Arabische revoluties?

"Support the people's revolution"
De talrijke demonstraties, stakingen en opstanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, en intussen ook elders, zijn inmiddels voorzien van allerhande overkoepelende etiketten. “Arabische Lente” hoor je ondertussen veel. Maar ook het begrip “Arabische revolutie” duikt her en der op. Met vooral dat laatste woordenpaar worden minstens twee, soms drie dingen uitgedrukt. Er wordt mee verwezen naar eerdere gebeurtenissen, uit de jaren 50 en 60, die onder dat begrip bekend stonden. Er wordt een nationale typering gegeven aan de gebeurtenissen; die zijn specifiek “Arabisch” van signatuur. En er wordt een kwalificatie gegeven van de draagwijdte en betekenis van de gebeurtenissen: het zijn niet zomaar opstanden en protesten, het zijn “revoluties”, of ze vormen gezamenlijk een revolutie. Is dat allemaal adequaat? Vormen de gebeurtenissen een soort van tweede ronde van een al tientallen jaren geleden begonnen Arabische revolutie*? Zijn de gebeurtenissen wel specifiek Arabisch? En zijn het wel revoluties?

Eerst die eerdere “Arabische revolutie”. Met dat woord wordt een reeks ontwikkelingen aangeduid in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw – ontwikkelingen die Arabische staten in aanvaring brachten met Westerse mogendheden, ontwikkelingen die tegelijk de betrokken landen onderworpen aan een hardhandig moderniseringsproces. Het was tegelijk een ontworsteling aan koloniale en neo-koloniale verhoudingen én een omvorming van traditionele, van feodale restanten doortrokken structuren in moderne kapitalistische maatschappijen, soms in anti-kapitalistische verpakking. Concreter: het betrof hier een reeks van machtsgrepen, door groepen officieren of door partijen waarin officieren en intellectuelen een strak geleid organisatorisch kader schiepen. De staatsgreep van de Vrije Officieren van generaal Nasser in Egypte, de greep naar de macht van de Baath-partij in Syrië in 1963, de Vrije Officieren onder leiding van Kadhaffi in 1969, en de staatsgreep van Kassem in 1958 in Irak passen in dit plaatje. De regimes die hieruit ontstonden, hadden enkele kenmerken gemeen. Ze raakten op ramkoers met westerse mogendheden. Nasser nam de macht over het strategisch belangrijke Suez-kanaal over, Kadhaffi zette een Amerikaanse legerbasis het land uit, om maar eens enkele symptomatische episodes te noemen. Nationalisering van olie, voorzover aanwezig, paste daarbij, evenals een confrontatie met Israël dat in die jaren steeds openlijker als westerse voorpost opereerde. In 1967 leidde die confrontatie tot oorlog, met een dramatische nederlaag van Egyte en Syrië als uitkomst. Daarmee verdween veel van de glans die de “Arabische revolutie” tot dan toe had.

Modernisering

Naast een anti-koloniale dynamiek had het proces ook een moderniseringsaspect. De nieuwe regimes begonnen een proces van staatsgeleide industrialisatie, gecombineerd met de vorming van een verzorgingsstaat en in sommige landen ook een landhervorming ten gunste van arme boeren. Aanvankelijk bracht dat verbeteringen voor brede lagen van de bevolking, en populariteit voor de regimes. Het hele proces kreeg als ideologisch vlaggetje soms het etiket “Arabisch socialisme”. Maar het was de staat die hier feitelijk als kapitalist ging optreden, terwijl de bevolking verbeteringen in ontvangst mocht nemen zolang men zich maar koest hield. Onafhankelijke actie van arbeiders en van links werd beantwoord met repressie. Nasser hield bijvoorbeeld communisten gevangen en liet hen zelfs opknopen. Het hele als “revolutie” verpakte proces werd van bovenaf aangestuurd. Irak was tijdelijk een uitzondering: daar was een sterke communistische partij, en ook vak- en boerenbonden. Die werden zeer actief na de machtsgreep van Kassem. Er groeide iets van een revolutie. Maar de partijleiding, gecoacht door de USSR, gebruikte haar positie om de massastrijd te kanaliseren en wilde het nieuwe regime niet voor de voeten lopen. De revolutie zette niet door, en vervolgens kwam na een reeks van nieuwe staatsgrepen de fel anti-communistische Baathpartij bovendrijven. Dat leidde in 1963 al tot een slachting van ettelijke duizenden communisten. Vanaf 1968 consolideerde die partij een politiestaat – maar ook daar maakte staatsgeleide industrialisatie, opbouw van onderwijs en gezondheidszorg en verbale confrontatie met het westen deel uit van het pakket. De glans daarvan verdween tijdens de oorlog met Iran, toen al privatiseringen op gang kwamen, en vooral na de Golfoorlog van 1991.

Tegen die tijd was in andere landen de terugtocht allang ingezet. Bureaucratische inefficiëntie en economische isolatie ondermijnde de economische groei, en daarmee de mogelijkheid om sociale vrede te kopen. Onder Sadat, opvolger van Nasser, was Egypte vanaf 1972 een pro-westerse koers ingeslagen, die later door Mubarak werd voortgezet met steeds meer invloed voor marktwerking, met privatiseringen en prijsstijgingen. In Syrië greep in 1970 luchtmachtofficier Assad, de vader van de huidige slager, de macht, maakte een einde aan sociaal-radicale trekjes die het bewind in de late jaren 60 had gekregen en gaf ook meer ruimte aan privébedrijven en dergelijke. Laatkomer Kadhafi verpakte in de jaren 70 en 80 zijn staatskapitalisme met een pseudo-radicale ideologie, en bestuurde via ogenschijnlijk democratische volkscomité’s – en met zijn veiligheidsdienst. Internationaal isolement en dreigende westerse taal rond massavernietigingswapens en Lockerbie deed het regime bijdraaien. Vanaf 2004 waaide in dat land ook een pro-westerse wind, met investeringen door multinationals en dergelijke. Het “Arabische socialisme” en de bijbehorende “revolutie” was haar laatste bolwerk kwijt.

Dat hele begrip “revolutie” werd dus losgelaten op een van bovenaf opgelegd en doorgedrukt proces. Ja, er waren drastische sociale veranderingen, die je eventueel metaforisch als “revolutie” kunt aanduiden. Maar van een revolutie in de zin van een door grote volksbewegingen van onderop doorgedrukte maatschappelijke veranderingen, was geen sprake. Dat is bij de huidige ontwikkelingen heel anders. En er zijn mensen die de huidige opstandsgolf aanduiden als een voortzetting van wat toen begon, maar nu wel van onderop. In de jaren 50 begonnen Arabische staten hun onafhankelijkheid tegenover westerse mogendheden te veroveren, en hun landen te moderniseren. Nu begonnen Arabische bevolkingen hun eigen onafhankelijkheid te veroveren, tegenover hun ‘eigen’ regimes, die ook werden verweten dat ze zich als verlengstuk van westerse belangen opstelden. Een van de thema’s die in de Egyptische opstand een rol speelde, was en is wel degelijk het verwijt dat Mubarak veel te lief was tegen Israël. Zo hielp Egypte met de blokkade van Gaza, iets waaraan nu onder druk van de Egyptische opstand een gedeeltelijk einde komt.

Het anti-zionisme van met name de Egyptische omwenteling kunnen we zodoende met reden beschouwen als een thematische voortzetting van de “Arabische Revolutie” vanaf de jaren 50. Daar mag dan wel bij dat drie maanden demonstreren in Egypte meer concreets voor onderdrukte Palestijnen heeft gedaan dan drie decennia spierballenpolitiek van Arabische regimes. Er is nu een deuk in de Gaza-blokkade geslagen, en de Israëlische nervositeit vanwege de omwenteling in vooral Egypte is tastbaar. Maar afgezien van deze thematische continuïteit vallen toch vooral verschillen tussen destijds en nu op. Het huidige proces komt in hoge mate van onderop, vanuit bevolkingen zelf. Dat is iets heel anders dan de vorming van een reeks moderniserende, maar zeer autoritaire regimes. Sterker nog: die regimes waren zonder uitzondering politiestaten – precies het soort politieke formaties waar de huidige opstandelingen vanaf willen: “Het volk eist de val van het regime”, nietwaar? Toen die politiestaten van staatskapitalistische weldoeners waren omgevormd tot neo-liberale ondernemersparadijzen, werden ze zelfs afgewezen door mensen die bijvoorbeeld Nasser hoog hadden zitten. In die zin is de huidige opstandsgolf geen voortzetting, maar eerder een aanval op die “Arabische revolutie” van destijds, althans op haar politiek-bestuurlijke zeer autoritaire erfenis.

Arabisch

De huidige protestbewegingen zijn begonnen in Tunesië, ze vonden met de opstand in Egypte een volgend hoogtepunt, en hebben de afgelopen maanden gewoed in bijna alle landen die aangeduid worden met “de Arabische wereld”. In vogelvlucht: herhaaldelijk demonstraties voor democratische hervormingen in Algerije, Marokko, Jordanië en ook Koeweit. Rellen en demonstraties eerder dit jaar in Algerije. Kleinschalig protest in de Verenigde Arabische Emiraten. Betogingen voor hervormingen, maar opvallend vaak ook arbeidersprotesten voor een beter levenspeil, in Oman. Een volksopstand in Bahrein, bloedig neergeslagen met hulp van Saoedische soldaten. Kleinschalige protesten van wel zeer dappere demonstranten in Saoedi-Arabië. En een tweetal, met bloedig staatsgeweld beantwoorde volksopstanden, een in Jemen en een in Syrië. De enige Arabische landen waar nog geen merkbaar protest geweest is, zijn Qatar en Libanon. De hele met “Arabische wereld” aangeduide regio kende of kent nog steeds opstandigheid. “Arabische lente” en ook “Arabische revolutie” verwijzen naar die realiteit.

Maar een nadere kijk laat zien dat dat toch geen gelukkige uitdrukkingen zijn, dat de gebeurtenissen niet specifiek “Arabisch” zijn. Dat is te verhelderen door bijvoorbeeld naar Marokko te kijken. Daar wordt vanaf 20 februari periodiek gedemonstreerd tegen autoritair bestuur, tegen corruptie, voor meer democratie. Een van de eisen in een deel van het land betreft de rechten van Tamazigh, bij niet-Tamazigh beter bekend als Berbers. Mensen op een solidariteitsactie in Amsterdam liepen bijvoorbeeld met Tamazigh-vlaggen, en eisten gelijkberechtiging voor het Tamazight, de taal van Tamazigh. Welnu, het Tamazight is geen Arabisch, de Tamazigh kunnen niet zomaar als “Arabieren” worden aangeduid. De strijd in Marokko is een strijd van Arabisch sprekenden én Tamazight sprekenden samen, en het is slordig en weinig attent om dat onder de Arabische paraplu aan het oog te onttrekken. Tamazigh wonen ook in Libië, in het westelijk berggebied. Daar leveren ze strijd tegen het Kadhafi-bewind dat deze bevolkingsgroep terroriseerde met iets dat wel als etnische zuivering is aangeduid. Ook de Libische revolte is dus niet zomaar een “Arabische opstand”.

Meer oostwaarts zien we soortgelijke aspecten. Erg weinig aandacht hebben in maart de protesten in Irak gekregen. Maar die protesten waren omvangrijk en hardnekkig, gericht tegen een bestuur dat geen voorzieningen voor de bevolking wist te garanderen, acties die “nu en dan het karakter van klassenstrijd aannamen, met arme demonstranten die schoon water, elektriciteit en banen eisten”. In zeker een stad werd wekenlang dag na dag gedemonstreerd. Dat was in Soeleimania, in het noorden, en de opstandige bevolking daar is overwegend Koerdisch. De protesten richten zich tegen politici van twee Koerdische partijen. Het gaat niet om etnisch gedreven protest, het gaat om motieven die volstrekt verwant zijn aan datgene wat in Tunesië en Egypte de mensen in opstand bracht. Maar het protest is een teken dat het niet om een Arabisch fenomeen gaat hier. Koerden spreken een heel andere, niet-Arabische taal. Ook in Syrië nemen Koerden deel aan de protesten. Ook daar gaat het niet, en zeker niet primair, om Koerdisch separatisme of iets dergelijks. Oppositiekrachten proberen nadruk te leggen op het gezamenlijke doel: strijd tegen de dictatuur. Maar in Irak en in Syrië kun je de opstandsbeweging dus niet rechtmatig als “Arabisch” afdoen, want het gaat om bewegingen van mensen uit meerdere bevolkingsgroepen. Soms poogt het Syrische regime een nationalistische truc uit te halen, door zich breed te maken als Arabisch-nationalistisch regime. Nee, is dan de strekking van de oppositiehouding, het gaat om álle Syriërs tegenover het bewind. Ook dat heeft nationalistische ondertonen, maar toch een meer inclusief, minder etnisch gedacht nationalisme. En het is alweer een teken hoe ontoereikend het etiket “Arabisch” in de ontwikkelingen is.

De geografische reikwijdte van de revoltes maakt dat nog duidelijker. In maart waren er serieuze demonstraties in Iran, nadrukkelijk geen Arabisch land. De protesten waren een voortzetting van de grote demonstraties tegen het repressieve verkiezingscircus in 2009, maar getimed als solidariteitsbetuiging met opstanden in Egypte. De demonstraties zijn neergeslagen, maar er komen af en toe berichten van stakingen uit Iran. En president Ahmedinejad heeft grote ruzie met andere functionarissen van het bewind, zelfs met religieus leider Khamenei. Mij zou een nieuwe explosie in dat land, nu de herdenking van dat verkiezingscircus nadert, niet verbazen. Even verderop in de regio, in de Kaukasus, woedt inmiddels ook opstandigheid: in Azerbeidzjan, in Armenië en ook in Georgië zijn forse demonstraties geweest tegen de regeringen, vaak met politiegeweld beantwoord. In geen van deze landen spreekt de bevolking een Arabische taal. In Georgië en Armenië is de meerderheid ook nog eens christelijk, waarmee nóg een culturele grens is doorbroken.

Intussen heeft de golf van protest ook voet aan de grond gekregen in meerdere Afrikaanse landen. In Swaziland zijn grote demonstraties geweest tegen de monarchie, die wel geld heeft om haar jubileum te vieren, maar niet voor behoorlijke salarisbetaling. Oproerpolitie viel herhaaldelijk hardhandig actievoerders aan. In Oeganda verwees een oppositieleider zelfs expliciet naar opstand in Egyptische stijl wanneer hij wegens fraude wederom verkiezingen zou verliezen. Die verloor hij inderdaad, het bewind van Museveni had de verkiezingen naar zijn hand gezet met repressie. Aanvankelijk bleef de oppositieleider passief. Maar later kamen er protesten tegen prijsstijgingen en haakte hij daarbij aan. Er volgden felle botsingen met hard optredende politie: een vleugje volksopstand. Die zette niet door, maar er worden sinds die tijd wel af en toe stakingen gemeld, afgelopen week nog in een theefabriek. Intussen is in Botswana al wekenlang een grote ambtenarenstaking gaande, met staatsrepressie beantwoord. Op een vakbondscongres is zelfs gediscussieerd of “regime change” – een foeilelijk, van imperialisten afkomstig, maar in dit verband toch veelbetekenend woord voor verdrijving van regeringen – inzet van vakbondsactie zou moeten zijn. Men vond veelal van niet, maar toch… Een rechtstreekse verwijzing naar bijvoorbeeld Egypte is niet merkbaar, maar iets van verband is aannemelijk. De staking is enkele dagen geleden opgeschort, na acht weken. Intussen is er ook in Burkina Faso flink protest geweest, waarbij de inmiddels welbekende vergelijking met een verder noordelijk gelegen Afrikaans land opdook, waarbij overigens betwijfeld werd of het daadwerkelijk een “Egyptisch scenario” werd.

Verwijzingen naar de Egyptische opstand zagen we ook een continent verderop, bij de grote protesten tegen de wetgeving die in de Amerikaanse staat Wisconsin arbeiders en vakbonden van allerlei rechten probeert te beroven. Misschien nog duidelijker is het verband tussen de revoltes in Noord-Afrika en de protesten in Spanje en Griekenland. Die richten zich tegen bezuinigingsbeleid, en tegen zo ongeveer de hele politieke top. Ze hanteren een actiemiddel dat we kennen uit Caïro: pleinbezettingen, dag na dag volgehouden. Op die pleinen zien we vervolgens wat we op het Tahrir-plein en de Pearl Rotonde ook zagen: comités van mensen die zelf voedselvoorziening, hygiëne, communicatie en dergelijke gingen regelen. In deze Europese landen zien we bovendien bijeenkomsten van mensen in actie op het plein, zogeheten assemblees, waarmee geprobeerd wordt een direct democratische organisatievorm te hanteren. Net als de revoltes in Iran, de Kaukasus en diverse Afrikaanse landen kunnen we hier een uitbreiding van de opstandsgolf waarnemen, ver buiten de (niet eens exclusief-)Arabische regio zelf. Het begrip “Arabische Lente” of “Arabische revoluties”, mits strikt toegepast, is misschien niet helemaal zinloos. Maar als term om de breedte en daarmee het wereldhistorische belang van de explosie van revoltes te typeren, lijken beide woorden me veel te beperkt.

Revolutie

Met de assemblees van Spanje en Griekenland zijn we impliciet bij die andere vraag aangekomen. Hoe terecht is het om de gebeurtenissen aan te merken als revoluties? Volslagen revoluties zoals anti-autoritaire revolutionairen dit beogen – diepgaande veranderingen van de gehele maatschappijstructuur, politiek, economisch sociaal en cultureel – zijn het niet. De staat is niet opgedoekt, het kapitalisme niet ten val gebracht. Al mogen we daar met voorzichtige hoop aan toevoegen: nóg niet. Maar de gebeurtenissen afdoen als puur oppervlakkige veranderingen zonder diepgaande betekenis, is zeer onterecht. Daarmee doen we zowel de resultaten als de ambities van de miljoenen demonstranten, stakers en straatvechters ernstig tekort. Wat is er bereikt, en wat wordt er nog steeds geprobeerd?

In twee landen, Tunesië en Egypte, hebben straatprotesten en stakingen een dictator helpen verdrijven. Maar er is meer gebeurd dan dat. De staatspartij CDR in Tunesië is ontbonden, de NDP in Egypte zwaar ontregeld. In beide landen heeft het vernieuwde bewind zich genoodzaakt gezien om de veiligheidsdienst te sluiten. De perscensuur is niet volledig verdwenen, wel flink teruggedrongen. Politici van het oude bewind hebben het veld geruimd, zijn in enkele gevallen gearresteerd. Tegen zowel Moebarak als Ben Ali lopen aanklachten, in beide landen is de weg ingeslagen naar verkiezingen met meerdere partijen en ruime campagnevrijheid. Er is nog steeds repressie, demonstranten maken nog steeds afschuwelijke dingen mee van politiezijde, vooral in Egypte. Maar er is toch wel een heel aanzienlijk verschil met de situatie voordat de dictators vielen. Beide landen zijn bezig een soort gammele parlementair-democratische staten te worden, met beperkte maar niet geheel illusoire democratische vrijheden. Dat laatste – de ruimte om voor je belangen, rechten en verlangens op te komen – is de belangrijkste overwinning in deze twee landen. Ik denk dat het woord “revolutie” voor deze door de opstandige menigte bevochten politieke verandering niet misplaatst is. Het is wel een nog vooral tot de politieke sfeer beperkte verandering, een politieke revolutie. En zelfs die is niet bepaald voltooid: generaals kunnen, in samenspraak met conservatieve moslim-partijen en/of CIA en Pentagon, nog altijd proberen “de orde te herstellen” en een contrarevolutie door te voeren.

Of dat lukt, hangt er vooral vanaf hoe effectief mensen de politieke vrijheden benutten. In Tunesië, maar vooral in Egypte, vonden en vinden ware actiegolven plaats, in bedrijven en bestuursinstellingen. De Tunesische stad Bizerte werd volgens een verslag van de radicale vakbond CGT in april nog steeds bestuurd door een revolutionair comité dat langs lijnen van directe democratie trachtte te opereren. Personeelsleden in allerlei bedrijven en instellingen in Egypte eisten het vertrek van handlangers van het oude bewind uit bestuursfuncties. Mensen eisten dat corrupte functionarissen opstappen. Mensen eisten hoger loon. Mensen eisten het in vaste dienst nemen van mensen met flexcontracten. Mensen eisten erkenning van inmiddels opgekomen onafhankelijke vakbonden. Arbeiders, studenten, scholieren, boeren voeren actie, staken, demonstreren, houden sit-ins. Dat gaat nog steeds door, en dat is van groot belang. In de eerste plaats maakt het de bereikte democratische vrijheden steviger. De beste manier om vrijheid te behouden is de vrijheid te gebruiken om meer rechten en vrijheden te winnen. Demonstratie- en stakingsrecht – bedreigd door wetgeving van het nieuwe regime – wordt verdedigd door er succesvol hardnekkig gebruik van te maken. En dat gebeurt op grote schaal.

In de tweede plaats geeft deze strijd de revolutie ook een sociale dimensie. Mensen kwamen tegen de dictators in opstand, vanwege de onvrijheid, maar ook vanwege corruptie en armoede, terwijl de top zich verrijkte. Nu de dictators zijn opgekrast, willen mensen ook daadwerkelijk een beter leven. De revolutie treedt buiten haar politieke bedding, en wordt impliciet sociaal en economisch. De opkomst van linkse partijen en organisaties, van vakbonden, van revolutionaire volkscomité’s, tijdens en na de opstand, past in deze trend. Je hebt in Egypte sociaal-democraten, meerdere groepen van trotskisten, een bredere arbeiderspartij waar sommige van deze trotskisten actief in zijn, en intussen ook minstens een anarchistische groep, de Libertair Socialistische Beweging. Het is allemaal fragiel, embryonaal veelal. Maar de opkomst van linkse stromingen, en vooral van onafhankelijke arbeidersstrijd en -organisatie biedt uitzicht op een versterking en verdieping van het revolutionaire proces waar ook de genoemde comité’s op bijvoorbeeld het Tahrir-plein tekenen van waren. Vormen van directe democratie, comité’s en dergelijke, zagen we niet alleen daar, maar bijvoorbeeld ook in Bahrein op de Pearl Rotonde, en in het oosten van Libië met de voorlopige comité’s die opdoken toen daar het bewind van Kadhafi door woedende menigten omver was gegooid. Dat soort stappen richting direct-democratisch zelfbestuur waren tekenen dat mensen weliswaar vaak de gangbare indirecte democratie als doel stelden, maar in hun middelen veel verder gingen, veel radicaler waren dan dat. Ook dat is een revolutionaire dimensie aan de ontwikkelingen, een anti-autoritaire dimensie.

In andere landen zien we soortgelijke ontwikkelingen, maar veelal veel minder vergaand. Daar moeten immers de dictators zelf nog verdreven worden, daar is de politieke dimensie nog dominant. Toch zien we her en der ook soortgelijke symptomen van radicalisme. In Syrië opereren intussen ook ondergrondse comité’s, waarmee iets van zelforganisatie tot uiting komt. In de Syrische stad Hama is vorige week ook een driedaagse staking uitgeroepen. In Jemen zijn, naast de aanhoudende demonstraties en schietpartijen, ook arbeidersprotesten geweest. In Oman zijn arbeidersprotesten heel opvallend op de voorgrond getreden, de strijd is daar voor een flink deel expliciet sociaal. Oliearbeiders eisen zelfs het vertrek van de officiële vakbond omdat die hun rechten niet goed verdedigt. Er is daar een nadrukkelijk sociaal radicalisme in werking. We kunnen vermoeden dat de val van de regimes in Jemen en Syrië – als westerse interventie het revolutionaire proces daar tenminste niet in contrarevolutionaire richting weet te manipuleren – soortgelijke uitbarstingen van arbeidersstrijd naar voren zullen komen als in Egypte. Al is vooral in Jemen het gewicht van traditionalistische instituties – stamverbanden en dergelijke – wel sterk. Dat maakt de toestand anders dan in het veel grondiger verstedelijkte Egypte en Tunesië. Zeer bemoedigend in Jemen is wel de opvallend forse deelname van vrouwen aan de protesten. Toen president Saleh daar schande van sprak, was de reactie fel. Ook dat is symptomatisch voor de diepgaande revolutionaire betekenis van de gebeurtenissen.

We zien – ook in de demonstratiegolven in landen waar nog geen grootschalige volksopstand woedt – wel degelijk een revolutionaire dynamiek. Die richt zich op het veroveren van politieke vrijheden en rechten, hetgeen door veel mensen wordt opgevat als het vestigen van de liberaal-democratisch staatsbestel. Dat vergt, gezien de felle weerstand van machthebbers, al een zodanige strijd dat we gerust van revolutionaire strijd mogen spreken. De omvorming van dictatuur – of half-democratie – in een liberale democratie met ruime democratische rechten, bereikt via omvangrijke en doorslaggevende strijd van onderop – valt best aan te duiden als een politieke revolutie. De strijd om de vrijheden verder uit te breiden, te verbreden en te verdiepen, tast echter vroeg of laat de staat zélf aan, maar ook de sociale en economische structuren van de kapitalistische macht. Dat geeft de revolutie een diepere politieke én een sterke sociale dimensie. Van de vraag hoe succesvol die verbreding en verdieping van de strijd is, hangt het verdere succes van deze revoluties af. Politieke revolutie is immers geen werkelijke garantie voor een vrijheidsstrijd die zo duidelijk onderhuidse anti-autoritaire en anti-kapitalistische dimensies heeft.

Peter Storm
Maker van het weblog Rooieravotr