Vergeet de klassenstrijd niet (crisis-discussie deel 10)

Haven.
In deze alweer tiende bijdrage aan de discussie over kapitalisme, crisis en verzet reageert Eric Krebbers op Gonnus Doeven.

Meer bijdragen aan dit debat vind je bij het thema “Discussie”.

Doeven heeft de draad van de discussie op een productieve manier weer opgepakt: met een ‘groot verhaal’ over de geschiedenis van het kapitalisme en het ontstaan van crisissen. Met een ‘groot verhaal’ doel ik natuurlijk niet op de lengte, maar op de interne ideologische logica en samenhang ervan. Grote verhalen zijn helaas uit de mode sinds de val van de Berlijnse Muur en de opkomst van het postmodernisme.

Ik denk dat analyses en beschrijvingen van het kapitalisme aan een stuk of zes wezenlijke voorwaarden moeten voldoen, willen ze radicaal-links echt iets te bieden hebben. 1. Ze moeten historisch en dynamisch van aard zijn, iets zeggen over het ontstaan van het systeem, en allerlei latere ontwikkelingen belichten en verklaren. 2. Daarnaast is een brede anti-koloniale kijk onontbeerlijk, met een beschrijving van de wereldwijde scheve verdeling van macht, productie, grondstoffengebruik, inkomen en vermogen. 3. Ook moet er verder gekeken worden dan alleen naar loonarbeid. Duidelijk moet zijn dat het kapitalisme altijd heeft gesteund op een stevige ondergrond van onbetaalde reproductieve en subsistentie-arbeid – vaak door vrouwen verricht – en dat ook slavernij vanaf het allereerste begin onlosmakelijk met het systeem verbonden is. 4. Verder dienen bij iedere analyse van het kapitalisme nadrukkelijk de vervlechtingen met de patriarchale en racistische machtsverhoudingen aangegeven te worden. 5. Ook mag niet vergeten worden dat migratie het kapitalisme mogelijk gemaakt heeft en nog steeds maakt, vanaf de allereerste boeren die van hun land naar de stad werden gejaagd om in fabrieken te werken, tot de illegalen die vandaag de dag opgejaagd worden in zowat heel de geïndustrialiseerde wereld. 6. En tenslotte mag in anti-kapitalistische analyses ook het milieu nooit ontbreken, naast de arbeidende mens het tweede basisingrediënt bij de productie. Doeven plaatst de milieugrenzen terecht waar ze thuishoren: midden in haar analyse.

Het artikel van Doeven voldoet eigenlijk aan al deze voorwaarden: alle blikrichtingen en thema’s komen in mindere of meerdere mate wel aan bod. Een ware krachttoer in zo’n kort bestek. Maar toch mis ik in haar analyse iets essentieels, namelijk de kern van het kapitalisme: de klassenstrijd.

Horizontaal

In het stuk waarmee Doorbraak deze discussie vorig jaar begon, schreven we over het kapitalisme: “Dat systeem draait om enerzijds winststreven en het privébezit van de productiemiddelen, en anderzijds de disciplinering en noodgedwongen loonarbeid van de onderklasse. Het kapitalisme is een systeem van uitbuiting, gebaseerd op onderdrukking.” En: “De basis van het kapitalisme wordt gevormd door onze noodgedwongen onderlinge strijd op de arbeidsmarkt en door de voortdurende concurrentiestrijd tussen kapitaalbezitters. Maar vooral door de machtsrelaties tussen aan de ene kant de bazen en overheden die altijd meer en goedkopere arbeidskracht uit de wereldwijde onderklasse willen persen, en aan de andere kant die onderklasse die daar niet als vanzelfsprekend aan wil meewerken.”

In het stuk van Doeven komen begrippen als strijd en macht opvallend genoeg niet voor. Bij haar draait het vrijwel uitsluitend om de economische mechanismen van vraag en aanbod. Ze beschrijft het kapitalisme als het ware als een horizontaal ‘speelveld’ waarop twee partijen om elkaar heen draaien: de producenten en de consumenten. De processen die ze beschrijft zijn maar al te reëel, maar er is meer aan de hand.

Verticaal

Het ‘speelveld’ is namelijk niet alleen horizontaal, maar vooral ook verticaal. Er vindt een voortdurende strijd plaats tussen boven en onder. In haar verhaal komen wij voornamelijk naar voren als consumenten, maar veel belangrijker is natuurlijk onze positie als arbeidersklasse. In de breedst mogelijke zin: als betaalde arbeiders, maar ook als werklozen, als mensen die onbetaald werken, die reproductieve arbeid verrichten, en als de mensen die door hen verzorgd worden. Kortom, iedereen aan de onderkant. Overigens hebben de rollen van consument en arbeider beide alleen betekenis binnen het kapitalisme, en het zou er om moeten gaan ze af te schaffen.

Die horizontale nadruk met z’n consumenten en producenten doet de arbeiders eigenlijk een beetje verdwijnen. Zo beschrijft Doeven kort de discussie rond de opkomst van het kapitalisme, die volgens haar plaatsvond in de achttiende eeuw. De lezer krijgt daarbij bijna de indruk dat men toen met z’n allen, consumenten en producenten, hebben zitten brainstormen of men het nieuwe systeem nu wel of niet zou invoeren. Niets is minder waar: de invoering van het kapitalisme was een langdurig en ongekend gewelddadig proces, waarbij miljoenen en miljoenen mensen geknecht en gedood werden. Niets discussie over de voor- en nadelen: werken voor ons zal je, tot je er dood bij neer valt. Dat was de realiteit. En dat is nog steeds de realiteit: want zonder geweld of de dreiging met geweld kan het kapitalisme simpelweg niet bestaan. “Het kapitalisme is van begin af aan niet in staat gebleken om de welvaart wereldwijd te spreiden, om iedereen van een voldoende bestaansniveau te voorzien”, schrijft Doeven alsof dat ooit de bedoeling is geweest. Het enige doel van het kapitalisme is het vergroten van het kapitaal, en daar moet in principe alles voor wijken. De meeste discussies in die tijd, tussen de machtigen en rijken dan, gingen erover hoe de ontevreden arbeidersklasse er het beste onder gehouden kon worden, zodat de winsten en het kapitaal konden blijven groeien.

Industrie.
Disciplinering

Dat brengt ons bij de moderne staat en zijn geweldsmonopolie. Zonder staten en hun machtsmiddelen kan het kapitalisme nauwelijks bestaan. Staten garanderen het privébezit, en zorgen er dus voor dat we niet gewoon bij de rijken kunnen langsgaan om alle welvaart even onderling eerlijk te gaan verdelen. Staten handhaven ook de ‘spelregels’ van de kapitalistische markt, en passen die aan al naargelang de behoeften van de kapitaalbezitters. Staten dragen ook de zorg voor een maatschappelijke omgeving waarin de bedrijven zich lekker voelen en goed winst kunnen maken: met een goede infrastructuur van wegen bijvoorbeeld, maar vooral met arbeiders die voldoende opgeleid en gedisciplineerd zijn. Staten creëren steeds vaker ook een flink deel van de vraag om de productie op gang te houden, denk aan het militair-industrieel complex. De uiteindelijke motor van de veranderingen binnen het kapitalisme is volgens mij niet zozeer het marktmechanisme, maar vooral de strijd tussen ons en de kapitaalbezitters en hun staat die ons steeds intensiever willen disciplineren en uitbuiten.

Tegenover al dat eeuwenlange structurele geweld van bovenaf heeft altijd verzet van onderop gestaan. Logisch, want zonder dat verzet was dat geweld nauwelijks nodig geweest. We zijn letterlijk tot arbeidersklasse geslagen. Dat hier in Nederland dat geweld niet dagelijks zichtbaar is voor de meeste mensen, betekent niet dat het niet ook voor hen altijd als bedreiging op de achtergrond aanwezig is. Politieke bewegingen die te ver gaan in de ogen van de macht worden gecriminaliseerd en aangevallen, en individuen die zich onvoldoende aanpassen kunnen op den duur worden uitgesloten, of zelfs opgesloten in de gevangenis of psychiatrie.

Verzet

Het verzet, protest en tegenstribbelen van onderop kan vele vormen aannemen, die ook nog eens defensief of offensief van karakter kunnen zijn. Veel mensen denken daarbij in eerste instantie aan politieke organisaties en bewegingen, en aan vakbonden bijvoorbeeld. En dat is logisch, georganiseerde vormen van verzet zijn natuurlijk het meest zichtbaar en vaak ook het sterkst. Maar er is ook individueel verzet. Sommige mensen besluiten bijvoorbeeld om niet meer mee te doen in de ratrace, en stellen zich verder tevreden met een klein baantje of proberen te overleven via een uitkering, anderen jatten bij hun baas omdat ze te weinig verdienen of zich zonder respect behandeld voelen, en weer anderen saboteren de zaak. De manieren van collectief en individueel verzet en tegenstribbelen verschillen per tijd, land, beroep, bevolkingsgroep, enzovoorts.

De opvattingen over wat rechtvaardig is en de manieren van verzet die leven bij de onderklasse, worden ook wel de subjectieve factor genoemd. Subjectief omdat ze niet eenvoudigweg af te leiden zijn uit de ‘objectieve’ economische factoren rond vraag en aanbod. Natuurlijk leven er verschillende opvattingen bij verschillende groepen binnen de onderklasse. Maar sommige ideeën worden door heel veel mensen gedeeld en die kunnen echt een drempel vormen voor de economische herstructureringen die de kapitalistische klasse zou willen doorvoeren. Zo hebben bijvoorbeeld de meeste mensen in Nederland, van links tot rechts, lange tijd gemeend dat goede sociale voorzieningen, vaste banen en een fatsoenlijk minimumloon mensenrechten zijn, die onaantastbaar dienen te zijn. Die breed gedeelde opvattingen hebben lange tijd de aanvallen weten te beteugelen die de kapitaalbezitters in probeerden te zetten. Er werd door hen daarom veel geklaagd over het gebrek aan “maakbaarheid” van de samenleving. Het heeft lang geduurd voor de bazen die subjectieve blokkade enigszins wisten te doorbreken. In de jaren 90 werd daartoe voortdurend gehamerd op het neo-liberale concept van de individuele verantwoordelijkheid, en de afgelopen 10 jaar en zeker sinds de nieuwe crisis wordt daar bovenop ook nog geprobeerd om ons bang te maken: zonder grote economische hervomingen zullen we tot de bedelstaf vervallen, omdat onder meer de Aziatische landen ons zullen inhalen. Langzamerhand begint dat vruchten af te werpen, en inmiddels menen veel mensen helaas dat verslechteringen van onze levens uiteindelijk onontkoombaar zijn. De kapitaalbezitters zien hun kans schoon en drukken nu snel de ene na de andere “modernisering” door.

Crisis

Eerder ging het er in deze discussie over of de huidige crisis nu veroorzaakt wordt door allerlei ‘objectieve’ mechanismen van vraag en aanbod, of toch ook door de klassenstrijd. Ik denk dat de crisis uiteindelijk veroorzaakt wordt door grenzen. Grenzen die gesteld worden door mensen die verslechteringen in hun omstandigheden niet meer willen accepteren of aankunnen, en de grenzen die de natuur stelt omdat er simpelweg maar één aarde is die het kapitalisme kan opsouperen. Doeven laat zien dat banken, persioenfondsen, verzekeraars en andere instituten hun enorme kapitalen nauwelijks meer kwijt kunnen. Ze moeten het ergens in investeren om het te laten groeien, maar daar zijn op een gegeven moment gewoon niet voldoende mogelijkheden meer toe. Het aanbod van geld is te groot geworden, er is een grens bereikt aan rendabele investeringsmogelijkheden.

Dat probleem kennen de kapitaalbezitters eigenlijk al sinds de crisis van de jaren 70. Alle eerder beschreven vormen van verzet, van arbeidersstrijd tot dropouts en sabotage, en de algemene opkomst van het linkse solidaire denken, leidden ertoe dat de winstgevendheid over het algemeen afnam, zeker in de westerse landen. “Eisen voor hoger loon zijn bepaald niet tegen het belang van het kapitalisme”, schrijft Doeven. Vaak niet, en zeker hier in het corporatistische Nederland niet, maar grote en krachtige looneisen kunnen wel degelijk bijdragen aan het in het nauw drijven van het kapitalisme, zo bleek dus in de jaren 60 en 70.

Vlucht

Die crisis van de jaren 70 is feitelijk nooit tot een einde gekomen. Een deel van de investeringen en bedrijven zijn verplaatst naar Derde Wereld-landen op zoek naar lagere lonen. In eerste instantie was dat uitermate winstgevend, maar gaandeweg de afgelopen decennia is het verzet ook daar gegroeid. Hele generaties hebben daar beter leren omgaan met het geweld en de disciplinering van het moderne kapitalisme. In 2009 was er wereldwijd meer verzet, door meer mensen, op meer thema’s en in meer landen, dan in het bekende ’topjaar’ 1968. En dat was dus nog voor de Arabische Lente, waarbij arbeidersstrijd veelal ook een uiteindelijk beslissende rol speelt.

Een andere vluchtroute voor het kapitaal was de geldmarkt. Staten veranderden de kapitalistische ‘spelregels’ zodanig dat het voor de kapitaalbezitters beter mogelijk werd om geld te verdienen met de handel in geld. Dus zonder dat er veel arbeiders aan te pas kwamen die dwars kunnen liggen. Dat leidde onder meer ook tot de IT-bubbel, de huizenbubbel en nu zelfs speculatie in voedsel. De ene na de andere zeepbel is inmiddels uiteengespat. Daarna kwamen de banken in gevaar, en nu de staten die hun banken willen steunen.

Veel geld werd ook geleend aan Zuid-Europese landen als Griekenland en Portugal, waarbij het risico op de koop toe genomen werd dat ze de lening niet zouden kunnen terugbetalen. Door wie werden die leningen verstrekt? Doeven: “Niet alleen door banken, maar ook door pensioenfondsen en verzekeraars, instellingen die bulken van de miljarden. Ook hun geld moet renderen. Gelukkig waren die landen bereid om leningen aan te gaan, om zich in de schulden te steken, zodat wij met het rendement onze pensioenen konden uitbetalen zonder al te hoge premies te hoeven af te dragen.” Ze maakt hier een belangrijk punt: het zijn niet een aantal kwaadaardige kapitaalbezitters, verenigd in zogenaamde hedgefunds, die het probleem vormen, maar het kapitaal op zich: ook ‘ons’ geld, voor zover we dat hebben, behoort daartoe.

Hervormingen

De kapitaalbezitters zien ook wel in dat uiteindelijk de enige weg om echt duurzame winsten te maken, blijft lopen over de ruggen van de arbeidersklasse in brede zin. Er wordt daarom nu keihard ingezet op economische herstructurering: de onderklasse moet winstgevender worden en het ‘onderhoud’ van al die mensen moet goedkoper. In Europa gebruiken de kapitaalbezitters Griekenland als proeftuin om te kijken hoe men de kracht van de tegenstribbelende bevolking het beste kan breken, en hoe ver men daarin eigenlijk kan gaan. Machthebbers, kapitalisten en wetenschappers uit veel andere landen kijken mee over de schouders van het IMF en de EU, om de opgedane kennis later in te kunnen gaan zetten tegen de eigen bevolking. Want men probeert nu overal en met steeds meer geweld bevolkingen weer winstgevender te maken. Het zou best kunnen dat er in de komende jaren in Europa aanzienlijke aantallen doden gaan vallen door armoede, honger en bijvoorbeeld zelfmoord. In Griekenland doden nu al veel meer mensen zichzelf dan vroeger.

Doevens achterliggende idee van een horizontaal ‘speelveld’ kan leiden tot het idee dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten. Zo gebruikt ze af en toe het begrip “wij” op een manier dat het niet alleen op ons, op de onderklasse betrekking heeft, maar op ‘ons allemaal’. Het is dan ook logisch dat ze niet direct komt met voorstellen waarin strijd een centrale rol speelt, maar dat ze eerder denkt aan strategieën van bewustwording. Zoveel mogelijk mensen zouden moeten inzien hoe het fout loopt, en dan zouden we samen voor een beter systeem kunnen kiezen. Sommige van de alternatieven waar ze naar verwijst spreken me meer aan dan andere, maar het probleem is volgens mij dat we ze alleen kunnen invoeren indien we beschikken over voldoende tegenmacht. En om zo’n tegenmacht van onderop te kunnen opbouwen is het essentieel om belangen te benoemen. Wie hebben er belang bij het dagelijkse economische geweld waaraan wij blootstaan? Welke groepen mensen hebben er belang bij om daar tegenin te gaan? Waar staan we zelf? Hoe kunnen we met z’n allen samen van onderop een strijd opbouwen? Waar te beginnen? Dat zijn de vragen waar we, wat mij betreft, dringend een antwoord op moeten ontwikkelen. Het zijn vragen die mij eerlijk gezegd nu meer bezig houden dan het nadenken over hoe een eerlijker economie en samenleving er precies uit zouden kunnen zien. Maar het is goed dat Doeven ons er met de neus op drukt dat we ook na moeten blijven denken over, en meer bewust moeten worden van, mogelijke economische alternatieven.

Eric Krebbers