiding

Toen haar man haar opnieuw bedroog, vormde dat voor haar de druppel die de emmer deed overlopen. Deze keer ging hij zelfs vreemd met de vrouw van zijn broer in Tunesië, de broer aan wie hij vaak geld gaf. Haar man had seks met zijn schoonzus en leefde in Tunesië zelfs drie maanden met haar samen. “Soms gaf hij haar wel tweeduizend euro per maand. Ik ontdekte ook dat hij haar zijn bankpasje gaf, zodat zij vrijelijk geld van zijn bankrekening kon afhalen.” Haar man gedroeg zich niet alleen respectloos naar Hafida toe, maar ook naar zijn broer. “Hij had seks met zijn schoonzus in het huis waar zij en zijn broer woonden. Hij had seks terwijl zijn broer ook thuis was. Zijn broer is lichamelijk gehandicapt. Zijn ene been is korter dan het andere, waardoor hij langzaam en moeilijk loopt. Hij draagt speciale schoenen. Als hij in zijn huis is en geen schoenen aan heeft, dan springt hij vaak om vooruit te komen, in plaats van lopen. Die sprongen zijn goed hoorbaar in de woning. Als mijn ex en zijn schoonzus intiem waren, dan konden ze goed horen waar zijn broer zich in de woning bevond en of hij dichterbij aan het komen was. Omdat zijn broer zich zo traag voortbewoog, konden mijn man en zijn schoonzus op tijd stoppen met hun intieme contacten.”

Toen bleek dat haar man zelfs seks had met zijn schoonzus, hakte Hafida de knoop door. “Een van mijn kinderen vertelde me op een keer dat hij zijn vader telefonisch op een heel eigenaardige manier met een vrouw had horen praten. Mijn zoon kreeg de indruk dat zijn vader mij aan het bedriegen was. Zo kreeg ik het te horen. Later begreep ik dat die vrouw zijn schoonzus moest zijn geweest.” Ze besloot om definitief een punt achter haar huwelijk te zetten. Ze vroeg een scheiding aan. Haar man kreeg het voor elkaar dat hij haar geen alimentatie hoefde te betalen. Bovendien weigerde hij in eerste instantie uit het huis te vertrekken waar Hafida, haar kinderen en haar zus zouden blijven wonen. Uiteindelijk vertrok hij toch. “Naar mij toe heeft mijn man zich altijd gedragen alsof ik zijn huishoudster of bediende was, alsof hij in een hotel logeerde. Hij zorgde nooit voor gezelligheid. Hij wilde niets, alleen maar buitenshuis werken. En hij toonde geen respect voor me. Dat was vroeger zo en dat is steeds zo gebleven. Nu ontmoet ik hem alleen maar vanwege de kinderen. Ook ten opzichte van de kinderen stelt hij zich onwillig op. Hij gedraagt zich als een soort cadeauvader. Naar buiten toe doet hij net alsof hij om zijn kinderen geeft, maar in werkelijkheid wil hij niet eens een keer met hen gaan voetballen, zelfs niet als hij dat heeft beloofd. Dat is erg teleurstellend voor de kinderen.”

Visum

Hafida leeft nu samen met haar zus en haar kinderen. Haar kinderen zijn inmiddels achttien, zeventien, elf en acht jaar. Haar ouders wonen nog steeds in Marokko. Maar haar moeder wordt ouder en zieker en kan steeds slechter voor zichzelf zorgen. Daarom gaat ze sinds een paar jaar regelmatig met een visum voor drie maanden naar haar beide dochters in Nederland toe. Zo heeft Hafida nog meer zorgtaken gekregen. Niet alleen haar zus, maar ook haar moeder heeft voortdurend hulp nodig. Het lukt Hafida niet om voor haar moeder verblijfsrecht te regelen, wat ertoe leidt dat haar moeder steeds maar voor drie maanden bij haar kan zijn. Daarna moet haar moeder weer vertrekken naar Marokko. “Ik ben er bang voor om mijn moeder langer dan drie maanden in Nederland te laten blijven. Want dan verloopt haar visum en wordt ze illegaal. Dan kan ze op elk moment worden opgepakt, opgesloten en uitgezet. En misschien kan ze daarna geen visum meer krijgen en nooit meer naar Nederland komen.”

Financieel heeft Hafida het altijd moeilijk gehad. Tijdens haar huwelijk moest ze zien rond te komen van het geld dat ze van haar man kreeg. Hij had weliswaar betaald werk, maar ook forse schulden. En hij gaf zijn inkomen liever uit aan zijn broer dan aan haar en hun kinderen. Na haar scheiding vroeg Hafida een bijstandsuitkering aan. “Toen bleek dat ik aan allerlei workshops moest meedoen om mijn bijstandsaanvraag toegekend te krijgen. Daar heb ik gewoon geen tijd voor, vanwege alle zorgtaken die ik heb. Mijn zus heeft voortdurend mijn aandacht nodig. Ik moet zoveel mogelijk bij haar zijn. En dan heb ik ook nog mijn kinderen en mijn moeder.” Ze trok haar bijstandsaanvraag daarom maar in. Gemeenten proberen zoveel mogelijk drempels op te werpen als baanlozen een bijstandsuitkering aanvragen of al hebben. Het bijstandsregime met zijn controle en disciplinering is erop gericht om mensen te ontmoedigen om een uitkering aan te vragen of te blijven houden. In het geval van Hafida is dat helaas gelukt.

Indicatie

Ze kreeg daarna de tip om een aanvraag in te dienen op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), in verband met de zorg voor haar zus. Haar aanvraag voor een “persoonsgebonden budget” (pgb) werd toegekend, waardoor ze per maand zo’n negenhonderd euro kreeg. “Het was wel een heel gedoe om dat te regelen. Er moest eerst een indicatie worden vastgesteld van het niveau van gehandicapt zijn van mijn zus. Het eerste rapport daarover werd afgekeurd, want er moesten meer bewijzen komen. Terwijl bij de gemeente al lang bekend is dat mijn zus zwaar verstandelijk gehandicapt is. En omdat ik geen zorgspecialist zou zijn en daarvoor ook niet ben opgeleid, kreeg ik maar 3,90 euro per uur.”

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) betaalde het pgb-geld weliswaar aan haar uit, maar deed dat elke maand pas nadat de gemeente het geld had overgemaakt naar de SVB. “Dat ging best traag, waardoor ik het geld nogal eens te laat ontving.” Extra irritant was dat de gemeente om de paar maanden een nieuwe indicatiestelling verlangde. “Maar er zijn natuurlijk helemaal geen nieuwe omstandigheden: mijn zus blijft zwaar verstandelijk gehandicapt en ik blijf niet opgeleid als zorgspecialist.” Het rapport van die nieuwe indicatiestelling liet op zich wachten, waardoor Hafida geen inkomen meer had. Ze was opnieuw in het doolhof van de staat en zijn instituties beland. Deze keer ging het niet om de bureaucratie van de migratie-industrie, maar om die van de zorgindustrie. In die zorgindustrie heerst een enorme bezuinigingswoede. Met haar afbraakbeleid heeft de regering de gemeenten onder druk gezet om de kosten van de WMO en de persoonsgebonden budgetten drastisch te verlagen. Op hun beurt duwen de gemeenten die druk naar beneden door. Ze doen meer onderzoek naar mogelijke pgb-fraude, controleren ontvangers van een pgb meer, korten hen meer op hun pgb of pakken het hele pgb zelfs van hen af.

“Ik vertelde aan een maatschappelijk werker dat ik het onzin vind dat de gemeente om de zoveel tijd steeds een nieuwe indicatiestelling wil hebben, en mij ondertussen geen geld meer geeft. Toen kreeg ik te horen dat ik beter naar het zorgkantoor kon gaan. Wat ik ervan begreep, was dat ik daar dan in dienst kan komen vanwege de zorg voor mijn zus. Ik zou dan een salaris krijgen. Dat leek me een goed plan. Er moest wel een beslissing over worden genomen. Daar wacht ik nu al maanden op. Ondertussen zit ik zonder eigen inkomen. Er is nu alleen de Wajong-uitkering van mijn zus en de kinderbijslag. Daar moeten we het voorlopig mee zien te redden.”

Hafida en Aziza zijn schuilnamen.

Harry Westerink