Indonesië-weigeraars moeten worden geprezen voor hun moed

Nederlandse militair bezig met platbranden Indonesisch dorp. (meer foto's onderaan)
Nederlandse militair bezig met platbranden Indonesisch dorp. (meer foto’s onderaan)

Tijdens een zitting op 14 mei heeft advocaat Liesbeth Zegveld namens de twee hoogbejaarde Indonesië-weigeraars Jan Maassen en Jan van Luyn de Hoge Raad verzocht om herziening van hun veroordeling. Voor hun weigering om deel te nemen aan de smerige koloniale oorlog tegen Indonesië hadden ze niet gestraft mogen worden, maar dienen ze juist te worden geprezen. Aldus het Comité Nederlandse Ereschulden, dat opkomt voor slachtoffers van het Nederlandse kolonialisme en hun nabestaanden.

Maassen en Van Luyn moesten vlak na de Tweede Wereldoorlog onderduiken omdat ze niet wilden meewerken aan het onderdrukken van de voor onafhankelijkheid strijdende Indonesiërs. Ze werden uiteindelijk veroordeeld, kwamen in de gevangenis terecht tussen NSB-ers en andere collaborateurs, raakten hun burgerrechten kwijt en belandden in een maatschappelijk isolement. “Een paar jaar mochten we niet meer stemmen. En toen we ons stemrecht weer terugkregen, hebben we daar nooit gebruik van gemaakt”, zeggen ze strijdbaar. De staatsrepressie die ze hebben ondervonden, heeft hen diep getekend. Maar ongebroken en vastberaden als ze zijn, eisen ze na 65 jaar alsnog eerherstel.

Het dorp was veroverd door Nederlandse soldaten en stond dus in brand

Het platbranden van kampongs in Indonesië door de Nederlandse bezettingsmacht staat in een lange traditie. In 1872 schreef Multatuli, een van de bekendste critici van het Nederlandse kolonialisme in de negentiende eeuw: “Ik zeg: ‘dat dorp stond in brand, omdat het veroverd was door Nederlandsche soldaten.’ Hierin ligt heel duidelijk de beschuldiging dat ons krijgsvolk schandelijk huishoudt in veroverde plaatsen, en ik, die gewoonlijk vrij juist meen wat er in mijn uitdrukkingen ligt, verklaar dan ook bij dezen dat inderdaad mijn bedoeling was die beschuldiging in te brengen tegen de, voor hoog geld gehuurde, welgewapende colporteurs van Nederlandsche beschaving en verdere deugden. Ja, ‘t dorp was veroverd door Nederlandsche soldaten, en stond dus in brand. Op Nederlandsche heldendeugd volgt brand. Nederlandsche overwinning leidt tot verwoesting. Nederlandsche krijgsbedrijven baren wanhoop.”

In haar toelichting tijdens de zitting voerde Zegveld aan dat niet alleen de oorlog zelf onrechtmatig was, maar ook de manier waarop die werd gevoerd. “Van niemand kan gevraagd worden mee te vechten in een oorlog als de aanmerkelijke kans bestaat dat daarbij onschuldige burgers worden geëxecuteerd. Standrechtelijke executies zijn oorlogsmisdrijven, ook toen al, waarvoor individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid bestaat. Maasen en Van Luyn liepen dus, met uitzending, het reële risico medeplichtig te worden bij oorlogsmisdrijven.” Zegveld vergelijkt de positie van Maassen en Van Luyn met anderen die ooit werden geconfronteerd met dienstbevelen waar ze niet aan wensten te voldoen. Zoals dienstweigeraars uit voormalig Joegoslavië die later asiel in Nederland kregen, personen die weigerden om te collaboreren met het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime en Duitse militairen die tijdens het naziregime deserteerden en verzet pleegden.

Lintje

SP-Kamerlid Harry van Bommel heeft de zaak van Maassen en Van Luyn aangegrepen om ook eerherstel te vragen voor de drie inmiddels overleden mariniers Johannes de Hoog, Louis Stokking en Marinus Smit. Zij weigerden op 11 augustus 1947 om het dorp Soetodjajan op Oost-Java plat te branden, zoals hen van hogerhand werd bevolen, en werden daarvoor met forse gevangenisstraffen veroordeeld door de Krijgsraad. Onder druk van de PvdA werd hen in 1949 weliswaar gratie verleend, maar hun vonnissen bleven gehandhaafd. Ze zijn dus hun verdere leven te boek blijven staan als misdadigers. Samen met Nicoline de Hoog, dochter van een van de mariniers, schreef Van Bommel onlangs een opiniestuk dat in De Volkskrant verscheen. “Door te weigeren namen de drie mariniers in feite stelling tegen verwerpelijke, misdadige praktijken. Zij verdienen het daarom om postuum alsnog volledig eerherstel te krijgen”, stellen ze. Het Comité 7 mei, dat begin dit jaar met een lichtmonument de slachtoffers van het Nederlandse kolonialisme herdacht, heeft de zaak van de mariniers tot op de bodem uitgezocht. Uit dat onderzoek is onomstotelijk vast komen te staan dat het platbranden van het dorp moet worden beschouwd als een van de vele gruwelijke oorlogsmisdaden van het Nederlandse leger in Indonesië. Eerherstel voor militairen die weigerden om zich aan dergelijke misdaden schuldig te maken, is dan ook volkomen op zijn plaats. Namens het Comité 7 mei heeft Max van der Werff daar bij minister Frans Timmermans van Buitenlandse Zaken alweer enige tijd geleden per brief op aangedrongen.

De vraag is hoe lang het nog moet duren voordat de Nederlandse staat uit eigen beweging over de brug komt met genoegdoening voor Indonesische slachtoffers en hun nabestaanden en met eerherstel voor Nederlandse militairen die weigerden om mee te vechten, plat te branden, te martelen en te moorden. Het valt te verwachten dat de staat deze slachtoffers alleen tegemoet komt onder de zware druk van vonnissen en door strijd van onderop, gezien de botte opstelling waarmee de machthebbers het schandalige koloniale optreden altijd hebben goedgepraat en zelfs uitbundig geprezen. Onlangs nog werd oud-marinier Giovanni Hakkenberg met militaire eer begraven. Hij was een van de laatste dragers van de Militaire Willems-Orde, de hoogste ridderorde van Nederland. Dat potsierlijke lintje kreeg hij voor het omleggen van Indonesische opstandelingen en het dienen van de belangen van de agressieve imperialistische roofstaat aan de Noordzee. De Indonesië-weigeraars daarentegen staan nog steeds met lege handen.

De massamoord in Rawagede heeft dankzij Zegveld en het Comité Nederlandse Ereschulden inmiddels geleid tot veroordeling van de staat wegens de in dat dorp begane oorlogsmisdaden. Een andere aanklacht van Indonesische nabestaanden, over het bloedbad in Zuid-Sulawesi, is op een starre houding van ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken gestuit. Ze zijn weliswaar in de verdediging gedrukt, maar weigerden om de nabestaanden in Zuid-Sulawesi dezelfde genoegdoening toe te kennen die de rechter de staat eerder had opgelegd in de Rawagede-zaak. Nu moet de Hoge Raad de veroordeling van de twee Indonesië-weigeraars herzien en daarmee erkennen dat hen eveneens onrecht is aangedaan. Beter laat dan nooit. Zo wordt stukje bij beetje en met veel duw- en trekwerk terrein gewonnen in het moeizame en al jarenlang voortslepende gevecht van en voor de slachtoffers van het Nederlandse kolonialisme.

Harry Westerink

Drie nooit eerder vertoonde foto’s, steeds gevolgd door de onthullende uitleg op de achterkant.

Brandende kampong.
Brandende kampong.
Commentaar op de achterkant.
Commentaar op de achterkant.
Nog een brandende kampong.
Nog een brandende kampong.
Commentaar op de achterkant.
Commentaar op de achterkant.
Nog een brandende kampong.
Nog een brandende kampong.
Commentaar op de achterkant.
Commentaar op de achterkant.