Dat moet je zelf betalen…

Drie mannen sjouwen panelen een ladder op. Hun adem blaast wit in de vroege ochtendlucht. Mijn achterburen verbouwen en onderhouden doorlopend de woning, schuur en tuin. Een kas in de lange weelderige achtertuin, peren en appelbomen sieren een strakke oprit, de voortuin heeft beplanting met bloemsoorten die ik niet ken. Het is erg mooi allemaal.

Twee weken terug stond er onaangekondigd een man met een ladder in mijn voortuin. Hij pootte de ladder onder de gevel, klom naar boven en ragde de dakgoot. Ik wuifde, hij zwaaide niet terug. De goot aan de achterzijde van het huis werd ook in twee minuten schoongeveegd. De mosresten daalden neer op de oude groen uitgeslagen tegels.

Ik traan bleue wolkjes in de morgenlucht.

Vorige week vroeg ik oudste zoon of hij handig is met de kwast en roller. De deuren en deurkozijnen gillen om een laag verf of lak. De vorige bewoners hielden erg van blauw, en dat schijnt nog altijd door alle laklagen heen. Als alles meezit, zou ik een deel van het “vakantiegeld” van dit jaar kunnen besteden aan een paar deuren en kozijnen. Maar dan moet er niets tussenkomen; geen onverwachte uitgaven. Niet ernstig ziek worden, geen extra medicijnen, brillen of tandartskosten (eigen bijdrage), bijbetalingen voor gas, water en elektra, boetes, kapot witgoed, crashende laptops, telefoons en meer van die shit.

Als ik alle deuren en kozijnen aanpak, kost me dat euro’s die ik eigenlijk moet bufferen. Ik heb als bijstandsgerechtigde simpelweg geen geld voor structureel onderhoud. Zoon dacht, ik weet niet waarom, hij wist het ook niet, dat de woningbouwvereniging daarvoor verantwoordelijk is. Nee dus. “En wat als je daar geen geld voor hebt?”, vroeg zoon. Dan ontstaat er groot achterstallig onderhoud.

Want, het zijn niet enkel de deuren en kozijnen. Het is de versleten trap, de vloeren, de badkamer, de keuken, de trapkast. Het zijn de plafond- en vloerplinten die azuurblauw door een dunne deklaag heen schijnen en splinteren, de granolwanden uit de jaren zeventig, de deurklinken die loszitten. Het zijn de ongeaarde stopcontacten, het gammele keukenblok van drie kastjes breed. Het is de badkamer met open douche zonder raam en ventilatie. De radiator die roest in de keuken en badkamer, radiatorknoppen die niet meer dicht willen. De muren waar het vocht en de scheuren toch weer doorheen trekken. Het zijn de plafondplaten.

Het is de achtertuin met bestrating – niet mijn keuze -, het schuurtje met halfbakken elektra en dus zonder licht. De voortuin waar werkelijk waar niets tot bloei wil komen. Het stoepje bij de voordeur waar tegeltjes missen. En dan nu een schutting die door de stormen uit zijn voegen kraakt, waarvan een opzichter mij liet weten dat de woningbouwvereniging die niet gaat repareren, want “u huurt een hoekhuis, niet de schutting”.

Woningbouwverenigingen dwingen onderhoud af bij huurders, zoals bijvoorbeeld voor een schutting en tuin. Ongeacht de sociaal-economische status van huurders. Het is of arme mensen al dankbaar moeten zijn dat we überhaupt een woning ‘mogen’ huren. En we weten allemaal dat er grof geld wordt gemaakt door de sociale woning-verhuurders, en dat geld gaat niet naar het ‘woongenot’ van arme huurders. Wij krijgen schulden als een woningbouwvereniging dat onderhoud dan toch maar uitvoert en de rekening verhaalt.

In de fel doorbrekende ochtendzon is het contrast mij even te groot. Ik wuif niet naar de klussende mannen, loop naar binnen, zet bittere koffie en trek de gordijnen dicht.

Puk Pent