“Doorbraak en de crisis” – enkele kanttekeningen (crisis-discussie deel 2)

Kaalslag
Tot nu toe heeft Doorbraak zich nog maar weinig systematisch uitgelaten over economische vraagstukken. Voor revolutionairen is dat echter wel nodig, als context, om je plek in het krachtenveld te bepalen. Plaatsing van het artikel op de website deed mij daarom plezier. Het is kennelijk een poging om tot een soort plaatsbepaling te komen. Hier volgen wat opmerkingen en kanttekeningen bij deze tekst.

Meer bijdragen aan dit debat vind je bij het thema “Discussie”.

Het eerste stuk in het Doorbraakartikel gaat over het systeem zelf, het kapitalisme, “systeem van uitbuiting, gebaseerd op onderdrukking”. Bijschaven, humaniseren ervan is niet wat Doorbraak primair beoogt. “Nee, Doorbraak streeft naar de volledige opheffing van het kapitalisme, en dat vereist een revolutionaire verandering van de machtsverhoudingen op wereldschaal.”

Daarna volgt een typering van de crisis, “deel van de kapitalistische cyclus” en “als zodanig niets bijzonders.” Zoiets vindt plaats als “kapitaalbezitters en beleidsmakers alle mogelijkheden tot winstgroei hebben uitgemolken die de economische en maatschappelijke ordening van dat moment te bieden hebben”. Het kapitalisme wordt vervolgens ontleed als een systeem waarin tegelijk zowel concurrentie tussen kapitalen als vooral ook de strijd tussen kapitalisten en de “onderklasse”, uit wie de bazen “steeds meer en goedkopere arbeidskracht willen persen”, hetgeen die onderklasse met allerlei vormen van verzet beantwoordt.

Het artikel ziet – en daar wordt het lastig – de economische crisis zelf als een uiting van deze klassenstrijd. Stakingen, pogingen van groepen mensen om zich zoveel mogelijk “aan het arbeidsproces te onttrekken”, leidden tot problemen voor de kapitalisten. “De winstgroei stuitte door deze ontwikkelingen op zijn grenzen en een nieuwe crisis was geboren.” Dat gebeurde in de jaren 60 en 70. Nu gebeurt iets soortgelijks: “De huidige post-fordistische fase lijkt nu vast te lopen, onder meer doordat de arbeiders in vooral de Aziatische landen waar naartoe een flink deel van de productie is uitbesteed, steeds sneller en steeds beter verzet weten te organiseren om grenzen te stellen aan hun uitbuiting.”

Dat vind ik een aanvechtbare crisisverklaring. Voor de jaren 70 geldt het naar mijn idee in ieder geval meer dan voor de huidige crisis. Stakingsstrijd in veel landen, deels buiten de greep van vakbonden en partijen, bracht inderdaad de ongestoorde winstmakerij in gevaar. Geforceerde renteverhogingen, bezuinigingen, beginnende privatisering en opgevoerde marktwerking – neo-liberalisme – was het antwoord vanuit de kapitalistenklasse om haar orde in de bedrijven te herstellen en de krachtsverhoudingen ten gunste van de kapitalisten te wijzigen.

De huidige crisis is anders. Die vindt juist plaats na een periode waarin arbeiders in heel veel landen loondalingen en uitholling van hun rechten hadden moeten incasseren. Juist vanwege de relatief lage inkomens draaiden kapitalisten lustig aan de kredietkraan, zodat ook arbeiders met geleend geld bleven consumeren, huizen bleven kopen. Toen zich afbetalingsproblemen aftekenden, denderde het kaartenhuis in elkaar. Hier waren het lage inkomens, de zwakke positie van arbeiders, die bijdroegen aan de problemen voor ondernemers om winsten te maken.

Voor Azië geldt iets dergelijks. Kijken we naar Zuid-Korea. Daar hebben arbeiders in de jaren 80 via stakingsgolven forse loonsverhogingen binnengesleept. Maar vanaf de late jaren 90 zijn ook daar ondernemers en staat in de tegenaanval. Kijken we naar China. Daar beginnen arbeidstekorten op te treden die lonen omhoog helpen schroeven. Maar het mechanisme dat de loonsverhoging vooral drijft – arbeiders die hogere lonen eisen, en ervoor staken! – was in 2007 nauwelijks merkbaar. De laatste maanden zien we een serieuze stakingsgolf bij autobedrijven, vooral Honda. Maar om in dit proces de gangmaker te zien van een crisis die jaren eerder begon, is niet heel overtuigend.

De aandacht die Doorbraak heeft voor arbeidersstrijd als crisisfactor, is echter belangrijk. Hierin zien we de invloed van een politieke stroming die als autonoom marxisme door het leven gaat. Kernideeën zijn de rol die arbeidersstrijd speelt: onafhankelijk van vakbonden en partijen – vandaar: autonoom; de zelfstandige rol – wederom autonomie – die afzonderlijke groepen arbeiders – fabrieksarbeiders maar ook allerlei andere sectoren, huisvrouwen, jongeren, migranten – spelen; de brede opvatting van het begrip “arbeidersklasse”, waaronder bij deze richting een ieder valt die op een of andere manier door het kapitaal wordt uitgebuit; en de analyse van crisis als uiting van kracht van arbeidersstrijd, een kracht die kapitalisten dwingt tot steeds nieuwe maatregelen en uitvindingen om de greep te behouden of te herwinnen.

Het inzicht in hoe effectief arbeiders tegenspel weten te bieden en zo de kapitalistenklassen in de problemen weten te brengen, is waardevol. Het versterkt mijn conclusie dat de marxiaanse traditie aan een doordacht en werkbaar anarchisme – het soort anarchisme dat noodzaak is – veel heeft bij te dragen. In de nadruk die deze stroming legt op de zelfstandige activiteiten van arbeiders zelf, in de breedste zin, niet bemiddeld door allerlei economische en politieke instanties, zit sowieso een anarchistisch element.

Waar ik echter niet van overtuigd ben, is die crisistheorie. Voor de depressie van de jaren 30 gold deze verklaringswijze bijvoorbeeld ook niet. Die volgde op een periode waarin de arbeiders systematisch in de verdediging waren gedrongen, met verloren stakingen, van hogerhand verzwakte vakbonden en een lage levensstandaard. Ook daar hadden de kapitalisten juist problemen omdat de spullen die in hun fabrieken gemaakt werden, door arbeiders maar in beperkte mate konden worden gekocht. Want daar hadden ze het geld niet voor.

Terug naar de tekst van Doorbraak. Daarin wordt de crisis gekenschetst als enerzijds een gelegenheid voor de bazenklasse voor een bezuinigingsoffensief, als “de kans en de optimale smoes om de economie en de maatschappij in één klap radicaal te hervormen via bezuinigingen en herstructureringen”; anderzijds als een gelegenheid voor de “onderklasse” om haar eigen verlangens en eisen hier tegenin naar voren te brengen. “Crisissen zijn uiteindelijk niet meer dan heftige – meestal tijdelijke – verscherpingen van de klassentegenstellingen.” Ik denk dat crisissen meer zijn; maar verscherping van deze tegenstellingen maken er deel van uit. Maar de crisistheorie die Doorbraak hanteert, acht ik ontoereikend.

Hoogst interessant wordt het in stelling 7. Daar wordt toegelicht waarom Doorbraak het begrip “onderklasse” hanteert, liever dan het klassieke begrip “arbeidersklasse”. Ik lees: “Doorbraak ziet de onderklasse niet in de eerste plaats als een arbeidersklasse. Verreweg de meeste mensen willen werken om te leven en niet omgekeerd: leven om te werken. Doorbraak keert zich tegen de disciplinering waarmee men ons allemaal tot gehoorzame arbeiders wil drillen…” Ik deel de afkeer van disciplinering, en de afwijzing van werk als doel op zich. Maar het begrip “arbeidersklasse” geeft iets wezenlijks aan dat in het begrip “onderklasse” verloren gaat.

Het is niet het feit dat we onderaan staan dat ons onmisbaar maakt voor het kapitaal; het is niet het feit dat we onderaan staan dat ons een machtspositie geeft; het is het feit dat wij arbeid moeten verrichten – arbeid die voor de waardevorming en –vermeerdering van het kapitaal onmisbaar is. Spreken van een “onderklasse” suggereert een ondergeschikte positie in de maatschappij; spreken van een “arbeidersklasse” suggereert een potentiële machtspositie. Juist de macht die arbeiders tegenover kapitalisten uitoefenen, staat in de autonoom-marxistische traditie waar Doorbraak uit put, terecht zo centraal.

De toevoeging van Doorbraak: “We zijn in de eerste plaats allemaal mensen, en verzetten ons dus vooral ook als mensen tegen de crisis, de disciplinering en het kapitalisme”, maakt de zaak niet beter. Jazeker, we zijn allemaal mensen. Maar dat geldt ook voor kapitalisten, en voor politici. Het klassenbegrip hanteren we nu juist om binnen die algemene mensheid strategisch relevant onderscheid te maken. Met “arbeidersklasse” als handvat – breed opgevat, dus inclusief degenen die huishoudelijk en veelal onbetaald werk verrichten, en allerlei andere voor de waardevermeerdering van het kapitaal onmisbare groepen – maken we zo’n onderscheid volgens mij op de helderste manier.

De laatste paragrafen maken belangrijke punten over wat ons te doen staat. Verzet, zo brengt Doorbraak terecht naar voren, komt er sowieso wel. Het komt er op aan dat dit verzet een linkse dynamiek krijgt. Verdeeldheid binnen de onderklasse moet worden tegengegaan, nationalisme bestreden. Doorbraak onderstreept de noodzaak om aan de verbreiding van linkse ideeën bij te dragen, en structuren van verzet te helpen opbouwen. Er moet ook deelgenomen worden aan wat Doorbraak noemt “bredere bewegingen met reformistische eisen”, maar het inbrengen van het eigen “radicalere geluid” is dan wel nodig.

Ik ben het in de kern met deze houding eens. Maar het begrip “reformistische eisen” vind ik niet vruchtbaar: elke eis – behalve de eis tot onmiddellijke opdoeking van het kapitalisme – is een eis tot een gedeeltelijke hervorming. Dat kun je “reformistisch” noemen, maar ik vind dat weinig zinvol. Reformisme is een politiek die hervormingen als zodanig in het middelpunt stelt, en de noodzaak van revolutie expliciet of impliciet ontkent of negeert. Het gaat hier om de methode van strijd, niet om de doelstellingen. Het kapitalisme willen afschaffen via een wet in de Tweede Kamer is reformistisch; het vechten voor twee procent loonsverhoging door middel van wilde stakingen, bedrijfsbezettingen en sabotage is niet reformistisch, maar revolutionair. Niet de eisen, maar de strijdmethoden en de perspectieven waarin die passen, maken uit of iets revolutionair of reformistisch is.

Maar dit is een kanttekening, net als eerdere opmerkingen over onderklasse versus arbeidersklasse en over klassenstrijd als beslissende verklaring voor crisis. Het gaat in het bovenstaande dan ook niet om een frontale weerlegging, maar om kritische observaties bij deze stimulerende tekst.

Peter Storm

Dit is een bewerking van het artikel “Kapitalisme, crisis, klassenstrijd”, dat ik op 13 juli 2010 op mijn weblog heb geplaatst.