Leiden en het bed, het bad en het brood

De jarenlange strijd van vluchtelingen heeft ook de gemeente Leiden onder druk gezet.
De jarenlange strijd van vluchtelingen heeft ook de gemeente Leiden onder druk gezet.
In Leiden is op gemeentelijk niveau afgesproken dat mensen zonder verblijfsrecht opvang dienen te krijgen. Deze bed-, bad- en broodafspraak staat weliswaar op papier, maar de uitvoering laat veel te wensen over. Een aantal vluchtelingen en migranten wacht nog steeds op onderdak, eten en geld. Dat is in strijd met de al in november 2014 aangenomen en breed gesteunde gemeenteraadsmotie om “ongedocumenteerden een menswaardige opvang te bieden”. En het is in tegenspraak met de reclamepraatjes van burgemeester Henri Lenferink, die voor de gelegenheid het aloude “Leiden, stad van vluchtelingen”-imago onder het stof vandaan heeft geblazen.

Sinds het aannemen van de motie is er ruim een half jaar verstreken. Een half jaar waarin mensen zonder verblijfsrecht in Leiden hoopvol hebben uitgezien naar het bed, het bad en het brood dat hen in het vooruitzicht is gesteld. Sommige bezoekers van de lokale steungroep van Doorbraak, De Fabel van de illegaal, hebben vanwege de motie inmiddels opvang gekregen bij Stichting Uitgeprocedeerde Vluchtelingen (STUV), de Leidse hulporganisatie die met geld en andere middelen van de gemeente in de praktijk uitvoering geeft aan het lokale opvangbeleid met betrekking tot afgewezen vluchtelingen.

De problemen rond het Leidse bed, bad en brood-beleid op een rijtje

Uit de ervaringen van spreekuurbezoekers van de Leidse steungroep De Fabel van de illegaal met het lokale bed, bad en brood-beleid (bbb-beleid) doemt een flink aantal problemen op:
– Het is onduidelijk wat het bbb-beleid nu precies inhoudt, waar mensen zonder verblijfsrecht aanspraak op kunnen maken, en in hoeverre de op papier beloofde voorzieningen ook beschikbaar zijn. Er is geen duidelijk gemeentelijk of ander loket.
– Er worden nog steeds mensen weggestuurd door de gemeentelijke noodopvanginstelling STUV, omdat die opvang “vol” zou zitten. Er zijn dus standaard te weinig plekken. Mensen worden op een wachtlijst gezet, maar krijgen er geen duidelijkheid over wanneer ze wel in aanmerking komen voor opvang. STUV vertelt hen dat ze het maar in andere steden moeten proberen. Dat is in strijd met de uitspraak van het ECSR. Bovendien krijgen mensen er geen informatie over waar ze in die andere steden dan naartoe zouden moeten gaan. Er zijn hierover ook geen afspraken gemaakt met andere steden.
– Terwijl er wel wordt doorverwezen naar andere steden, wordt er niet doorverwezen naar andere Leidse hulporganisaties. STUV stuurt mensen weg, terwijl die in enkele gevallen door tussenkomst van De Fabel wel degelijk opvang konden krijgen, maar dan via een andere Leidse organisatie. Het is onduidelijk waar men zich kan melden en in hoeverre voorzieningen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen.
– Mensen die worden weggestuurd, krijgen daarover geen beslissing op papier. Ze hebben daardoor geen schriftelijk bewijs dat ze zijn weggestuurd zonder hulp te krijgen en kunnen anderen ook niets tonen waaruit blijkt dat ze op een wachtlijst zijn geplaatst. Bedenk daarbij dat het om zaken van levensbelang gaat waar advocaten ook procedures over moeten kunnen voeren.
– Als mensen worden opgevangen, is dat alleen tijdelijk. De Fabel hoort verhalen over opvang voor twee of drie maanden, waarbij soms pas op het allerlaatste moment bekend wordt gemaakt of de opvang verlengd gaat worden. De vluchtelingen en migranten leven daardoor nog steeds in slopende onzekerheid en angst voor morgen.
– Er is een merkwaardig alles of niets-beleid (of je krijgt bed, bad en brood, of je krijgt niets).
– Soms krijgen mensen alleen voedselpakketten, wat te weinig is om een hele week van te eten. Anderen krijgen alleen geld voor opvang, weer anderen geld en voedselpakketten.
– In het algemeen krijgen “bbb-cliënten” bij STUV minder hulp dan “perspectief”-cliënten. Ze krijgen minder leefgeld en moeten hun kamer delen met anderen, ook in geval van psychische en andere medische problemen.
– De opvang moet “adequaat” zijn. Het zou dus moeten gaan om maatwerk waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van mensen zonder verblijfsrecht. Bij De Fabel zijn meerdere situaties bekend waarbij dat tot nu toe onvoldoende is gebeurd.

Perspectief

STUV heeft altijd gewerkt met het “perspectief-criterium”, zoals dat jaren geleden al is ontwikkeld door de christelijke hulporganisatie INLIA. De vluchtelingen die volgens de STUV-medewerkers “perspectief” zouden hebben, kunnen nog rekenen op een beetje hulp. “Perspectief hebben” wordt daarbij uitgelegd als een redelijke kans hebben op een verblijfsvergunning of de mogelijkheid en bereidheid hebben om terug te keren naar het land van herkomst. Wie geen of te weinig kans zou hebben op verblijfsrecht en niet kan of wil terugkeren, komt niet in aanmerking voor hulp en moet maar zien hoe hij of zij zich redt. Dat is al lange tijd de werkwijze van de meeste opvangorganisaties die door de overheid worden gesubsidieerd.

Op deze werkwijze kwam in 2013 kritiek van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) naar aanleiding van een klacht van de Conference of European Churches. Op 10 november 2014 publiceerde het comité zijn eindoordeel. Die uitspraak bevatte een duidelijke opdracht aan de Nederlandse staat om mensen zonder verblijfsrecht zo snel mogelijk “adequate opvang” te geven. Volgens het comité dienen alle mensen zonder verblijfsrecht opvang te krijgen. De overheid heeft op grond van de mensenrechten ten opzichte van al deze mensen een zorgplicht, of ze nu “perspectief” hebben of niet. Maar de gemeente Leiden en STUV hebben ook nu nog geen afscheid genomen van de selectiepolitiek van “perspectiefvolle” en “perspectiefloze” vluchtelingen. De “perspectiefloze” mensen zonder papieren zouden weliswaar ook moeten worden opgevangen, maar deze zogenaamde “bed-, bad- en broodcliënten” (bbb-cliënten”) staan lager in de hulprangorde dan de “perspectief-cliënten”. Zo krijgen bbb-cliënten tot nu toe veelal geen eigen kamer en minder leefgeld.

Wel heeft de motie ertoe geleid dat STUV meer mensen dan voorheen hulp is gaan geven, niet alleen mensen met een asielachtergrond, maar ook sommige arbeidsmigranten die al jaren een overlevingsstrijd aan het voeren zijn. Aan de andere kant stuurde STUV ook flink wat om hulp vragende mensen weer weg, zonder hen ook maar iets te bieden. De opvangplekken zouden namelijk “vol” zitten. Het lijkt erop dat de gemeente het aantal mensen dat in Leiden zou moeten worden opgevangen, liefst zo laag mogelijk wil inschatten. Een onderzoek had eerder aangegeven dat het zou kunnen gaan om pakweg honderd personen. Toch wordt nu gedacht aan maar twintig of dertig extra opvangplekken, wat bij al voorbaat te weinig is. Het enige dat STUV naar eigen zeggen kan doen voor de mensen die worden weggestuurd, is om hen dan maar op een wachtlijst te zetten, zodat ze gebeld zouden kunnen worden als er wel plek zou zijn. “Maar wanneer dan? Na drie maanden? Na zes maanden? Hoe moet ik nu verder leven?”, zo vroeg daarop menige vluchteling en migrant zich boos en wanhopig af. STUV weigerde zelfs om de mensen die geen onderdak kregen aangeboden, in elk geval nog wat geld of andere middelen mee te geven. De afgewezenen moesten de bittere pil slikken dat op papier was toegezegd dat ze bed, bad en brood zouden krijgen, terwijl ze in de praktijk met lege handen bleven staan.

Jubelverhaal

In de jaren negentig van de vorige eeuw begon de gemeente Leiden met de campagne “Leiden, stad van vluchtelingen”. Naar eigen zeggen was de bedoeling daarvan om het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen onder de Leidse bevolking te vergroten, maar in de praktijk kwam het er al snel op neer dat men een eenzijdig jubelverhaal ging verkondigen over hoe welkom vluchtelingen in Leiden door de eeuwen heen altijd al zouden zijn geweest. Dat stadschauvinisme speelde zich af in de tijd dat het systeem van bestuurlijke en sociale apartheid tegen mensen zonder verblijfsrecht met de komst van de identificatieplicht, het sofinummer en de Koppelingswet steeds meer vorm kreeg, ook in Leiden.

Al in de jaren negentig merkte de Leidse steungroep De Fabel van de illegaal tijdens de wekelijkse inloopspreekuren voor mensen zonder papieren hoezeer zij steeds meer werden uitgesloten, hoezeer ze werden opgejaagd, uitgerookt, opgesloten en uitgezet. Om tegenwicht te bieden tegen de gemeentelijke propaganda lanceerde politiek informatiecentrum De Invalshoek een tegencampagne, getiteld “Leiden, stad van racisme en razzia’s”. Bij De Invalshoek waren indertijd ook mensen betrokken die later actief zouden worden bij De Fabel en Doorbraak. Onderdeel van de tegencampagne vormde een nep-stadskrant die als twee druppels water leek op de gemeentelijke stadskrant uit die tijd. Met de campagne liet De Invalshoek zien wat de verschrikkelijke gevolgen van het beleid van migratiebeheersing waren voor mensen zonder verblijfsrecht. De steungroep riep de gemeente op om niet langer te collaboreren met beleid dat mensen uithongert, dakloos maakt en laat verpauperen.

Onder de brug

Mede door de opkomst van het rechts-populisme van Pim Fortuyn en Geert Wilders en door het steeds ‘normaler’ worden van de maatschappelijke uitsluiting van mensen zonder verblijfsrecht viel in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw de reclameleus “stad van vluchtelingen” steeds minder vaak te horen. De gemeente Leiden en haar partners moesten andere leuzen gaan bedenken die lekkerder in de markt lagen, nu vluchtelingen in de volksmond zo impopulair en problematisch waren geworden dat het voor de gemeente nogal contraproductief zou kunnen uitpakken om de stad te promoten over de rug van die groep mensen. Met zalvende praatjes over steun aan vluchtelingen viel in de publieke opinie nauwelijks meer te scoren. Daarom kwam de reclamekreet “stad van ontdekkingen” de eerdere leus vervangen. De nieuwe kreet was bedoeld als een soort toeristisch uithangbord waarmee de gemeente in de concurrentiestrijd met andere steden zoveel mogelijk bezoekers wilden lokken naar de lokale musea, concerten en andere culturele evenementen.

Maar zie: sinds een paar maanden blijkt “Leiden vluchtelingenstad” weer terug van weggeweest te zijn. De ruim twintig jaar oude leus is onlangs van stal gehaald vanwege het getrouwtrek over de opvang van vluchtelingen zonder verblijfsrecht. Nadat het kabinet met het onzalige plan was gekomen om alleen in de vijf grote steden opvang van mensen zonder verblijfsrecht toe te staan, was de Leidse burgemeester Henri Lenferink er als de kippen bij om zijn “stad van vluchtelingen” in de etalage te zetten. Leiden zou doorgaan met de opvang van mensen zonder verblijfsrecht, liet hij doodleuk weten, alsof die mensen allemaal al jarenlang door de gemeente werden ondersteund. Het betreft hier overigens dezelfde burgemeester die in 2005 een pas gekraakte noodopvangplek voor een aantal mensen zonder verblijfsrecht alweer snel liet ontruimen en er zo voor zorgde dat die mensen weer op straat kwamen te staan. Lenferink durfde onlangs in de media zelfs te beweren dat niemand in zijn stad onder de brug hoefde te slapen. Ondertussen klopten er bij het Fabel-spreekuur wekelijks mensen aan die op straat rondzwierven, honger leden en verpauperden. Zoals wel vaker, werden de propagandapraatjes van hogerhand gelogenstraft door de bikkelharde werkelijkheid aan de uiterste onderkant van de samenleving.

Eerst zien, dan geloven

Op initiatief van het Leidse ChristenUnie-raadslid Mart Keuning werd op 11 november 2014 een motie ingediend om “ongedocumenteerden een menswaardige opvang te bieden”. De motie bleek in de gemeenteraad breed te worden ondersteund, waarna het ambtenarenapparaat de opdracht kreeg om er uitvoering aan te gaan geven. Hoewel het zeker te prijzen is dat Keuning tijd en moeite stak in de motie, liet het ChristenUnie-raadslid zich op andere momenten van een heel wat minder fraaie kant zien. Tijdens een gemeenteraadsvergadering maakte hij Doorbraak namelijk zwart door de organisatie te beschuldigen van intimiderende methoden in de strijd tegen dwangarbeid, zonder daarvoor een spoor van bewijs te leveren. Doorbraak eiste daarop tekst en uitleg van hem, maar hij volhardde in beschuldigingen zonder onderbouwing. In feite is het juist de overheid die bijstandsgerechtigden intimideert met straffen en dwangarbeid en die mensen zonder verblijfsrecht intimideert door hen uit te sluiten en op te jagen. Maar over die intimidatie lijkt Keuning maar liever te willen zwijgen.

Hoe dan ook, het was duidelijk dat de internationale druk vanuit het ECSR ook de gemeente Leiden niet onberoerd liet. Vluchtelingen waren de motor geweest van de jarenlange strijd van onderop tegen het migratiebeheersingsbeleid, wat mede had bijgedragen aan de beslissing van het ECSR. Na meer dan twintig jaar keihard uitsluitingsbeleid moest de overheid ineens hulp gaan bieden aan mensen die men voorheen systematisch had geweerd van vrijwel alle voorzieningen op het gebied van inkomen, werk en onderdak. De bezoekers en medewerkers van het Fabel-spreekuur toonden zich verheugd over de ommezwaai, die na jarenlange druk van onderop leek te zijn bereikt. Maar ze waren er tegelijk ook van doordrongen dat de strijd nog lang niet was gestreden. “Eerst zien, dan geloven”, luidde dan ook hun motto. Eerst moest maar eens duidelijk worden wat de woorden die op papier stonden, in de motie dus, waard zouden zijn en in hoeverre die woorden in daden zouden worden omgezet.

De tekst van de Leidse motie bleek best wel hoopgevend te zijn. Zo richtte de motie zich tot “ongedocumenteerden” in het algemeen, waardoor onder de doelgroep in principe alle mensen zonder verblijfsrecht zouden vallen, niet alleen vluchtelingen, maar ook migranten. De gemeente heeft “een verantwoordelijkheid” voor hen, zo overwegen de indieners van de motie, waartoe naast Keuning ook raadsleden van D66, het CDA, de PvdA, de SP, GroenLinks en de Partij voor de Dieren behoren. “Het verzorgen van de meest noodzakelijke faciliteiten” moet worden beschouwd als “een teken van beschaving”, valt ook nog te lezen. Verder stelt de motie dat de noodzaak om mensen zonder verblijfsrecht op te vangen, los staat van de politieke discussie rond migratie. Met andere woorden: die opvang is sowieso een must, hoe men ook mag denken over de politiek van migratiebeheersing. Frappant genoeg maken de indieners van de motie deel uit van partijen die de politiek van illegaal maken, uitsluiten, opsluiten en uitzetten in de kern onderschrijven en mede vormgeven. Zij huilen nu krokodillentranen over het onrecht dat hun eigen partijen sinds jaar en dag veroorzaken en bevorderen, en reiken met de motie een soort doekje voor het bloeden uit.

Afknijpen

Met het aannemen van de motie heeft de gemeenteraad dus een soort papieren wenselijkheid geschapen, die nog moet worden omgezet in concrete hulp aan mensen zonder papieren. Het is bekend dat de gemeentelijke molens vaak langzaam draaien. In dit geval is dat extra kwalijk. Het gaat immers niet om het aanleggen van een buurtpark of iets dergelijks, maar om de levens van mensen van vlees en bloed die zelfs verstoken blijven van minimale materiële hulp. Een half jaar zonder die hulp kan het verschil maken tussen leven of dood, tussen relatieve gezondheid of ernstige ziekte en verpaupering. Er zit een enorm verschil in sfeer tussen de motie en de uitvoering ervan. Er lijkt veel te weinig bereidwilligheid te leven om de geest van de bed-, bad- en broodregeling, zoals die uit de motie spreekt, daadwerkelijk na te komen en om te zetten in echt ruimhartige en menswaardige opvang. Nog steeds heerst er een politiek van afknijpen, nee zeggen en wegsturen, in plaats van zoveel mogelijk willen steunen, welkom heten en samen naar oplossingen zoeken. De ommezwaai die na de uitspraak van het ECSR zou moeten komen, heeft zich duidelijk nog niet voldoende in de hoofden genesteld van de betrokkenen in het lokale staatsapparaat en diverse andere instellingen.

Een voorbeeld hiervan is de zaak van de Soedanese vluchteling Ahmed Mahdi Ahmed. Hij kwam op het Fabel-spreekuur langs na maar liefst een jaar in een uitzetgevangenis te hebben gezeten en daarna weer op straat te zijn gezet, omdat hij niet kon worden gedeporteerd naar zijn land van herkomst. Omdat hij jarenlang in Leiden had geleefd, probeerde hij in die stad hulp te zoeken. Maar STUV wees hem af en hij moest noodgedwongen een paar dagen in de open lucht overnachten. Ook leed hij honger. In samenwerking met De Fabel vertelde hij Leidsch Dagblad-journaliste Annet van Aarsen over zijn dakloze en uitgesloten bestaan. In dat op 2 mei gepubliceerde artikel, getiteld “Geen bed, bad, brood voor Ahmed”, geeft STUV-medewerkster Saskia Craenen een kijkje in de keuken van haar organisatie. “STUV ziet er geen heil in om mensen zoals Ahmed dan maar wat geld mee te geven, zodat ze eten kunnen kopen”, schrijft Van Aarsen, waarna ze Craenen citeert: “Het is of alle drie de b’s of geen een. Anders schiet het zijn doel voorbij en komen mensen alleen maar geld halen.”

Dat merkwaardige formalistische uitgangspunt komt neer op: het is of bed, bad en brood tegelijk of dakloosheid, verpaupering en verhongering tegelijk. Het is volgens STUV dus alles of niets. Wie dakloos is en ook dakloos moet blijven omdat STUV “vol” zou zitten, dient volgens Craenen blijkbaar meteen ook maar honger te blijven lijden. “Het gaat om de combinatie met sobere opvang en goede begeleiding”, vervolgt Craenen in het artikel. “Die opvatting delen wij ook met andere steden. Ik zie er meer in als Ahmed naar een gemeente gaat waar wel plekken vrij zijn. Daarom heb ik hem ook gevraagd contact op te nemen met Utrecht.” Van het kastje naar de muur sturen, heet dat. In plaats van andere gemeenten op te zadelen met de problemen van mensen zonder onderdak in Leiden, zou er per direct opvang geregeld moeten worden, dus niet volgende week en zeker niet pas over een half jaar. De Leidse motie stelt overigens zelf ook dat “de taak voor opvang van de groep ongedocumenteerden niet aan enkele steden kan worden overgelaten”.

Muisstil

Naar aanleiding van de situatie van Ahmed kreeg De Fabel een telefoontje van een persoon van een Utrechtse instelling die zich geërgerd afvroeg waar “ze in Leiden mee bezig waren. Ahmed leeft al jaren in Leiden en moet dan ook in Leiden hulp krijgen. Dus niet in Utrecht.” Aangenomen mag worden dat dit soort negatieve stadspromotie toch niet de gedachte is geweest achter de campagne “Leiden, stad van vluchtelingen”. Daar komt bij dat volgens een andere uitspraak van het ECSR gemeenten geen drempel bij de hulp aan mensen zonder onderdak mogen opwerpen door te eisen dat die mensen een lokale binding moeten kunnen aantonen. Wie bij welke gemeente dan ook om bed, bad en brood komt vragen, zou dat ook van diezelfde gemeente moeten kunnen krijgen en niet doorgestuurd moeten worden naar een andere gemeente. Al was het alleen maar omdat mensen zonder verblijfsrecht zo arm zijn dat ze de reis naar een andere gemeente vaak niet eens kunnen betalen.

De Leidse burgemeester liet in het artikel van Van Aarsen weten dat hij de zaak van Ahmed “heel vervelend” vindt. “We zijn hard bezig voor meneer een noodopvang te regelen”, zo stelt hij. De dagen erna bleef het muisstil. Ahmed hoorde niets van de gemeente. Gezien de eerdere ervaringen van Ahmed en andere vluchtelingen viel ook niet te verwachten dat de gemeente snel over de brug zou komen met een oplossing, ondanks de belofte van Lenferink. Maar er moest wel iets gebeuren, want Ahmed had nog steeds geen onderdak. Met het krantenartikel in de hand gingen hij en een Fabel-medewerker naar de gemeente, waar ze werden doorverwezen naar VluchtelingenWerk. Hoewel onduidelijk was of VluchtelingenWerk wel het juiste adres was, gingen ze daar toch maar naar toe. “Als daar ook geen hulp is, dan blijven we net zo lang terugkomen bij de gemeente totdat ze wel iets gaan doen”, zo bespraken Ahmed en de Fabel-medewerker de kwestie onderling. Er volgde een kort gesprek met een VluchtelingenWerk-medewerkster, waarna ze besloten om te gaan praten met mensen van het Diaconaal Centrum, dat in hetzelfde gebouw zit. Na een gesprek van amper een kwartier en na het krantenartikel te hebben gezien, bleek het Diaconaal Centrum wel een kamer te kunnen regelen voor Ahmed. Ondanks de zorgplicht van de gemeente en ondanks een persoonlijke belofte van burgemeester Lenferink zelf moest een particuliere kerkelijke instelling dus opvangen waar de gemeente tekort bleef schieten.

Kinderdagverblijf

Jaren geleden al ondersteunden kerkelijke organisaties vaak mensen zonder verblijfsrecht. Dat gebeurde onder protest, omdat uiteindelijk de overheid een zorgplicht heeft en daar zijn verantwoordelijkheid in moet nemen. De kerken hebben bovendien te weinig middelen en mogelijkheden om zelf structurele opvangvoorzieningen op te zetten voor tienduizenden mensen zonder verblijfsrecht. In het geval van Ahmed was het ook weer een kerkelijke organisatie die hem moest helpen, waar de lokale overheid het liet afweten. Dat is des te wranger omdat het juist de kerken zijn geweest die een klacht hebben ingediend bij het ESCR over het schenden van de mensenrechten door de Nederlandse overheid. Dat tekortschieten vormde voor Van Aarsen de aanleiding om het vervolgartikel “Nog steeds geen bed, bad, brood” te schrijven, dat op 9 juni in het Leidsch Dagblad verscheen. Ahmed zit nu vooralsnog in de kerkelijke opvang. De gemeente heeft laten weten dat dit een overgangsregeling is totdat de definitieve bed-bad-brood-opvang zou zijn gerealiseerd. Ahmed weet niet hoe lang dat gaat duren en wat er daarna komt.

Afgelopen vrijdag ontving De Fabel een mail van een gemeente-ambtenaar waaruit blijkt dat de gemeente de toegezegde bed, bad en brood-voorziening wil gaan onderbrengen in een voormalig kinderdagverblijf aan het Maansteenpad in de buurt De Mors. Over de opvangplek vindt morgenavond een informatiebijeenkomst plaats voor buurtbewoners, die daarover met een gemeentelijke brief zijn ingelicht. Volgens de brief kunnen op die plek dertig mensen zonder verblijfsrecht worden opgevangen. Maar eerst moet het opvanghuis nog worden verbouwd. STUV krijgt het beheer over de bbb-voorziening. Pas in het najaar van 2015 zal STUV de ruimte in gebruik gaan nemen, aldus de brief. Dat lijkt te betekenen dat mensen die nu nog op de wachtlijst staan, opnieuw maanden zullen moeten wachten voordat de gemeente en STUV hen hulp gaan bieden.

Onder druk zetten

Om meer en betere opvang af te dwingen heeft een aantal mensen zonder verblijfsrecht de strijdbare advocaat Else Cerezo-Weijsenfeld in de arm genomen. Zij is een van de advocaten van het Haarlemse advocatenkantoor Fischer, dat veel mensen zonder verblijfsrecht bijstaat in hun zoektocht naar onderdak, eten en zorg. Inmiddels heeft ze voor sommigen van hen bij de gemeente Leiden een aanvraag ingediend in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Het is nu de vraag wat de gemeente Leiden gaat doen. Men mag zich niet verschuilen achter het smoesje dat het nu eenmaal tijd kost om de opvang te regelen. Mensen zonder verblijfsrecht die op straat staan, geen of te weinig eten hebben, kunnen niet wachten. Zonder eten ga je dood, zonder onderdak word je ziek. En het is nu juist die onherstelbare schade aan de levens van mensen zonder papieren die volgens het ECSR voorkomen moet worden.

Er bestaat altijd het risico dat de gemeente de bestaande kerkelijke en andere particuliere hulporganisaties probeert in te kapselen en medeverantwoordelijk te maken voor opvangtaken die in feite op het bordje van de overheid liggen. Als zij opvangen, hoeft de gemeente dat niet te doen. Het is dus zaak om de gemeente onder druk te blijven zetten door erop te wijzen dat men zich aan de aangenomen motie dient te houden en de gemeentelijke zorgplicht serieus dient te nemen. En het is vooral van groot belang om niet mee te gaan denken met de overheid, maar aan de kant van de mensen zonder verblijfsrecht te blijven staan.

Harry Westerink
Mariët van Bommel