Werken “naar vermogen”, tot we erbij neervallen

Ballen tegen dwangarbeid

Met het beleid tegen werklozen en anderen aan de onderkant van de samenleving heeft het kabinet Bruin I een bom gelegd onder het stelsel van sociale zekerheid. De nieuwe Wet Werken Naar Vermogen (WWNV), die momenteel in de Tweede Kamer wordt behandeld, vormt een rechtstreekse aanval op de bestaanszekerheid van bijstandsgerechtigden en mensen met een arbeidsbeperking. Om ons succesvol te kunnen weren tegen deze sociale afbraak, is het van groot belang om na te gaan op welke uitgangspunten het beleid is gestoeld. Een analyse van de WWNV.

De WWNV is een ordinaire bezuinigingsmaatregel die twee miljard euro moet gaan opleveren en de armsten en kwetsbaarsten keihard dreigt te treffen. Het wetsvoorstel voegt de regelingen van de Wajong, de Wet op de Sociale Werkvoorziening (WSW), de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Wet Investeren in Jongeren (WIJ) samen met het doel om werklozen en mensen met een arbeidsperking zo goedkoop en flexibel mogelijk de arbeidsmarkt op te jagen. Het kabinet verkwanselt daarbij het wettelijk minimumloon, holt arbeidsrechten uit, maakt dwangarbeid normaal, voert de uitbuitingsgraad op, en zet het bestaan van honderdduizenden uitkeringsgerechtigden en gehandicapten op het spel. Een leven zonder betaald werk en zonder voldoende inkomen, afgewisseld met tijdelijk laagbetaald werk. Met één been in de werkloosheid, gecontroleerd, gedisciplineerd en gekoeioneerd door bureaucraten, en met het andere been in flex- en uitzendwerk, zonder cao en zonder uitzicht op een vast arbeidscontract. Dat stellen de afbraakplannen van Bruin I nog meer dan tot nu toe in het vooruitzicht voor velen aan de onderkant van de samenleving.

Dictaat

Een van de mantra’s van het kabinet betreft het hameren op “de eigen verantwoordelijkheid van de burgers”. In de Memorie van Toelichting (MvT) bij de WWNV blijkt dat Bruin I streeft naar een neo-liberale vechtmaatschappij waarin iedereen elkaars concurrent is en elk individu in zijn eentje de vrijheid, de verantwoordelijkheid en het initiatief moet nemen om de kansen te grijpen die er zouden liggen. Dat wereldbeeld gaat ervan uit dat iedereen een soort middenklassebestaan leidt, met voldoende inkomen, opleiding, gezondheid, perspectief, aanzien en macht om zichzelf te kunnen ontplooien. Uitsluiting, uitbuiting, onderdrukking, achterstelling, ziekte, armoede, machtsverschillen, gebrek aan middelen en mogelijkheden, dat lijkt allemaal als sneeuw voor de zon te zijn verdwenen. “Iedereen verdient de kans om het beste uit zichzelf te halen”, stelt het kabinet. En “het beste”, dat blijkt volgens de beleidsmakers een leven te zijn dat zich zoveel mogelijk heeft aangepast aan de eisen van de kapitaalbezitters.

“Een baan is de beste sociale zekerheid”, aldus het kabinet. “Werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. Werk maakt niet alleen mensen zelf, maar de samenleving als geheel weerbaar”, valt er te lezen in de MvT. Leven om te werken dus, in plaats van werken om te leven. Dat gaat gepaard met het vertoog dat mensen pas volwaardig aan de samenleving deelnemen als ze een baan hebben. Dan pas horen ze erbij. Maar anders dan Bruin I met veel bombarie stelt, bieden die banen hoe langer hoe minder “sociale zekerheid”. Betaald werk wordt vandaag de dag juist steeds onzekerder. Zo dalen de lonen van vooral laagbetaalden, krijgt vrijwel niemand meer een vast arbeidscontract aangeboden, wordt het wettelijk minimumloon ontdoken, en leidt flexwerk tot de afbraak van de arbeidsrechten waar de arbeidersbeweging jarenlang met bloed, zweet en tranen voor heeft gestreden. Als gevolg van de economische crisis en de bezuinigingen staan er in allerlei sectoren banen op de tocht, en worden velen geconfronteerd met hogere werkdruk en intensievere uitbuiting en repressie door de bazen. Zeker in zo’n klimaat leidt loonarbeid vaak tot verstikkende disciplinering, afhankelijkheid en gehoorzaamheid aan het dictaat van de bazen, in plaats van tot emancipatie en zelfbeschikking.

Verdeel- en heerspolitiek

Aan de ene kant dringt de staat bemoeizuchtig, bevoogdend en bestraffend binnen in het privé-leven van mensen aan de onderkant van de samenleving. Maar aan de andere kant laat men bijstandsgerechtigden en gehandicapten op het gebied van materiële voorzieningen juist steeds meer aan hun lot over en moeten ze zichzelf maar zien te redden. Bruin I neemt afstand van het idee dat mensen zonder werk en inkomen recht hebben op bestaanszekerheid, en probeert de zorgplicht voor hen zoveel mogelijk door te schuiven naar mensen in hun omgeving, zoals familieleden. Wie arm is en steun nodig heeft, zou eerst maar eens bij zijn ouders of kinderen moeten aankloppen, aldus het kabinet. Als die afbraakgedachte maatschappelijk eenmaal voldoende terrein heeft gewonnen, dan zijn kwetsbare groepen voortaan aangewezen op de liefdadigheid van familie, vrienden, buurtgenoten, collega’s, kerken en particuliere organisaties, net als vroeger ten tijde van de armenzorg, voor de komst van de Algemene Bijstandswet in 1965.

“Wie kan werken, moet dat ook doen”, aldus de MvT. Wie “naar vermogen” kan werken, moet zo productief mogelijk worden, juist ook mensen met een arbeidsbeperking. Wie werkloos is, heeft dat aan zichzelf te danken. Er is werk genoeg. Maar werklozen zijn “lui” en “werkschuw”, dat is het probleem. Daarom moeten ze “met drang en dwang” aan het werk worden gezet. Met dat ideologische offensief bestookt het kabinet aan de lopende band de samenleving, die rijp moet worden gemaakt voor “een omslag in het denken”. Het kapitalisme heeft in de loop van zijn geschiedenis nooit volledige werkgelegenheid gekend, maar Bruin I volhardt doodleuk in zijn geloofsbelijdenis dat de banen voor het oprapen liggen en dat iedereen zijn eigen brood kan verdienen, als men maar wil. Massawerkloosheid bestaat niet, zo preken de beleidsmakers van hun kansels, het gaat hooguit om een korte periode zonder werk tussen twee banen in.

In de MvT komt de economische crisis in het geheel niet voor. Geen enkel woord wordt daarin gewijd aan de vraag of er eigenlijk wel voldoende werk is. In de ogen van het kabinet lijkt de enige dreiging op structureel-maatschappelijk niveau dat te veel mensen oud worden en te weinig mensen jong zijn. Met die mythe van “de vergrijzing” en “de ontgroening” probeert men de bevolking de stuipen op het lijf te jagen. Ouderen zouden te veel kosten en de rest van de samenleving te veel tot een last zijn. Daarbij maakt men gebruik van spookverhalen als “straks wordt de sociale zekerheid onbetaalbaar, omdat er naar verhouding te weinig werkende jongeren zijn die belasting betalen voor de niet-productieve ouderen”. Zo zet de verdeel- en heerspolitiek van Bruin I naast “autochtonen” en “allochtonen” nog twee andere groepen tegen elkaar op: jongeren en ouderen. Dat generatieconflict leidt de aandacht af van het werkelijke probleem, namelijk de volkomen scheve en onrechtvaardige verdeling van de welvaart tussen arm en rijk, tussen arbeiders en kapitaalbezitters.

Hongerdood

Een ander uitgangspunt van de WWNV is “werk boven uitkering”. In plaats van het recht op bestaanszekerheid zet Bruin I de plicht tot werk centraal. “Wie aanspraak maakt op een uitkering, moet er alles aan doen om weer aan het werk te komen”, aldus de MvT. Het staat er echt: “alles”. Zo beschouwd zouden werklozen bijvoorbeeld kunnen worden gedwongen om in de prostitutie te gaan werken. Een bijstandsuitkering moet volgens Bruin I worden opgevat als “een springplank” naar werk, in plaats van als “een vangnet”. Werk is volgens het kabinet nooit zinloos, want het zou altijd gaan om een stap naar andere en betere arbeid. Volgens het “werk, werk, werk”-mantra worden werklozen gedwongen om ook onbetaalde arbeid te aanvaarden, ook al levert hen dat helemaal geen inkomen op. Bruin I streeft ernaar om het hebben van een uitkering nog meer te omgeven met negatieve associaties, waardoor uitkeringsgerechtigden nog harder kunnen worden aangepakt. Werkloos zijn moet volgens de beleidsmakers nog sterker worden bestempeld als onfatsoenlijk gedrag van asociale profiteurs en fraudeurs. Voorop moet staan dat mensen in elk geval werk dienen te hebben, welk soort werk voor welke periode en onder welke voorwaarden dan ook. Werklozen moeten ook werken, maar dan voor hun uitkering. Dat omschrijft de WWNV als het leveren van ”een tegenprestatie”. Ze worden geacht om zelfs werk aan te nemen waar geen beloning tegenover staat. Daarmee vervaagt de wet het onderscheid tussen werkloos zijn en een baan hebben. Tussen het gebied van de werkloosheid en van betaald werk breidt Bruin I het terrein uit van de onbetaalde arbeid, in de vorm van dwangarbeid, stages, werk “op proef”, werk om “arbeidsritme op te doen”, werkervaringsprojecten, en reïntegratie-activiteiten. Met als paradoxaal verschijnsel dat de werkloze weliswaar werkt, maar toch een bijstandsuitkering ontvangt, dus geen loon en geen arbeidscontract.

Leiden, 15 februari 2012: Doorbraak-actie met ballen gooien tegen beleidsmakers als CDA-wethouder Jan-Jaap de Haan, die in Leiden dwangarbeid voor werklozen heeft ingevoerd

Zo doemt het beeld op van de werkende werkloze, die gevangen blijft zitten in de uitkeringsbureaucratie en wordt verplicht om saaie en geestdodende arbeid te verrichten, zonder uitzicht op betaald werk. Zonder het zelf te willen, zorgen die spotgoedkope arbeidskrachten voor verdringing op de arbeidsmarkt. De bazen staan te trappelen van ongeduld om de loonkosten zoveel mogelijk te drukken. Ze willen het in hun ogen te dure en door te veel arbeidsrechten beschermde personeel dan ook graag inruilen voor rechteloze en flexibel inzetbare werklozen. Het kabinet wenst de bazen over de hele linie in de watten te leggen. De MvT noemt dat “ontzorging” en ”werkgeversdienstverlening”. Op de arbeidsmarkt moet het volgens de beleidsmakers gaan om een “vraaggerichte” aanpak, waarbij de wil van de bazen wet is. Doen wat zij verlangen heet met een verhullende term ook wel “employability”, oftewel: een knecht zijn en tegelijk de baas over jezelf spelen, zonder dat je het echt in de gaten hebt. Kortom: je eigen manager worden. Wie de normen en waarden van zijn leidinggevenden heeft verinnerlijkt en hun eisen op het gebied van lonen, werkdruk en flexibiliteit eigen heeft gemaakt, die hoeft niet langer fysiek en psychisch gedrild en in de gaten gehouden te worden. Zo iemand werkt uit zichzelf al hard genoeg, identificeert zich met de belangen van de bedrijfsleiding en stelt zich bescheiden en dienstbaar op.

Een van de middelen om de bazen te behagen vormt het instrument van “loondispensatie”, waarvoor al flink wat pilotprojecten zijn opgezet. De bazen zijn daarbij niet langer meer verplicht om zich te houden aan het wettelijk minimumloon, maar mogen lonen uitbetalen onder dat minimum. Die maatregel geldt voor arbeiders die niet arbeidsproductief genoeg zouden zijn en wegens een lichamelijke of geestelijke beperking of “om een andere reden” niet in staat zijn om zelfstandig 100 procent van het minimumloon te verdienen. Ze worden dus afgerekend op hun arbeidsproductiviteit. De gemeenten vullen het inkomen van die mensen aan tot maximaal 100 procent van het minimumloon. Maar het loon en de gemeentelijke aanvulling samen kunnen “tijdelijk”, dat wil zeggen: jarenlang, lager liggen dan die 100 procent. “Dit stimuleert mensen om zich verder te ontwikkelen. De financiële prikkel maakt meer werken lonend. Een hogere productiviteit leidt immers tot een hoger inkomen.” Wie deze redenering doortrekt, komt tot de cynische conclusie dat helemaal geen inkomen meer geven de beste stimulans biedt om mensen “met afstand tot de arbeidsmarkt” tot werk te dwingen. Of tot de hongerdood, op grond van het principe “wie niet werkt, die zal niet eten”.

Harry Westerink