Waarom Nederland niets heeft geleerd van de Nazi-Holocaust

Constructie van nationale identiteit.
Constructie van nationale identiteit.

Toen Antilliaanse Nederlanders vorig jaar stevig stelling namen tegen de blackface-traditie van Zwarte Piet, riep dat een hysterische en vijandige reactie op bij de witte meerderheid. Een familiefeest dat in staat leek om een verbrokkelde en verdeelde natie bijeen te houden, is nu een politiek geladen strijdterrein. Zwarte critici van de traditie werden belachelijk gemaakt, vernederd, aangevallen en met de dood bedreigd. Hun protest werd gecriminaliseerd door zowel hun witte medeburgers als het politieke establishment. Dat legde de groeiende kloof bloot tussen de gepropageerde mythe van een tolerant progressief Nederland en de realiteit van diepgeworteld racisme in de Nederlandse samenleving. Het tot zwijgen brengen van zwarte critici liet zien dat de Nederlandse tolerantie zich alleen uitstrekt tot etnische minderheden zolang die de huidige orde niet bedreigen of enige macht opeisen. Dit bevestigde voor velen het bestaan van een verhulde raciale scheidslijn tussen degenen die geacht worden tot de natiestaat te behoren en die daardoor in aanmerking komen voor rechten en voordelen, en degenen die er niet bij horen.

This text in English.

Het meest recente bewijs voor die raciale scheidslijn vormt de publieke verontwaardiging naar aanleiding van een lezing in een moskee die bedoeld was om de etnische zuivering van Palestina in 1948 te herdenken; de “schaduw Holocaust”, zoals de Nederlandse islamitische groep “Bewust Moslim” het noemde. Het was voor een deel de datum van de bijeenkomst, namelijk 4 mei, die de ophef veroorzaakte, aangezien op die dag de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdacht worden. De politie en de burgemeester van Hilversum, waar de bijeenkomst zou plaatsvinden, probeerden de bijeenkomst af te gelasten. De timing was, volgens de burgemeester, “zeer ongelukkig”, om het over de inhoud maar niet te hebben. De extreem-rechtse PVV bemoeide zich er ook mee en riep op tot onmiddellijke sluiting van de moskee. In eerste instantie werd de bijeenkomst inderdaad afgelast, maar later werd hij alsnog toegestaan op een andere locatie. Uiteindelijk werd het een privébijeenkomst op een geheime plek. En dat gebeurde allemaal binnen vijf dagen.

Deze controverse roept een belangrijke vraag op: waarom zou Nederland, een land dat zichzelf graag presenteert als kampioen van de vrijheid van meningsuiting en tolerantie, zo ver gaan om een handvol mensen tegen te houden die bijeen willen komen voor een praatje? Zo’n poging tot censuur kan verklaard worden door de uitdaging die een herdenking van de Nakba van 1948 vormt voor de ideologie van de witte suprematie die ten grondslag ligt aan de gevoerde oorlogen tegen mensen van kleur in binnen- en buitenland.

In de Nederlandse nationale psyche is de Nazi-Holocaust ingebakken als het ultieme morele kwaad dat gepleegd is in de geschiedenis. Vanaf hun vroege jeugd krijgen Nederlanders dit idee overgeleverd via les op school, musea, films, nieuwsberichten, enzovoorts. En het wordt nog dieper vastgelegd in het nationale bewustzijn door officiële ceremonies zoals de dodenherdenking op 4 mei. Die plechtigheid fungeert als een jaarlijkse reiniging van de witte westerse beschaving, die nu voor altijd verlost is van haar morele afwijkingen uit het verleden waar we ons collectief voor schamen. We hebben ervan geleerd, zo gaat het verhaal. Wanneer de “zwarte bladzijden” van “onze” geschiedenis achter ons liggen, dan vormen we nu een beschaafde, democratische en progressieve natiestaat die ten koste van alles mensenrechten en vrijheden zal verdedigen. Er zijn op dagen als 4 mei tal van publieke uitingen van vroomheid die deze morele overtuiging bevestigen. In de woorden van de minister van Binnenlandse Zaken Ronald Plasterk: “Ook voor ons, de generatie na de oorlog, is die oorlogservaring een deel van ons leven. En wij geven die morele lessen weer mee aan onze kinderen.” Voor hem is de oorlog altijd “de maatstaf van goed en kwaad” geweest.

Zo fungeert de nationale herdenking van de Nazi-Holocaust in het collectieve geheugen en de identiteit van Nederland dus als een aanleiding om ons “slecht te voelen” over een onrechtvaardig verleden, terwijl op hetzelfde moment een fictief idee geproduceerd wordt van een “goede” en deugdzame samenleving nu. En een samenleving die “goed” is, kan toch onmogelijk kwaad willen doen?

Een simpel kijkje in de geschiedenis logenstraft dat sprookje meteen. Tussen 1946 en 1949, net na het einde van de Tweede Wereldoorlog, heeft Nederland lokale gemeenschappen geplunderd en meer dan honderdduizend Indonesiërs afgeslacht om de baas te kunnen blijven over haar 350 jaar oude koloniale bezitting. Voor de Nederlanders ging het om “politionele acties” en niet om genocide. Net als bij de Atlantische slavenhandel, waarbij de Verenigde Oostindische Compagnie 550 duizend Afrikanen kidnapte en afvoerde als slaven, worden deze pagina’s weggelaten uit de geschiedenisboeken. In tegenstelling tot de collectieve schaamte die de Nazi-Holocaust oproept, wordt juist trots naar deze periode verwezen als “de Nederlandse Gouden Eeuw”. Terwijl de Jodenvervolging opzichtig wordt herinnerd als een tragedie van catastrofale proporties, lijden de Nederlanders aan collectief geheugenverlies als het gaat om de slavenhandel en -arbeid die ten grondslag lagen aan de Nederlandse sociaal-economische welvaart. Een duidelijk voorbeeld van dit selectieve koloniale geheugen vormen de woorden die premier Balkenende in 2006 uitte bij een debat over economische groei. Hij zei: “Laten wij optimistisch zijn! Laten we zeggen: Nederland kan het weer! Die VOC-mentaliteit, over grenzen heen kijken, dynamiek!” Wat een dergelijke selectieve herdenking van het verleden doet, is bepalen wiens leven betreurenswaardig is en wiens leven niet. Het verheerlijken van het Joods leed wordt dan een ideologisch wapen, ingezet om andere holocausts te bagatelliseren en onzichtbaar te maken, namelijk die van de Nederlandse witte suprematie tegen zwarte en bruine mensen.

Als gevolg daarvan moet alles dat deze ideologie blootlegt, zoals de herdenking van de Palestijnse Nakba, noodzakelijkerwijs weggedrukt worden om de witte suprematie intact te kunnen houden. Als “hun” levens ook betreurenswaardig worden, dan zou dat de raciale hiërarchie onderuit halen die bepaalt wie de volledige menselijke status toebedeeld krijgt en wie niet, wier levens minder waard zijn en die daarom uit te buiten en weg te gooien zijn. Wanneer dezelfde morele verontwaardiging zou worden opgeroepen over de miljoen Iraakse doden ten gevolge van de door de Verenigde Staten geleide invasie van Irak – waar Nederland actief aan meedeed en van mee profiteerde – dan is het twijfelachtig of zo’n moordzuchtig imperialistisch avontuur aan het publiek verkocht kan worden als “rechtvaardig”. Als het menszijn van bruine en zwarte mensen erkend zou worden, zou het dan mogelijk zijn voor Nederland om hen te reduceren tot bedreigingen voor de natie die gedisciplineerd, genormaliseerd, gepacificeerd, gedegradeerd en uitgeroeid moeten worden?

De uitspraken die politieke autoriteiten elke dag weer doen, maken de status die bruine en zwarte mensen in dit land hebben voelbaar. In tegenstelling tot wat het liberale witte establishment ons wil doen geloven, beperkt dat zich niet tot uiterst rechts. Zulke uitspraken staan ook centraal bij de gevestigde en gerespecteerde PvdA. Zo zei fractievoorzitter Diederik Samsom bijvoorbeeld dat Marokkaanse Nederlanders een “etnisch monopolie” zouden hebben op “straatoverlast”, en dat hun “bloedirritante gedrag” aangepakt moet worden met een “lichamelijke of verbale draai om de oren” door de politie, ouders en volwassenen in de wijk. En de volgende uitspraak werd gedaan door PvdA-partijvoorzitter en woordvoerder armoedebeleid en asielzaken Hans Spekman: “De Marokkanen die niet willen deugen, moet je vernederen, voor de ogen van hun eigen mensen”.

Een aanwijzing voor de totale normalisering van zulke gewelddadige racistische taal is dat geen van deze uitspraken ooit publieke verontwaardiging oproepen. Maar hoe zou dat ook kunnen? Dit racistische vitriool wordt niet geuit in een vacuüm. Het gaat om een taal die tot stand is gekomen tijdens eeuwen van koloniale overheersing, waarbij witte mannen kennis produceren over “barbaarse anderen”. In het verleden en vandaag de dag heeft deze ‘kennis’ gezorgd voor een stevige verankering van een hiërarchie waarin witte grootsheid geponeerd wordt over zwarte inferioriteit. Dat rechtvaardigt daden van agressie tegen mensen van kleur in binnen- en buitenland onder het mantra van beschavingsmissies. “Zij” zijn inherent onbeschaafd, zoals de voormalige politiecommissaris van Gouda beweert: “De inwoners van Gouda, die komen uit het Rifgebergte. Dat zijn Berbers. Berber komt van het woord barbaar. En het is inderdaad cultureel ingebakken dat ze wat wilder zijn, wat makkelijker op straat leven, wat ruiger. Je zou kunnen zeggen dat het genetisch meegekomen is (…). Je ziet natuurlijk dat zij cultureel er andere gewoonten op nahouden dan wij.” Als het witte establishment zo makkelijk spreekt over bruine en zwarte mensen als wilden die getemd moeten worden, wat zegt dat dan over de realiteiten van de meeste mensen van kleur in dit land? Het is geen verrassing dat dit vertoog in perfecte harmonie is met de precaire sociaal-economische omstandigheden van etnische minderheden.

Volgens het meest recente Jaarrapport Integratie (pdf) is zestien procent van de niet-witte Nederlanders, achtentwintig procent van de niet-witte jongeren en zelfs nog hogere aantallen niet-witten in de meest gemarginaliseerde buurten werkloos. Armoede komt ook significant vaker voor onder niet-witten. Twintig procent van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders leeft onder de armoedegrens – drie keer zo vaak als witte Nederlanders. De sociaal-economische ongelijkheid is ook zichtbaar in de geracialiseerde verdeling van de jaarlijkse inkomens per huishouden. Dat is 18 duizend euro bij “niet-westerse allochtonen” en 25 duizend euro bij witten.

Geweld en intimidatie door de politie, aanhouden en fouilleren, opsluiting, langere en hardere gevangenisstraffen vallen ook allemaal onevenredig ten deel aan mensen van kleur. Jonge Antilliaans-Nederlandse mannen worden acht keer vaker verdacht door de politie dan witte Nederlanders. Twee derde van de gevangenisbevolking bestaat uit mensen van kleur. Het geïnstitutionaliseerde racisme bij de politie werd onlangs publiek bekend toen Amnesty International een rapport publiceerde waarin men de politie ervan beschuldigde systematisch aan etnische profilering te doen. De politie wuifde de resultaten weg en zei dat ze simpelweg “ongegrond en niet waar” zijn.

Etnisch profileren leidde onder meer tot het vermoorden van een ongewapende zeventien jaar oude Surinaams-Nederlandse jongen. Rishi Chandrikasing rende weg toen hij in zijn nek werd geschoten. Dat zijn moordenaar vrij werd gesproken, is geen toeval. Het laat zien hoezeer het systematisch vermoorden van bruine en zwarte mensen wettelijk gedekt wordt. En belangrijker nog: het laat zien dat al deze statistieken voor mensen van kleur niet slechts cijfers zijn, maar een kwestie van leven en dood.

Sprekend over de Holocaust, zei de eerder genoemde minister van Binnenlandse Zaken in alle ernst en zonder enig sarcasme: “Hoe zorgen we dat het nooit meer gebeurt? (…) Welke problemen we ook signaleren en aanpakken, nooit mogen ze als reden worden gebruikt om categorieën mensen apart te zetten en te discrimineren.” Tegen de achtergrond van alle bovengenoemde feiten zijn deze plechtige woorden niet meer dan een perverse en pretentieuze uiting van zelfgenoegzaamheid.

Naast dat ze dagelijks bespuugd worden door het hele witte establishment, worden deze niet-mensen er aan hun haren bij gesleept en gedwongen om een vlag te kussen die gedrenkt is in hun eigen bloed. Hoe kan men dan niet verwachten dat er verzet komt? Hoe kan men dan niet verwachten dat er totaal geweigerd wordt om hulde te brengen aan “het ultieme morele kwaad gepleegd in de geschiedenis”? De beslissing van Nederlandse moslims om een Nakba-herdenking te organiseren op de dag van de dodenherdenking kan dus gezien worden als een symbolisch de rug toekeren aan de herdenkingspolitiek die wordt opgelegd door het establishment. Ook al komt dit op geen enkele manier in de buurt van Holocaust-ontkenning, toch kan men er van verzekerd zijn dat het hele ideologische arsenaal dat samengaat met precies die beschuldiging ingezet zal worden. Met als doel het smoren van het ter discussie stellen van een systeem dat een tweedeling van waardige en onwaardige levens produceert, een discussie die al veel te lang op zich laat wachten.

Uit deze hypocrisie, die men tot in het extreme doorzet, blijkt dat 4 mei op geen enkele wijze een herdenking is van het historische feit van een genocide. Het is de herdenking van een ideologische constructie die de grootsheid en de suprematie van het witte Nederlandse establishment handhaaft. Want alleen dan is het mogelijk om zulke nadrukkelijke morele taal te spreken en tegelijkertijd de vroegere en huidige oorlogen tegen mensen van kleur te ontkennen.

Het ontkennen van die holocaust is dan ook geen uiting van antisemitisme of onwetendheid. Het is een krachtige daad van verzet.

Abulkasim Al Jaberi en Bryan van Hulst Miranda