Waar het Nederlandse ‘Zwarte Piet-debat’ eigenlijk over gaat

Typisch Nederlandse blackface.
Typisch Nederlandse blackface.

De afgelopen drie weken publiceerden we twee zeer veel gelezen en bediscussieerde artikelen van Doorbraak-activist Mathijs van de Sande over het racisme van Zwarte Piet: “Zwarte Piet en racisme: een paar kritische (peper)noten” en “Racisme is geen mening”. We wilden jullie zijn bijdrage aan de Belgische discussie over ‘onze’ blackface-traditie niet onthouden. Hij schreef onderstaand artikel voor de website dewereldmorgen.be.

This text in English

Ce texte en Français

Een samenleving waarin niemand “racist” genoemd wil of mag worden, is daarom nog niet van racisme gevrijwaard. Wie trouwens denkt dat deze discussie alleen maar om Zwarte Piet gaat, heeft van racisme in ieder geval bar weinig begrepen.

De gemoederen lopen op in Nederland. Niet de miljardenbezuinigingen van Rutte en Samsom, of de laatste doodsteek die ze daarmee geven aan sociale zekerheid, zorg en onderwijs, maar een heel ander thema voert daar in het publieke debat de boventoon. Wat te doen met Zwarte Piet? Is het niet eens tijd dat Sinterklaas een andere knecht krijgt? Of dat de rollen worden omgedraaid?

Veel Belgen volgen dat hoogoplopende debat ondertussen met groeiende verbazing. “De verhitte discussie is symptomatisch en wijst op een overgevoeligheid aan verschillende kanten die mooi op een kinderfeest kan worden geprojecteerd om zo frustraties te luchten”, zo concludeerde Saskia De Coster in De Morgen. “Overseksten zien in een lantaarnpaal ook een gigantische erectie, maar ligt dat aan die lantaarnpaal?”

KU Leuven-rector Rik Torfs neemt in De Standaard een meer genuanceerde positie in, maar besluit eveneens met een kritische noot aan het adres van het anti-Zwarte Pieten-kamp: “Niemand beledigen is een teken van beschaving. Maar zich niet al te vlug beledigd voelen, is dat evenzeer.”

Met andere woorden: misschien voelen gekleurde Nederlanders zich inderdaad oprecht beledigd door het verschijnsel Zwarte Piet. Maar is al die Hollandse heibel echt nodig? Geef Piet desnoods een ander kleurtje, zo suggereert men, en deze discussie is voor eens en altijd afgelopen.

Maar zo eenvoudig ligt het klaarblijkelijk allemaal niet. Want wat de Vlaamse opiniemakers gemakshalve over het hoofd zien, is dat deze discussie helemaal niet zozeer gaat over Zwarte Piet alleen.

Eerst even iets anders: vorige week sprak de Raad van Europa haar bezorgdheid uit over het toenemende racisme in Nederland. De Nederlandse regering voert geen enkele strategie om discriminatie op basis van herkomst of huidskleur tegen te gaan, terwijl er van discriminatie wel degelijk in toenemende mate sprake is. Maar het probleem zit dieper.

In het kielzog van dit rapport beaamde nationale ombudsman Alex Brenninkmeijer dat het Nederlandse politieke klimaat zélf discriminatoir is. Van “Polenmeldpunt” tot “kopvoddentaks”; racisme “moet kunnen” volgens veel Nederlandse politici – al zal niemand het racisme noemen.

De haat is hetzelfde: jegens zwarte jongeren die voor het eerst naar een tot dan toe witte school gingen, en jegens een zwarte vrouw die afgelopen zatterdag ook tegen de VN kwam protesteren (en die niet eens tegen Zwarte Piet bleek te zijn).
De haat is hetzelfde: jegens zwarte jongeren die voor het eerst naar een tot dan toe witte school gingen, en jegens een zwarte vrouw die afgelopen zatterdag ook tegen de VN kwam protesteren (en die niet eens tegen Zwarte Piet bleek te zijn).

Natuurlijk is racisme verre van typisch Nederlands. Wél uniek daarentegen is de politieke rol die extreem-rechts er de afgelopen jaren heeft gespeeld. Geert Wilders van de PVV heeft de moord op Pim Fortuyn vakkundig te gelde gemaakt door ieder verwijt van racisme of extremisme gelijk te stellen aan “demonisering”; het op voorhand vergoeilijken of legitimeren van politiek geweld.

Gevolg is dat weinig politici hem nog een strobreed in de weg durven te leggen. Wilders krijgt daardoor niet alleen de ruimte om als legitieme gesprekspartner het politieke debat te domineren. Als onmisbare “gedoogsteuner” maakte hij bovendien de facto deel uit van Ruttes eerste kabinet.

Gevolg daarvan is dat er in het Nederlandse debat heel veel gezegd mag worden, met name waar het immigratie of integratie betreft. Het enige taboe is te suggereren dat de ander er misschien racistische ideeën op na houdt. Alles is bespreekbaar, behalve de vraag of sommige dingen misschien niet minder bespreekbaar zouden moeten zijn. Racisme mag – het “racisme” noemen, daarentegen, is een absolute no-go.

En dan is er ‘ineens’ een groep ‘gekleurde’ Nederlanders die politieke ruimte voor zichzelf opeist. Zij voelen zich beledigd door het symbool Zwarte Piet, dat inderdaad appelleert aan een slavernijverleden dat maar weinig Nederlanders goed kennen.

De gelijkenissen tussen Zwarte Piet en het oud-Hollandse stereotype van “de Moor” zijn onmiskenbaar: kroeshaar, dikke rode lippen en een achttiende-eeuws pagepakje. Sint, de statige en rijke denker, zit op een paard. Zijn talrijke knechten, die de spierkracht leveren, lopen ernaast, dragen de zak, en zijn allemaal zwart.

Alle verwijzingen naar Germaanse sagen of naar roet uit de schoorsteen ten spijt, is het zonneklaar waarom de Zwarte Piet er zo uitziet: hij IS een slaaf.

Deze critici nemen daarom – terecht – het “R-woord” in de mond. Zwarte Piet is racisme; de kogel is door de kerk. Dit is tegen het zere been van veel “witte” Nederlanders, en niet alleen omdat het thema “racisme” in politiek Den Haag taboe is.

Niemand ziet zichzelf graag als racist. Racisme wordt ook verward met een “mening”, een positie die doelbewust wordt ingenomen, en waar mensen zich politiek mee identificeren. Dat racisme ook impliciet aanwezig kan zijn in symboliek, woorden en gebruiken zonder dat iedereen het als zodanig herkent, daar wordt niet of nauwelijks bij nagedacht.

Veel “witte” Nederlanders hebben Zwarte Piet nooit als iets racistisch ervaren – laat staan dat ze het ooit racistisch bedoeld hebben. Dus wie denken die “zeurpieten” wel niet dat ze zijn. Wel, die “zeurpieten” zijn mensen die aan den lijve ondervinden dat zelfs een samenleving waarin niemand “racist” genoemd wil of mag worden, niet daarom ook van racisme gevrijwaard is.

Zij hebben de afgelopen jaren veel over hun kant moeten laten gaan. Voor hen heeft racisme wel degelijk ook alledaagse consequenties. Voor hen staat Zwarte Piet symbool voor een veel breder probleem, dat in het hedendaagse discours bovendien niet benoemd mag worden. Zij eisen nu een rol op voor zichzelf in het politieke debat rond racisme en integratie – en Zwarte Piet vormt daartoe een concrete aanleiding.

Wil dat zeggen dat we het voorlopig maar een Nederlandse aangelegenheid moeten houden? Het is niet aan mij om dat te beslissen. Maar dat veel “witte” Vlaamse opiniemakers niet voorbij de concrete aanleiding van het debat kunnen kijken, zegt wat mij betreft genoeg.

Wie denkt dat deze discussie alleen maar om Zwarte Piet gaat, heeft van racisme in ieder geval bar weinig begrepen. Want dat, me dunkt, is zeker niet uniek voor Nederland.

Mathijs van de Sande