Anti-koloniale verwerking van slavernijverleden pas net begonnen

Boekcover.
Wie vanuit een anti-koloniaal perspectief meer te weten wil komen over de geschiedenis van de Nederlandse slavernij, het verzet ertegen en de afschaffing ervan, doet er goed aan om “The Dutch Atlantic” te lezen. Dat boeiende overzichtswerk is geschreven door de wetenschappers Glenn Willemsen en Kwame Nimako, die het boek heeft afgerond nadat Willemsen, directeur van het slavernij-instituut NINSEE, in 2008 overleed.

De geschiedschrijving over de Nederlandse slavernij wordt al lange tijd gedomineerd door de stroming van het wetenschappelijk kolonialisme. De aanhangers ervan, zoals Piet Emmer en Henk den Heijer, proberen de eeuwenlange gruwelijkheid van de koloniale overheersing te relativeren en zelfs te bagatelliseren. Pas sinds het einde van de twintigste eeuw wordt in Nederland daarnaast ook een anti-koloniaal geluid hoorbaarder, met name door de inzet van afstammelingen van tot slaaf gemaakte Afrikanen die dwangarbeid moesten verrichten in de Nederlandse koloniën. Vooral Surinamers en Antillianen zijn betrokken bij de opkomende beweging die de gangbare verheerlijking van het koloniale verleden onder vuur neemt. Hun activiteiten hebben geleid tot de komst van NINSEE en de oprichting van het nationaal slavernijmonument in het Amsterdamse Oosterpark, waar jaarlijks op 1 juli de slavernij wordt herdacht en de afschaffing ervan wordt gevierd. Uit de scherpe discussie in 2011 over de tv-serie “De slavernij” blijkt dat het maatschappelijke debat over het Nederlandse slavernijverleden inmiddels volop is losgebarsten. “The Dutch Atlantic” maakt deel uit van de brede stroom boeken, artikelen, lezingen, debatten, exposities en festivals die tegenwicht moeten bieden aan het Nederlandse racisme en nationalisme. De slavernij mag dan wel zijn afgeschaft, maar de strijd om respect, erkenning en gelijkwaardigheid heeft nog een lange weg te gaan.

Terreur

In het boek zet Nimako uiteen dat tussen 1500 en 1800 Azië op economisch gebied sterker en belangrijker was dan Europa. Door enorme aantallen tot slaaf gemaakte Afrikanen te dwingen om goederen te produceren konden de Europeanen op de opkomende wereldmarkt met succes de concurrentiestrijd aan en Azië later ook onderwerpen en koloniseren. Zonder de dwangarbeid van miljoenen Afrikanen in Noord- en Zuid-Amerika was dat nooit gelukt. Die dwangarbeidindustrie moest zo effectief mogelijk draaien en de productie ervan moest zo hoog mogelijk worden opgeschroefd. Dat ging vanzelfsprekend ten koste van de slaven die ook in Suriname met bloed, zweet en tranen op de plantages ploeterden en vaak jong stierven door het zware en uitputtende werk. Zij hebben zich dan ook altijd op allerlei manieren verzet tegen de koloniale overheersing. In het Caribische gebied hebben door de eeuwen heen zo’n 60 grootscheepse slavenopstanden plaatsgevonden.

Om de slaven eronder te kunnen houden zette de kolonisator een uitgebreid repressief systeem op, met lijfstraffen en ideologische indoctrinatie. De terreur door de witten was voor de zwarten op elk moment van de dag merkbaar. Kerk en staat werkten daarbij nauw samen. De staat zorgde voor lichamelijke bestraffing en de kerk voor geestelijke onderwerping. Vrouwelijke slaven kregen bovendien te maken met een andere vorm van geweld: verkrachting. Nimako beschrijft hoezeer de Nederlanders de Afrikanen beschouwden als dierlijke wilden, als lagere wezens zonder ontwikkeling en beschaving. In de ogen van de kolonisator moesten ze als kinderen worden behandeld. Ze zouden geen besef van vrijheid hebben, lui en genotzuchtig zijn, en voortdurend moeten worden aangespoord om te werken. Daarmee werd de terreur tegen slaven gerechtvaardigd die in de koloniën de alledaagse norm was.

Inburgeringsplicht

Zoals in “Dagen van gejuich en gejubel”, een eerder boek van Willemsen, al duidelijk was geworden, had de beëindiging van de Nederlandse slavernij op 1 juli 1863 helemaal niets te maken met anti-racisme. In tegenstelling tot Groot-Brittannië kende Nederland geen abolitionistische beweging. De Engelsen moesten de Nederlanders met veel moeite overhalen om de slavernij af te schaffen, zoals ook de Amerikanen de Nederlandse staat na de Tweede Wereldoorlog onder druk moesten zetten om eindelijk eens op te houden met de koloniale oorlog tegen Indonesië. De afschaffing kwam vooral voort uit kille economische motieven. Er waren structureel te weinig slaven om de plantages draaiende te kunnen houden. Daarom zag de kolonisator zich uiteindelijk genoodzaakt om over te stappen op een systeem van “vrije” contractarbeiders, die vanaf 1873 onder valse voorwendselen werden geronseld in India en Indonesië. Die contractarbeid bleek in feite een vervolg van de slavernij te zijn. Pas toen er niets meer viel te halen en te verdienen, was Nederland bereid om te stoppen met de vorm van overheersing die in de koloniën eeuwenlang dood en verderf had gezaaid. Dat is de wrange les die uit het slavernijverleden van “de roofstaat aan de Noordzee” kan worden getrokken.

Bij de afschaffing van de slavernij ontvingen de slavenhouders ter compensatie voor het verlies van hun eigendom van de overheid in totaal maar liefst 11.876.260 gulden, een enorm bedrag in die tijd. De slaven kregen daarentegen helemaal niets. Zelfs de beloofde vrijheid moest karig uitvallen, want anders zouden die luie zwarten toch maar gaan lanterfanten en hun eigen pleziertjes najagen, aldus de politici en bestuurders in die dagen. Daarmee lijken ze verdacht veel op hedendaagse bewindslieden die met vergelijkbaar stigmatiseren de werklozen onder de knoet proberen te krijgen. De staat wenste dus voldoende toezicht te blijven houden op de voormalige slaven, wat Nimako “progressieve controle” noemt. De slavernij werd weliswaar beëindigd, maar de machtsrelatie tussen overheerser en overheerste bleef in stand. Met hun koloniaal-paternalistische houding streefden de machtshebbers ernaar om de gekoloniseerden op te voeden tot brave en hardwerkende burgers, in het belang van de natie en de economie. De “bevrijde” slaven moesten zelfs nog 10 jaar lang dwangarbeid verrichten. Om hen ook daarna in het gareel te blijven houden werd in 1877 in Suriname de leerplicht ingevoerd, veel eerder dan in Nederland zelf. De nieuwe burgers moesten zich de normen en waarden van de kolonisator eigen maken, zoals vandaag de dag de inburgeringsplicht ertoe dient om migranten en vluchtelingen te disciplineren en te indoctrineren met staatspropaganda.

“The Dutch Atlantic”, Kwame Nimako en Glenn Willemsen. Uitgeverij: Pluto Press, € 29,00. ISBN: 9780745331072.

Harry Westerink