Massale mobilisatie voor Gaza is belangrijk, maar uiteindelijk onvoldoende zonder organisatie op de werkvloer

Tweede Rode Lijn-demonstratie, op 2 juni 2025 in Den Haag

Op dinsdagavond 16 december kwamen zo’n veertig activisten bijeen in SoZa in Den Haag voor een paneldiscussie over internationale solidariteit binnen de Nederlandse vakbeweging. Het evenement bracht academische analyse en praktische organisatie-ervaring samen om een centrale, maar vooral urgente vraag te beantwoorden: waarom heeft meer dan twee jaar van massale demonstraties voor Gaza geen verschuiving teweeggebracht in het Nederlandse overheidsbeleid, laat staan dat van bedrijven en universiteiten, en welke strategische opties zouden zich hiervoor beter kunnen lenen?

Het evenement was georganiseerd door BIJ1 Den Haag, IS Zuid-Holland, ROOD Den Haag, RSP Den Haag, en Vakbondsleden Solidair met Palestina. Het panel bestond uit Sai Englert, docent aan de Universiteit Leiden, en Charlie van Doesburg, activist bij Vakbondsleden Solidair met Palestina (VSmP) en lid van het FNV Ledenparlement. Hun presentaties kwamen uit op een gedeelde conclusie: de Nederlandse vakbeweging vertegenwoordigt, ondanks haar zwakten, een potentieel dat activisten en kaderleden beter zouden kunnen benutten in het belang van de werkende klasse op nationaal en internationaal vlak, ook wat Palestina betreft.

Englert aan het woord.

Genocide belicht medeplichtigheid in het westen

Englert opende de discussie met het benoemen van een schijnbare tegenstelling waarmee Palestina-solidariteitsbewegingen in heel Europa worden geconfronteerd. Enerzijds heeft de beweging de afgelopen twee jaar echte overwinningen behaald. Op Nederlandse universiteiten zijn discussies over academische boycot – ooit een taboe waar men geen aandacht aan wilde besteden – institutioneel steeds meer acceptabel geworden. Op een aantal universiteiten zijn commissies ingesteld om internationale samenwerkingsverbanden met Israëlische universiteiten te beoordelen; in sommige gevallen zijn deze banden al verbroken. Het publieke begrip van zionisme, westers imperialisme en internationaal recht is tegelijkertijd drastisch verschoven. De genocide, aldus Englert, heeft in deze context gefunctioneerd als een schijnwerper die structuren van medeplichtigheid zichtbaar maakte die voorheen voor velen onzichtbaar waren.

Anderzijds heeft geen van deze overwinningen binnen het hoger onderwijs zich vertaald in concrete, materiële verandering voor de Palestijnen; wapens worden nog steeds onbelemmerd via Nederland naar Israël getransporteerd. Nederland heeft de grootste Palestina-demonstraties uit zijn geschiedenis meegemaakt. Organisaties die zich voorheen nooit met Palestijnse solidariteit inlieten, hebben zich gemobiliseerd. Toch blijft de Nederlandse staatssteun aan Israël ongebroken.

De werkelijke verklaring is structureel: het strategische belang van Palestina op het kruispunt van drie continenten, de positie nabij het Suezkanaal, de nabijheid van energiebronnen en grondstoffen. Englert betoogde dat de verdediging van de westerse militaire basis in Palestina van centraal belang is voor het in stand houden van de organisatie van de wereldeconomie. Met andere woorden: de publieke opinie veranderen is niet genoeg. Steun aan Israël is zo verweven met westerse machtsbelangen dat een breuk forceren betekent dat je die belangen zelf moet aanvechten.

Organiseren op de werkvloer

Deze analyse leidde Englert naar het centrale argument van de avond: de noodzaak van organiseren op de werkvloer. Hij merkte op dat Palestijnse vakbonden, via de Workers in Palestine International Campaign, binnen de eerste tien dagen van de genocide in Gaza de internationale vakbeweging opriepen tot actie. Die oproep – om wapenproductie te stoppen, wapentransporten te blokkeren en druk uit te oefenen op medeplichtige bedrijven – is in Nederland en andere westerse landen, op een aantal uitzonderingen na, onvoldoende beantwoord.

Englert identificeerde een opvallend patroon: Nederlandse werkers reageerden wel op de Palestijnse oproep, maar opvallend genoeg niet in hun positie als werkers. In scholen, universiteiten, ziekenhuizen en de ambtenarij vormden werkers netwerken en ondernamen ze actie – maar consequent door buiten hun werkplek hun solidariteit te betuigen middels petities en open brieven, in plaats van directe confrontaties te voeren met ‘werkgevers’. Ze organiseerden zich als burgers, niet als werkers die vanuit hun verzet de economie kunnen raken. De enige uitzondering, een vierdaagse staking aan de Universiteit van Amsterdam, bleef totaal geïsoleerd, ontving onvoldoende solidariteit van buitenaf en kreeg amper aandacht in de media.

Englert schreef deze situatie toe aan twee factoren. Ten eerste: er is geen cultuur van politiek organiseren op de werkvloer. Nederlandse werkers zijn dit niet gewend – het gebeurt simpelweg niet. Dat zal moeten veranderen: mensen moeten leren dat het wél kan.

Ten tweede, en fundamenteler, een structureel probleem: het gebrek aan democratische structuren in de meeste vakbonden én aan vakbondsaanwezigheid op de werkvloer. Werkers hebben als vakbondsleden amper invloed: ze kunnen geen vertegenwoordigers kiezen op hun werkplek, er zijn geen ledenvergaderingen om bij te wonen, en over politieke acties wordt niet gestemd.

Dit ervoer Englert zelf ook: toen hij zijn vakbond benaderde over Palestina-werk, kreeg hij te horen dat de bond daar niet voor is – ze onderhandelen één keer per jaar over de cao, laten leden daarover stemmen, en staan werkers bij in arbeidsconflicten, maar politiek werk hoort niet bij hun takenpakket. Dit gebrek aan interne democratie leidt naar eigen zeggen tot een paradox: om vakbonden richting solidariteitsactie te bewegen, moeten werkers zich buiten vakbondsstructuren organiseren om die van buitenaf onder druk te zetten.

Moderator Benson van der Bij aan het woord

Organiseren buiten de vakbond

Waar Englert de analyse gaf van de pijnpunten binnen de Nederlandse vakbeweging, liet Van Doesburg zien welke stappen Vakbondsleden Solidair met Palestina ondernam voor collectieve actie op de werkvloer en daarbuiten met oog op de situatie in Gaza.

VSmP werd opgericht door actieve FNV-leden die ook bij de bond in dienst waren. Omdat zij als medewerkers de leden niet officieel mochten beïnvloeden, richtten zij een extern vehikel op – uit frustratie over het uitblijven van actie voor Palestina. Later werd dit overgedragen aan betrokken kaderleden. VSmP opereert nu buiten de formele vakbondsstructuur van de FNV, en probeert die van buitenaf te veranderen.

Van Doesburg beschreef een drieledige strategie. Ten eerste hebben VSmP-leden actief meegedaan aan de verkiezingen voor het FNV Ledenparlement in februari 2025 – en met succes. Vandaag staat ruwweg een derde van het Ledenparlement sterk achter Palestina-solidariteit, met bredere sympathie daaromheen. Die steun bleek voldoende om een meerderheid te halen voor een motie die de FNV dwong om deel te nemen aan de Rode Lijn-demonstratie op 18 mei 2025 – de eerste significante publieke actie van de vakbond voor Palestina in tweeënhalf jaar. De bond verloor daardoor enkele extreem-rechtse leden, maar won er ook nieuwe bij. Per saldo was het effect licht positief, aldus Van Doesburg.

Ten tweede heeft VSmP bruggen geslagen tussen Palestina-solidariteitsactivisme en de bredere onderwijssector binnen de vakbeweging. Van Doesburg beschreef hoe Palestijnse groepen aanvankelijk gemarginaliseerd werden bij onderwijsstakingen – uit beeld gehouden, soms lastiggevallen door bestuursleden. VSmP richtte zich op de vele actiegroepen en encampments op universiteiten door eerst simpelweg aanwezig en zichtbaar te zijn, en vervolgens te fungeren als brug tussen deze lokale groepen en de vakbonden. Door ondersteuning en grassroots-organizing aan te bieden aan activistische studentenorganisaties en onderwijsvakbonden zoals de AOb, verwierf VSmP uiteindelijk een zetel in de coalitie die de massale onderwijsstaking van 9 december 2025 in Amsterdam organiseerde. Het resultaat: de meerderheid van de sprekers droeg dit keer een keffiyeh en riep op tot het verbreken van banden – een enorme verschuiving vergeleken met het oorspronkelijke verzoek om er niet over te praten.

Ten derde ontwikkelt VSmP capaciteit om werkplekorganisatie direct te ondersteunen. Van Doesburg erkende dat dit eigenlijk het werk van vakbonden zou moeten zijn, maar dat vakbondsorganisatoren chronisch overwerkt zijn. VSmP springt bij door groepen werkers die actie willen ondernemen te helpen organiseren, om hen vervolgens met de vakbond te verbinden. Daarnaast werkt VSmP binnen het Ledenparlement aan het creëren van betaalde functies die specifiek gewijd zijn aan het organiseren rond politieke onderwerpen – al zijn daar nog geen concrete toezeggingen over.

Geduld is een schone zaak

Beide sprekers toonden een opmerkelijk realisme over de huidige beperkingen. Van Doesburg besprak waarom VSmP een recente oproep tot algemene staking van de campagne “Wij werken hier niet aan mee” niet volledig kon steunen: zonder vakbondsdekking zouden werkers die het werk neerlegden hun baan verliezen. Het aantal mensen dat daadwerkelijk bereid is om hun baan en levensonderhoud te riskeren voor Palestina-solidariteit blijkt verrassend klein.

In plaats van vergaande eisen die momenteel niet kunnen worden ingewilligd, schetste Van Doesburg een geduldige, van onderaf opbouwende aanpak: het vormen van kerngroepen van vertrouwde collega’s, het vergroten van zichtbaarheid door concrete eisen te stellen en door aanwezigheid te tonen op de werkvloer en daarbuiten, en pas dan – wanneer er een solide groep staat – mogelijk vakbondssteun voor stakingsacties winnen. De Italiaanse algemene stakingen voor Gaza in september 2025 werden genoemd als aspiratiemodel voor onze vakbeweging: kleinere, militante basisvakbonden (zoals USB en SI Cobas) namen het voortouw met havenblokkades in steden als Genua en Livorno (waarbij havenarbeiders wapentransporten naar Israël stillegden), waarna de grootste Italiaanse vakbond (CGIL) zich aansloot bij de stakingacties.

De bredere inzet

Englert verbreedde het kader voorbij Palestina. De beperkingen die het organiseren van internationale solidariteit blootlegt, betoogde hij, zijn dezelfde beperkingen die bewegingen rond klimaatverandering, opkomend fascisme en groeiende staatsrepressie zullen tegenkomen. Massale mobilisatie is belangrijk, maar niet genoeg: de effectiviteit ervan blijft afhankelijk van de welwillendheid van politici die zich vooral zorgen maken over de volgende verkiezingen, en demonstraties zijn te gemakkelijk te negeren. Politici, ‘werkgevers’, aandeelhouders en universiteitsbesturen luisteren pas echt wanneer stakingen de economie dreigen te ontwrichten, winsten opdrogen en hun prestige op het spel komt te staan. Om die druk op hen uit te kunnen oefenen zullen we het soort collectieve economische en politieke strijd moeten kunnen mobiliseren dat organiseren op de werkvloer ons geeft.

De genocide heeft volgens Englert als verhelderende crisis gediend: niet alleen door de medeplichtigheid van westerse staten en instellingen te onthullen, maar ook door een schijnwerper te richten op de tekortkomingen van bestaande bewegingsinfrastructuur. Hij concludeerde dat we niet beschikken over het soort instellingen dat nodig is om op dit moment te reageren, en dat het onze collectieve taak is om die te bouwen.

Betrokken raken

De avond eindigde met concrete oproepen tot actie. Van Doesburg drong er bij aanwezigen op aan om lid te worden van een vakbond en actief te worden binnen vakbondsstructuren. De vakbond is een reusachtige tanker die veel moeite kost om in beweging te krijgen, maar eenmaal op koers moeilijk te stoppen is – en die tanker mist bemanning. Er zijn tal van regionale en sectorale actiegroepen met open vakbondszetels, en het wachten is op ons om die op te vullen, aldus Van Doesburg.

De boodschap was helder: word lid van een vakbond, word actief binnen vakbondsstructuren, en help bouwen aan een beweging die internationale solidariteit hoog in het vaandel heeft. Onderstaande links bieden een startpunt.

Links VSmP

Christiaan