“Vrijwillige terugkeer”-projecten botsen met strijd voor verblijfsrecht

Een van de vele demonstraties van de vluchtelingen van het Haagse actiekamp "Recht op bestaan". Foto: Mariët van Bommel
Een van de vele demonstraties van de vluchtelingen van het Haagse actiekamp “Recht op bestaan”. Foto: Mariët van Bommel
Als vluchtelingen zich van onderop organiseren en de strijd aanbinden met het keiharde migratiebeheersingsbeleid, dan duiken er steevast vroeger of later kerken en christelijke hulporganisaties op die zich ermee gaan bemoeien. Dat is ook het geval bij de protestacties van de vluchtelingen die in Den Haag en Amsterdam tentenkampen opbouwden en na ontruiming daarvan leegstaande kerken in gebruik namen. De christelijke bemoeienis gaat gepaard met het voortdurende risico dat de onverzettelijke autonome strijd van de vluchtelingen voor verblijfsrecht wordt afgezwakt tot een beleefd verzoek van welgestelde middenklassers aan de autoriteiten om tijdelijk onderdak aan de vluchtelingen te geven in afwachting van hun “vrijwillige” terugkeer.

Zeker na de pardonregeling van 2007 hebben veel humanitair en christelijk georiënteerde hulporganisaties voor vluchtelingen zich steeds meer ontpopt tot verlengstuk van de overheid. Her en der valt weliswaar nog wel eens wat kritiek op de laatst doorgevoerde verslechteringen van het beleid te beluisteren, maar in het algemeen is men het eens met de fundamenten ervan en toont men zich ook bereid om mee te werken aan de uitvoering ervan. Strijd voor verblijfsrecht is steeds meer ingeruild voor hulp aan de overheid om vluchtelingen het land uit te werken. VluchtelingenWerk, INLIA en andere hulporganisaties stellen in navolging van de overheid de terugkeerplicht voor vluchtelingen steeds centraler in hun ondersteuningswerk. Projecten voor “vrijwillige” terugkeer zijn als paddestoelen uit de grond geschoten. Van vrijwilligheid is bij dat soort projecten uiteraard geen sprake. Afgewezen en illegaal gemaakte vluchtelingen vallen door de sociale en bestuurlijke uitsluiting tussen wal en schip, waardoor velen zich gedwongen zien om zich te laten deporteren naar landen vol armoede en geweld.

Wie steeds meer tijd en menskracht steekt in terugkeerprojecten, kan steeds minder aandacht geven aan protest tegen het migratiebeheersingsbeleid. Door te kiezen voor hulp aan de overheid bij het uitzetten van vluchtelingen gaan steungroepen zich meer aanpassen aan en vereenzelvigen met de principes van dat beleid. Verzet zal dan ook van onderop moeten komen, van vluchtelingen zelf en van solidaire activisten. Dat verzet is ruim een jaar geleden nadrukkelijker in beeld gekomen met de komst van tentenkampen die ertoe dienen om het beleid aan te klagen en respect en erkenning te eisen. “Wij zijn hier en wij blijven hier”, zo hebben de tentenkampvluchtelingen laten weten. Ze willen niet terugkeren naar hun landen van herkomst, ook niet “vrijwillig”, en vaak kunnen ze dat niet eens, omdat de overheden van die landen daarvoor geen toestemming geven.

Solidariteit

Elke dag voeren mensen zonder verblijfsrecht een overlevingsstrijd. Hun strijd is hun leven, en omgekeerd. Of ze nu in een tentenkamp zitten, in een gekraakte kerk, bij vrienden thuis, of in een opvangplek van een hulporganisatie, steeds gaan ze het gevecht aan om hier te blijven. Ze willen verblijfsrecht en een leven in veiligheid. Dat verlangen hebben de tentenkampvluchtelingen ook in hun strijd centraal gezet. Wie die strijd wenst te ondersteunen, dient zich dan ook achter de eis van verblijfsrecht en erkenning als vluchteling te scharen. Ontegenzeggelijk hebben flink wat humanitair gemotiveerde mensen de afgelopen maanden nuttig werk verricht met het praktisch en materieel steunen van de tentenkampvluchtelingen. Die ondersteuners hebben zich solidair getoond door letterlijk en figuurlijk naast de vluchtelingen te gaan staan. Dat soort steun heeft het leven van de vluchtelingen wat minder zwaar gemaakt. Er is echter niet alleen behoefte aan humanitaire hulp, maar ook en vooral aan het opbouwen van politieke druk en het vergroten van het maatschappelijke draagvlak voor de protesten, dat wil zeggen: voor de eis van verblijfsrecht en de eis van onderdak, zonder dat daarbij de voorwaarde wordt gesteld dat de vluchtelingen moeten meewerken aan terugkeer. Daar wringt echter de schoen bij nogal wat humanitaire hulporganisaties. Hun “vrijwillige” terugkeerprojecten staan in schril contrast met de strijd van de vluchtelingen zelf. Terwijl die organisaties zich ten opzichte van de publieke opinie opwerpen als belangenbehartigers van de vluchtelingen, maken die zelf met hun strijd voor verblijf hier in woord en daad duidelijk dat ze niet willen terugkeren. Zo geven ze in feite de boodschap af dat terugkeerprojecten van hulporganisaties tegen hun belangen ingaan.

De hulporganisaties maken instrumenteel gebruik van de strijd van vluchtelingen die juist niet willen terugkeren. De hulpverleners haken aan bij de strijd van onderop en proberen daarmee hun eigen agenda met uiterst beperkte wensen richting bestuurders en politici door te drukken. Fundamentele kritiek op het migratiebeheersingsbeleid laat men daarbij al snel vallen of wil men zelfs eigenhandig smoren. De roep om verblijfsrecht doet men vaak af als “onhaalbaar” en “niet realistisch”, waarna de vluchtelingen hun uiterst “realistische” strijd en hun ondergrondse bestaan in de illegaliteit tegen wil en dank moeten voortzetten. Met of zonder steun van anderen. Dat zet de hulporganisaties in een merkwaardig daglicht, maakt hun rol nogal dubbelzinnig en roept bij vluchtelingen en linkse activisten wantrouwen op.

Veel verder dan een pleidooi voor tijdelijke opvang en het voorzichtig vragen om “een humane oplossing” komen kerkelijke organisaties veelal niet. De Raad van Kerken bijvoorbeeld stuurde Fred Teeven in november 2012 een slappe brief waarin men “een dringend beroep” deed op de staatssecretaris om “een commissie van wijzen te installeren” die hem zou moeten gaan adviseren, en om de vluchtelingen in de winter in elk geval niet buiten te laten doodvriezen. Verder dan dat ging de raad niet, wat tekenend is voor het gebrek aan scherpte, moed en solidariteit in kerkelijke kringen. Wie verwacht had dat de Raad van Kerken zou aandringen op verblijfsrecht en bescherming voor dakloze vluchtelingen, die kwam bedrogen uit. Want die “mensen vormen in toenemende mate een probleem voor ons als samenleving”, schrijft de raad, waarmee men helaas lijkt mee te gaan in de volkssport van het problematiseren van uiterst kwetsbare mensen aan de onderkant van de maatschappij. Maar juist het omgekeerde is het geval: de samenleving vormt in toenemende mate een probleem voor vluchtelingen.

De raad stelt zich “oprecht zorgen” te maken over de beëindiging van de opvang van vluchtelingen. “Steeds meer vreemdelingen met een asielachtergrond zwerven in de steden. Zij voldoen niet aan de criteria voor toelating tot de maatschappelijke opvang. Andere vormen van ondersteuning zijn voor gemeenten niet mogelijk. De situatie is zonder perspectief. Uw betrokkenheid is noodzakelijk geworden.” Dit verwijtbaar naïeve beroep op Teeven is vanzelfsprekend krachteloos. De staatssecretaris toont zijn “betrokkenheid” al door tijdelijke opvang aan te bieden in afwachting van deportatie, en door mensen zonder verblijfsrecht zoveel mogelijk op te jagen en uit te hongeren. Ook uit de subsidiëring van terugkeerprojecten blijkt de “betrokkenheid” van Teeven. Als de overheid er zelf niet in slaagt om vluchtelingen te deporteren, dan geeft men flink wat hulporganisaties de financiële middelen om hen “vrijwillig” uit te zetten. Hoe meer afgewezen vluchtelingen worden uitgezet, hoe minder er hier op straat hoeven rond te zwerven, aldus het standpunt van de verantwoordelijke bewindslieden door de jaren heen. Dat streven naar “een efficiënt terugkeerbeleid” wordt breed gedeeld, ook in kringen van kerken, hulporganisaties en wetenschappers. Evenals VluchtelingenWerk is ook de Raad van Kerken “humane terugkeer” steeds centraler gaan stellen in het eigen beleid.

Een van de vele demonstraties van de vluchtelingen van het Haagse actiekamp "Recht op bestaan". Foto: Mariët van Bommel
Een van de vele demonstraties van de vluchtelingen van het Haagse actiekamp “Recht op bestaan”. Foto: Mariët van Bommel
Perspectief

Ook INLIA hamert er paternalistisch op dat dakloze en illegaal gemaakte vluchtelingen hier “geen perspectief” meer zouden hebben. Hoewel men het hebben van perspectief presenteert als een objectief en bijna meetbaar gegeven, gaat het in werkelijkheid om een uiterst rekbaar en dynamisch proces, afhankelijk van de personen die ermee te maken hebben, de positie die ze erbij innemen en de visie die ze erop hebben. Als hulporganisaties menen dat er geen perspectief meer is, dan bedoelen ze veelal dat ze zelf niet meer bereid zijn of geen kans meer zien om de betrokken vluchteling nog langer te steunen. Ze baseren het gebrek aan perspectief vaak op het steeds strenger worden van het beleid. Hoe harder het beleid, hoe minder perspectief, geven ze aan. Zo schikken ze zich braaf in het beleid en ontzeggen ze steeds meer vluchtelingen hun steun.

Daar komt bij dat hulporganisaties zich nogal eens gedragen alsof zij geen deel uitmaken van de mogelijkheden voor vluchtelingen om perspectief te scheppen of te vergroten. Hoe meer steun die organisaties en anderen in de samenleving weten te ontwikkelen, hoe meer perspectief de vluchtelingen krijgen. Maar die eigen rol in het perspectief-proces vegen nogal wat organisaties helaas vaak onder tafel. De medewerkers van hulporganisaties weten zich in hun privé-leven meestal wel verzekerd van voldoende bestaansmiddelen, zeker in vergelijking met mensen zonder verblijfsrecht. Zij kunnen het dossier van een vluchteling sluiten, aan de deur afscheid van hem of haar nemen, zich wenden tot een zaak die kansrijker is en aan het eind van de dag hun kantoor op slot doen. Maar de vluchteling moet voortploeteren in de illegaliteit, moet doorgaan met zijn of haar strijd om te overleven, hier en nu. Die strijd vormt op zich al het perspectief. Zolang hij of zij blijft strijden, zolang blijft er perspectief. En ook al zou het er niet meer zijn, toch moet het er komen, hoe dan ook. Er is geen keuze, er is geen andere weg. Het perspectief verdwijnt pas als de vluchteling zelf ook is verdwenen, dat wil zeggen: als hij of zij niet langer meer weet te overleven.

Terwijl hulporganisaties doen alsof de perspectiefloosheid van het leven in de illegaliteit bij voorbaat al vaststaat, gaan ze ervan uit dat het perspectief van een bestaan in het land van herkomst afhankelijk is van de subjectieve houding van de vluchteling. Zo dienen deelnemers aan terugkeerprojecten via peptalktherapieën en -cursussen te leren om weer toekomst in hun land van herkomst te gaan zien. Op zich zouden de organisaties, als ze zouden willen, ook empowermenttrainingen kunnen geven om via strijd van onderop te werken aan perspectief in Nederland. Maar daarvoor geeft de overheid geen subsidie. De strijd om hier een beter bestaan te krijgen, moeten de straatarme en maatschappelijk uitgesloten vluchtelingen veelal op eigen houtje aangaan. Maar in geval van “vrijwillige” terugkeer gaan de deuren van de hulporganisaties ineens wel open.

Maatwerk

In 2009 is het Transithuis-project van start gegaan, waarbij INLIA samenwerkt met het Justitiepastoraat, ICCO, Kerk in Actie, het Leger des Heils, en de IOM. Centraal in het project staat een terugkeerhuis voor vluchtelingen die zich gedwongen zien om “vrijwillig” terug te keren. Over dat kerkelijke uitzetcentrum toont de overheid zich zo enthousiast dat het in 2012 werd beloond met een subsidie van ruim 800 duizend euro. Als belangrijkste uitgangspunt geldt dat “de deelnemer aan het project vertrouwen opbouwt”, aldus de propagandistische projectinformatie. Daarbij gaat het erom dat de vluchtelingen weer vertrouwen in de terugkeer naar hun land van herkomst dienen te krijgen. Hun toch al drastisch verminderde vertrouwen in een toekomst in Nederland moet tot de grond toe worden afgebroken, wil men hen tenminste met succes het land kunnen uitwerken. “Bij het zoeken naar een duurzame oplossing wordt maatwerk geboden”, zo beloven de Transithuis-projectleiders, in een vaktaal die ongetwijfeld is afgekeken van die van de reïntegratie-industrie. “Samen met de deelnemer wordt er naartoe gewerkt dat hij hernieuwd kennis maakt met zijn land van hervestiging en perspectief ziet om er een nieuw leven op te bouwen.” Met hun “persoonlijke consulent” brengen de deelnemers “belemmeringen” in beeld die “duurzame hervestiging” in de weg staan “om vervolgens samen deze belemmeringen te overwinnen en zo een duurzame, veilige, hervestiging te realiseren”. Wie zich ook maar enigszins de ellende kan voorstellen in landen als Somalië, Irak, Syrië en Afghanistan, die moet toch inzien hoe vals en leugenachtig dit soort prietpraat klinkt.

INLIA-directeur John van Tilborg snapt ook wel dat vluchtelingen niet zomaar spontaan vertrekken. “Je kunt wel blijven mopperen dat ze niet meewerken bij hun terugkeer, maar dat is logisch. Ze zijn niet gevlucht met het idee om met het volgende vliegtuig weer terug te gaan. Die asielzoekers moet je goed begeleiden, veel beter dan de Dienst Terugkeer en Vertrek nu doet.” Van Tilborg gaat er blijkbaar prat op dat zijn organisatie vluchtelingen beter en sneller weet weg te werken dan de deportatiemachine van de overheid, wat op z’n minst een twijfelachtige reputatie genoemd mag worden. Inderdaad, het is “logisch” en uit lijfsbehoud zelfs noodzakelijk dat vluchtelingen weigeren om terug te keren. Minder “logisch” en ronduit hemeltergend is het om vluchtelingen vervolgens toch over te halen om op te rotten, met sprookjesverhalen over “duurzame oplossingen” die prinsheerlijk zouden liggen te wachten in de onvrije en onveilige landen die de vluchtelingen ooit hals over kop achter zich hebben moeten laten. “Bied asielzoekers die weg moeten begeleiding en perspectief”, aldus het advies van Van Tilborg. “Steun vluchtelingen in hun strijd om hier te blijven”, dient het uitgangspunt te zijn van mensen die de politiek van migratiebeheersing in de kern willen aanvallen.

Harry Westerink