De ontluisterende ervaringen van een Haagse bijstandsgerechtigde met de reïntegratie-industrie (deel 3)

Wil je graag worden gekort op je bijstandsuitkering? Klop dan even aan bij Sociale Zaken van de gemeente Den Haag.
Wil je graag worden gekort op je bijstandsuitkering? Klop dan even aan bij Sociale Zaken van de gemeente Den Haag.
Dit is deel 3 van mijn persoonlijke ervaringsverhaal over de bijstandspraktijk in Den Haag, waaronder ook dwangarbeid voor baanlozen. Eerder publiceerde ik al deel 1 en 2. Dit derde deel gaat over de gevolgen van mijn besluit eind oktober 2014 om te stoppen met de deelname aan het onzinnige reïntegratieprogramma op het Werkplein en het Werkgeversservicepunt aan de Binckhorstlaan.

Nadat ik was gestopt, kreeg ik bijna onmiddellijk een gemeentelijke brief om me te herinneren aan mijn verplichtingen “in ruil voor” de bijstandsuitkering die ik kreeg. Op die brief hoefde ik geen drie maanden te wachten, in tegenstelling tot de beslissing op mijn bijstandsaanvraag. De brief was puur ambtelijk formalisme dat bol stond van wetsartikelen om te kunnen rechtvaardigen dat ik een sanctie opgelegd zou krijgen. Als straf kreeg ik voor 1 maand geen uitkering meer, ten eerste omdat ik niet meer was komen opdagen bij de workshops en ten tweede omdat ik de gemeente niet op de hoogte had gebracht van de reden waarom ik niet meer was gekomen. Het tweede punt sloeg nergens op, want uiteraard had ik wel degelijk gebeld om door te geven dat ik niet meer zou verschijnen. Ik had zelfs gebeld op het voorgeschreven tijdstip, tussen 8:00 en 9:00 uur, en ook naar het nummer dat daarvoor was bedoeld. Dat ging om een algemeen nummer van Sociale Zaken, want het was ons, de baanlozen, niet toegestaan om onze eigen klantmanager of consulent te bellen. Dat bleek me toen ik daarnaar informeerde bij twee locaties van het Werkplein. Ik kreeg toen te horen dat ik mijn consulent niet rechtstreeks mocht bellen.

Veto

Toen ik het algemene nummer belde, vroeg ik of ik een code of een ander bewijs kon ontvangen waardoor ik zou kunnen aantonen dat mijn telefoontje bij Sociale Zaken was geregistreerd. Men deelde me mee dat ik zoiets niet kon krijgen. Mijn telefoontje was “gemonitord”, zo werd me verzekerd. Ik hoefde me geen zorgen te maken. Maar omdat ik me wel degelijk zorgen maakte, bezocht ik een juridisch adviesbureau om een procedure te beginnen tegen de sanctie die mij was opgelegd. Het bureau bood mij gratis juridisch advies, vertelde me wat ik moest doen en verzamelde alle informatie over mijn zaak.

Na een week werd ik gebeld door een manager van een van de locaties waar ik eerder was geweest, namelijk de plek waar baanloze ouders werden “onderwezen” over de naschoolse opvang en andere zaken die op kinderen betrekking hadden gedurende de vakantie. Een bijzonder onvriendelijke dame berispte me erover dat ik niet had doorgegeven dat ik niet kwam. Ik liet haar weten dat ik wel had gebeld en dat ik de gegevens daarover zou krijgen van het mobiele telefoonbedrijf. Ik vertelde haar verder dat ik een jurist in de arm had genomen die een klacht naar de gemeente had gestuurd. Maar de vrouw wilde er niets van weten en herinnerde me eraan dat ik naar de gemeente toe een verplichting zou hebben. Zo waren de regels. En ik zou niet in staat zijn om zonder het uitkeringsgeld te overleven, voegde ze er nog aan toe, en als dat wel zou lukken, dan moest ik aan mijn kind denken. “Je moet werken om voor hem geld te verdienen!”, liet ze er ook nog hatelijk op volgen. Dat was waarschijnlijk de reden waarom ze me opbelde vanuit het Werkplein waar ik de hersenspoeling over de naschoolse opvang had moeten ondergaan.

Ik vertelde haar cynisch dat de fantastische gelegenheid om mijn kind na school, voor school en tijdens vakanties ergens te kunnen dumpen, me inmiddels al zo’n 900 euro had gekost, en dat de Belastingdienst me tot nu toe nog niet had laten weten dat men de kosten van één maand kinderopvang zou gaan terugbetalen. In plaats van hulp te krijgen, had ik mezelf in de schulden moeten steken, voor niets, sterker nog: om in de toekomst dwangarbeid te kunnen doen. Om die ene maand kinderopvang te krijgen had ik voor twee maanden vooruit moeten betalen. Ik herinnerde haar er ook aan dat de zorg voor ons kleine gezin ook werk was, reguliere arbeid waarvoor ouders moeten betalen als iemand anders het voor ons doet. Ik benadrukte dat ik alles probeerde te doen dat binnen mijn vermogen lag om zzp-er te worden, maar dat het enige dat ik tot nu toe had gekregen het veto was van een consulent, mocht ik het ooit in mijn hoofd durven halen om de zzp-weg in te slaan. Ze antwoordde dat ik er tot dusver blijkbaar niet in was geslaagd om een inkomen te krijgen als free-lance vertaler, want anders zou ik geen bijstandsuitkering hebben aangevraagd. Ik moest walgen van het gesprek. Ze liet ook nog weten dat de procedure die ik tegen de gemeente had aangespannen, geen geldige reden vormde om niet meer deel te nemen aan de verplichte workshops.

Steriele dialogen

Ik ontving gedurende vier maanden dezelfde soort brief, van november 2014 tot februari 2015, een keer per maand. Ik voerde vier of vijf steeds vervelendere telefoongesprekken met gemeente-ambtenaren. Vervolgens werd ik “uitgenodigd” voor een gesprek met een klantmanager over mijn redenen om niet langer meer deel te nemen aan de workshops. Ik belde het opgegeven nummer en liet weten dat ik die redenen al uitgebreid in een brief had uitgelegd, en ook telefonisch. Bovendien had het juridisch adviesbureau mijn complete klacht per mail en per fax naar de gemeente gestuurd. Ik had er dus geen behoefte aan om nog meer steriele dialogen aan te gaan en tijd te verliezen. En ik had er al helemaal geen behoefte aan om me door een of andere ambtenaar te laten hersenspoelen. Ik wilde geen mensen vertrouwen die zeiden dat ik niet had gebeld, terwijl ik dat wel degelijk had gedaan. Bovendien gaven ze weliswaar eindelijk toe dat ze van mijn juridisch adviseur een brief over mijn zaak hadden ontvangen, maar dat zou toch geen verschil maken. Ik moest nog steeds mijn verplichtingen naar de gemeente toe nakomen, zo bleef men maar herhalen.

In december werd ik weer voor een maand op mijn uitkering gekort, om dezelfde redenen als de maand ervoor. In januari ging ik met mijn adviseur naar een locatie van het Werkplein in stadsdeel Laak om te praten met een bemiddelaar van de afdeling sancties. Hoewel het om een veelomvattende zaak ging, bleef hij aandachtig luisteren. Hij maakte kopieën van het beloverzicht van mijn mobiele telefoonbedrijf. Hij leek niet erg hoopvol: regels zijn regels, ik moest de verplichtingen nakomen waar ik mee akkoord was gegaan om mijn uitkering te ontvangen. De adviseur en ik benadrukten nog eens hoe dwingend en willekeurig de beslissing van mijn eerste consulent was geweest. De bemiddelaar bleek de zoveelste ambtenaar te zijn die er alleen maar op uit was om te waken over de voortgang van de rigide uitkeringsbureaucratie. Ik moest een maand wachten voordat ik een antwoord zou krijgen op mijn klacht. Ook in januari zou ik dus zonder inkomen zitten.

Het gemeentelijke antwoord bleek negatief te zijn. Men ging vierkant achter de beslissing van mijn eerste consulent staan om me naar het specifieke dwangarbeidtraject aan de Binckhorstlaan te sturen. Ook beargumenteerde men de beslissing om mij maandenlang geen inkomen te verstrekken. Dat ik de gemeente zogenaamd niet op de hoogte zou hebben gebracht van mijn weigering om nog langer deel te nemen aan het traject, werd niet eens genoemd in de brief, hoewel dat juist een van de redenen was om mij voor 100 procent te korten op mijn uitkering.

Dakloos

In februari werd ik gebeld door iemand van de klachtenafdeling. Ik kreeg te horen dat ik voor het midden van de maand alle bankafschriften van de laatste drie maanden moest aanleveren. Ook moest ik uitleggen waarom ik niet was ingegaan op de “uitnodigingen” om mijn positie en mijn weigering te verduidelijken. Verder moest ik een kopie van mijn identiteitsbewijs opsturen. Dat deed ik allemaal, waarop ik een brief en een telefoontje kreeg waarmee op drie manieren de druk op mij werd opgevoerd. Ten eerste kreeg ik opnieuw en tot vervelens toe te horen dat een procedure beginnen tegen de gemeente geen geldige reden was om weg te blijven bij het traject dat ik zou moeten volgen. Ten tweede zou ik te veel geld op mijn bankrekening hebben staan, ondanks mijn verklaring met alle bijbehorende details dat ik geld had geleend van een familielid, omdat mijn kind en ik anders niet hadden kunnen overleven. Ten derde zou het familielid dat mij blijkbaar financieel kon en wilde helpen, dat best wel kunnen blijven doen. Dan zou het probleem vanzelf zijn opgelost, zo verklaarde men doodleuk.

Let wel: “het grote geldbedrag” dat ik zou hebben geleend en waar het om ging, was niet meer dan 600 euro per maand voor de vier maanden dat ik was gestraft door de gemeente. Verder had ik 645 euro van de Belastingdienst teruggekregen en ook nog kinderbijslag van de Sociale Verzekeringsbank ontvangen. Zonder dat geld zou ik waarschijnlijk dakloos zijn geworden en mijn toevlucht hebben moeten zoeken bij het Leger des Heils of iets dergelijks. Ik moest voor zes maanden naar de Voedselbank gaan, en Leergeld hielp me met winterkleding en schoenen voor mijn kind. Rond kerstmis hielp een ander familielid ons ook nog, zodat we de winter konden doorkomen. Nu heb ik uiteraard schulden. Mijn toekomst is bijzonder onzeker en hangt af van het resultaat van de rechtszaak. Deze hele kwestie heeft me onnoemelijk veel energie en tijd gekost. Ik blijf proberen om een zzp-er of een vrijwilliger te worden, met of zonder ‘de zegening’ van Sociale Zaken. Ik heb contact met een non-gouvernementele organisatie waar ik vluchtelingen en medewerkers taallessen kan geven.

Rechtvaardigheid

In maart ontving ik opnieuw een brief, dezelfde als in februari. Men eiste nog steeds een geldige verklaring voor mijn weigering om deel te nemen aan het traject. Ook werd ik gebeld door een dame die me nogal opgefokt meedeelde dat de gemeente een heleboel vragen had over mijn bankrekening. Mijn antwoord was hetzelfde als eerder, zoals zich laat raden. In april liet de gemeente weten dat mijn bijstandsuitkering volledig zou worden stopgezet. Ik diende ook nog een persoonlijke klacht in bij het gemeentehuis over het gedrag, de commentaren en de trajectkeuze van mijn eerste consulent. Hoewel de eerste persoon die deze klacht bekeek, behoorlijk aandachtig was en goed luisterde, bleek het antwoord van zijn leidinggevende een complete ontkenning in te houden van alles dat me was overkomen. Mijn klacht werd uiteindelijk verworpen, want men zou naar eigen zeggen geen standpunt kunnen innemen over wat er werkelijk was gebeurd. Men meende dat de consulent sowieso de juiste beslissing had genomen in mijn “terug naar werk”-traject.

Onlangs heb ik te horen gekregen dat mijn rechtszaak eind mei voorkomt. Dat werd hoog tijd, want dit vreselijke avontuur duurt nu al meer dan een jaar, vanaf het moment dat ik in april 2014 bijstand aanvroeg. Ik heb niet veel hoop in de rechtszaak, maar ik hou mijn hoofd rechtop. Ik geloof in rechtvaardigheid, maar ik weet niet in hoeverre er objectief recht wordt gesproken en in hoeverre het recht wordt verkwanseld door het heersende systeem.

Beatrice B.