“Alles staat op de computer!”, roepen de robotten van de inburgeringsindustrie

Zeer toepasselijk icoontje op de inburgeringswebsite van de overheid
Zeer toepasselijk icoontje op de inburgeringswebsite van de overheid.

Toen ik jaren geleden naar Nederland migreerde, moest ik net als alle andere nieuwkomers de Nederlandse taal leren. Ik kon toen gelukkig elke dag naar school gaan om die voor mij zo lastige taal onder de knie te krijgen. De overheid vroeg voor de taallessen indertijd het schappelijke bedrag van zestig euro per jaar. Maar door de jaren heen werd de overheid steeds strenger richting migranten en vluchtelingen. De inburgeringsplicht werd ingevoerd, waardoor de nieuwkomers onder grote druk kwamen te staan. De overheid zocht naar manieren om de integratiedwang zoveel mogelijk te vergroten. Het inburgeren ontaardde voor de nieuwkomers in een nachtmerrie.

Nieuwkomers moeten verplicht inburgeringscursussen volgen, waarvoor ze geld moeten lenen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het gaat om maar liefst tienduizend euro. Vluchtelingen die verblijfsrecht hebben gekregen en hopen op een veilige en beschermde toekomst in Nederland, zijn daardoor gedwongen om hun leven hier te beginnen met het nemen van een fors financieel risico. Wie slaagt voor het inburgeringsexamen, hoeft het geld niet terug te betalen. Maar wie na drie jaar niet slaagt, moet het hele bedrag van tienduizend euro ophoesten. De inburgeraars liggen dan ook ’s nachts in bed te piekeren over geldzorgen. Hoe kunnen ze met hun veelal lage inkomen ooit die lening aflossen, als ze niet zouden slagen voor het examen? Ze zijn uit hun land van herkomst gevlucht en kwamen na een lange en afmattende reis in Nederland aan. Ze dachten dat ze hier een rustig leven zouden kunnen gaan leiden. Maar in hun nieuwe land gaan ze gebukt onder problemen die worden veroorzaakt door de staatsbureaucratie.

De taal leren vormt het uitgangspunt van de inburgeringsindustrie. De taalscholen stellen bij aanvang van de inburgering een contract op dat de inburgeraars moeten ondertekenen. In dat contract staat hoeveel het kost om de taal te leren. Het gaat om torenhoge bedragen van rond de zevenduizend euro voor een jaar taallessen. Nadat de vluchteling het contract tegen wil en dank heeft ondertekend, verschijnt op het gezicht van de taalbegeleider een glimlach. De nieuwkomer zit nu gevangen in de fuik van de inburgeringsindustrie. Zodra hij afscheid neemt van zijn taalbegeleider en het gebouw van de taalschool verlaat, wordt het contract meteen doorgestuurd naar DUO. Daarna gaat de begeleider een leskamer regelen voor een paar uur per week, waar een paar taaldocenten klassikaal aan de slag gaan met een aantal inburgeraars. En voor de rest? Tja, de inburgeringsindustrie verdient goed aan de nieuwkomers en het personeel houdt een dikbelegde boterham over aan het integreren van vluchtelingen in een cultuur met veronderstelde nationale normen en waarden waarvan in feite niemand kan uitleggen waarom die typisch Nederlands zouden zijn.

Wie de taal gaat leren, moet een jaar lang twee dagen per week de taalschool bezoeken. De les duurt drie uur per dag. Je krijgt dan de inlogcode voor een computerprogramma, waardoor je thuis kunt gaan oefenen met de taal. Je krijgt een computerstem te horen die in het Nederlands spreekt en daarna moet je die woorden zo goed mogelijk nazeggen. Het komt er op neer dat de nieuwkomers zevenduizend euro betalen voor een computerprogramma dat ze op het scherm van hun eigen laptop moeten gaan begrijpen en doorgronden. Op school leren de nieuwkomers zo goed als niets op het gebied van de grammatica. Ook worden ze daar nauwelijks onderwezen over de uitspraak van al die moeilijke Nederlandse woorden en zinnen. Want “alles staat op de computer”, herhalen de docenten steeds opnieuw, als een soort volautomatische robotten in de fabrieken van de inburgeringsindustrie. Vroeger besteedden taalscholen, aldus mijn ervaring, veel meer aandacht aan specifieke lesonderdelen, zoals lezen, schrijven en luisteren. Maar dat is verleden tijd. Nu moet er vooral veel worden bezuinigd op de loonkosten van taaldocenten en dienen de inburgeraars zichzelf thuis maar les te geven.

De robotten roepen de inburgeraars steeds hard toe: “Het staat op de computer! Op de computer! Ja, op de computer!” En als de nieuwkomers volgens de robotten niet vaak genoeg naar het scherm van hun computer zouden zitten te turen, dan krijgen ze een waarschuwing: “Waarom besteed je zo weinig tijd op de computer! Dat moet je wel doen, want het staat op de computer!” Zo worden de inburgeraars gedrild en klaargestoomd voor de Nederlandse samenleving, waar ze het levensgrote risico lopen dat ze altijd als gast zullen worden blijven behandeld, als een tweederangs burger of zelfs als een profiteur en fraudeur die zou moeten “oprotten naar zijn eigen land”.

Wie niet slaagt voor zijn inburgering, moet niet alleen veel geld ophoesten. Hij kan dan ook geen Nederlandse nationaliteit krijgen. Nieuwkomers kunnen pas Nederlander worden, als ze met succes in de mallemolen van de inburgeringscursussen hebben rondgedraaid. En als ze voldoende op het scherm van hun computer hebben zitten koekeloeren. Want taalrobotten en computerprogramma’s bepalen of er voor hen een toekomst in Nederland is weggelegd.

Lili Irani