Geef witte mensen iets te doen

Demonstranten met kartonnen borden. Teksten: "Pro-Black isn't anti-white" en "I will not stay silent so you can stay comfortable".
Actieborden bij het BLM-protest op 5 juni 2020 in Utrecht. (Foto: Jan Kees Helms)

Toen in juni vorig jaar de Black Lives Matter-protesten wereldwijd losbarstten na de politiemoord op George Floyd, was er geen gebrek aan artikelen die witte mensen aanwijzingen gaven over hoe ze hun steun voor de zaak konden betuigen.

Voor het grootste deel gingen deze artikelen over hoe witte mensen zich ten opzichte van andere mensen moesten gedragen, en hoe ze zich moesten gedragen bij protesten. Wat ze onder andere moesten doen of laten: kom niet naar het protest in een dashiki, ga de discussie aan met racistische vrienden of familieleden, en wees meer algemeen niet vervelend in de omgang met zwarte mensen. Dergelijke artikelen kunnen worden opgevat als hulp voor anderszins goedbedoelende witte mensen om microagressie in een sociale context te identificeren en te voorkomen; maar minder welwillend bekeken is er misschien iets voor te zeggen om te stellen dat dit gewoon etiquette-gidsen zijn die zich vermommen als politieke voorlichting.

Zoals ik elders heb geschreven, hebben de gebeurtenissen van de afgelopen jaren – Brexit, Black Lives Matter, de verkiezingen van Donald Trump en Boris Johnson – een nieuwe generatie sociaal bewuste witte jongeren gepolitiseerd. Een combinatie van sociale media en een enigszins gediversifieerd medialandschap heeft hen snel vertrouwd gemaakt met ideeën als intersectionaliteit, anti-zwartheid en wit privilege. Zeker, sommige van de manieren waarop dat tot uiting komt (een zwart vierkant posten op Instagram, zichzelf tot “bondgenoot” verklaren op Twitter) zijn performatief, onhandig en gewoon een beetje irritant. Maar dat is nu eenmaal de pijn van bewustwording: voor elke zinvolle daad van solidariteit is er een vervelende en historisch versimpelende TikTok-video.

Misschien is de meer leerzame vraag: hoe moeten politiek welwillende witte mensen zwarte en bruine mensen steunen in de anti-racistische strijd? Wees geen eikel is één, woon de protesten bij en open je portemonnee zijn andere. Dat zijn allemaal belangrijke en tastbare dingen om hen te vragen, maar op zichzelf misschien ontoereikend. Pogingen om verder te kijken dan het onmiddellijke en het interpersoonlijke misten vaak een solide basis in het echte leven. Zeggen dat witte mensen moeten proberen “hun privileges op te geven” om structureel racisme te bestrijden klinkt goed, maar wat betekent dat in de praktijk? Hoe kan een wit persoon die nog nooit is aangehouden en gefouilleerd, nog nooit problemen heeft gehad om er door te komen op een vliegveld, of nog nooit is gepasseerd voor een baan vanwege zijn naam, zijn privileges opgeven? Witte mensen aansporen om zwart en bruin personeel aan te nemen is nuttig als je je tot de verantwoordelijke richt, maar minder als je een uitzendkracht bent die bij data-invoer werkt.

Verder kunnen zelfs de meer specifieke voorschriften rond individueel gedrag witte mensen in verschillende richtingen trekken. Er zijn tegenstrijdige signalen uitgegaan van het vooral online identiteitspolitiek-industrieel complex. Het gebod om “je met je eigen zaken te bemoeien” staat ongemakkelijk naast de eis dat witte mensen hun platformen zouden moeten gebruiken om racisme aan de kaak te stellen wanneer ze het tegenkomen; de aanmoediging om te luisteren naar en te leren van mensen van kleur wordt ondermijnd door de repliek van “ik ben hier niet om jou te onderwijzen”. Natuurlijk vereist het tonen van raciale geletterdheid in het dagelijks leven – het vermijden van microagressie, het tonen van empathie, niemand een “grappig tintje” toeschrijven – onderscheidingsvermogen en het nemen van persoonlijke verantwoordelijkheid. Maar het volhouden dat solidariteit van witte mensen uiteindelijk neerkomt op zelfregulatie aan de hand van tegenstrijdige slogans en stelregels, wijst op hiaten en beperkingen in het hedendaagse begrip van hoe identiteitspolitiek moet worden geconceptualiseerd, en hoe je je eromheen moet organiseren.

Zoals Asad Haider in “Mistaken Identity” betoogt, is wat wij tegenwoordig onder identiteitspolitiek verstaan het resultaat van decennia van afdrijven van de radicale en anti-kapitalistische oorsprong ervan. Het Combahee River Collective, dat de term in 1977 voor het eerst bedacht, beschouwde identiteitspolitiek als een revolutionair project, waarbij je rechtstreeks strijdt tegen datgene wat je onderdrukt. Dat is geen separatistische strategie. Het is veeleer de taak om in elkaar grijpende systemen van onderdrukking (‘ras’, klasse, gender, seksualiteit) aan te pakken, vanuit een praktijk die voortkomt uit het idee dat identiteit collectieve posities van kwetsbaarheid creëert. Mettertijd is deze expliciet revolutionaire en anti-kapitalistische politiek echter verworden tot wat Haider een “gewonde gehechtheid” noemt, waarbij het gemarginaliseerd zijn zelf als een bron van identiteit wordt beschouwd.

Het punt van een gewonde gehechtheid is niet het zoeken naar een gemeenschappelijk terrein van strijd, waar emancipatie mogelijk is, maar het volhouden dat lijden onveranderlijk is en dat alles wat je kunt vragen is dat anderen het erkennen. In de tussenliggende vier-en-een-beetje decennia is identiteitspolitiek meer geïndividualiseerd geworden, en steeds meer gericht op de ervaring van trauma’s in plaats van op de bevrijding ervan. Er is een spanning tussen wat we de afgelopen jaren hebben gezien – een collectieve afrekening in het mondiale noorden met politiegeweld en anti-zwarte discriminatie – en een visie op identiteitspolitiek die identiteitsgedreven strijd voorstelt als geatomiseerd, alleen kruisend op het niveau van het individu. Het is niet verwonderlijk dat er maar weinig overtuigende visies met een voorstel zijn over hoe witte mensen kunnen deelnemen aan anti-racistische strijd. Als politieke actie voortkomt uit je identiteit, die zelf een vaststaand punt is, dan wordt het tonen van “bondgenootschap” voor witte mensen een kwestie van hoe ze zich als witte mensen gedragen, in plaats van deelname aan gedeelde ruimten van organisatie.

Dus, hoe zou die gedeelde organisatie eruit zien? Net als Haider vind ik het leerzaam om terug te kijken op de geschiedenis en de politiek van de Black Panther Party (BPP). De zelforganisatie en het leiderschap van de Black Panthers op het gebied van racisme veronderstelden niet de passiviteit van witte en niet-zwarte bondgenoten. In juni 1969 kondigden de Black Panthers van Chicago de vorming aan van de Regenboogcoalitie met de Puertoricaanse Young Lords (een voormalige straatbende die veranderde in een beweging voor de empowerment van buurten en nationale zelfbeschikking), en de Appalachian Young Patriots (een groep van witte arbeidersklasse jongeren die vanuit het zuiden in Chicago waren beland). De Rainbow Coalition werd een nationaal model, overgenomen door Black Panther-afdelingen in New York en Oakland, met een expliciet anti-kapitalisme dat organisaties over de scheidslijn van ‘ras’ heen met elkaar verbond. Zoals een Black Panther-leider in New York het uitdrukte: “Wij geloven dat racisme voortkomt uit een klassenstrijd […] Wanneer we gratis ontbijt geven aan arme kinderen, dan verstrekken we dat aan arme witte en arme zwarte kinderen.”

“…dit is nog een reden waarom Hoover zo bang was voor de Panthers, want zij brachten allerlei radicale en revolutionaire groepen samen, groepen tegen de oorlog in Vietnam.” – Olúfẹ́mi O. Táíwò (@OlufemiOTaiwo) op 2 februari 2021 op Twitter.

Maar het was niet alleen onderdrukking op basis van klasse die de Black Panthers gebruikten om coalities te vormen. Huey Newton, die samen met Bobby Seale de Black Panther Party oprichtte, stond sympathiek tegenover de doelstellingen van wit Nieuw Links (ook al was het gevoel van onderdrukking dat witte revolutionairen uit de middenklasse hadden, in zijn woorden, “enigszins abstract”). De politiek van het anti-imperialisme, scherp in beeld gebracht door de oorlog in Vietnam en de vooruitgang van de dekolonisatie over de hele wereld, vormde een gemeenschappelijk terrein voor de Black Panthers en Nieuw Links. Zoals Newton opmerkte in een interview met de krant “Movement”, afgenomen terwijl hij in de gevangenis zat:

“Er zijn veel jonge witte revolutionairen die oprecht proberen zich weer op één lijn te stellen met de mensheid, en de hoge morele normen die hun vaders en voorvaderen alleen maar uitdroegen te verwerkelijken […] De jonge witte revolutionairen strijden voor Vietnam, eisen handen af van Latijns Amerika, terugtrekking uit de Dominicaanse Republiek en ook om zich terug te trekken uit de zwarte gemeenschap of de zwarte kolonie. Je hebt dus een situatie waarin de jonge witte revolutionairen zich proberen te identificeren met de onderdrukte bevolking van de koloniën en de uitgebuite mensen.”

Natuurlijk wil dit alles niet zeggen dat de huidige anti-racistische beweging er beter aan zou doen de esthetiek, retoriek en politieke positionering van de Black Panther Party simpelweg na te bootsen. De politieke communities die de BPP in stand hielden zijn in de tussenliggende jaren versnipperd geraakt door coöptatie, repressie en atomisering. De manier waarop de Panthers coalities vormden, suggereert echter dat het antwoord van witten op zelforganisatie door zwarte en bruine mensen niet beperkt hoeft te blijven tot “ga naar het protest en wees geen lul”, en evenmin mag blijven steken in de nevelige en eindeloze zaak van het afzweren van het eigen privilege: het is een wederzijdse en bondgenootschappelijke inspanning om zich te organiseren op basis van klasse en anti-imperialisme. De politisering van witte mensen in de afgelopen vijf jaar heeft zich tot nu toe beperkt tot het veranderen van de manier waarop mensen denken. Nu is het tijd om te veranderen wat ze doen.

Ash Sarkar

(Dit is een vertaling van het stuk “Give White People Something to Do” dat op 3 februari 2021 verscheen op Novara Media. Sarkar is daar redacteur. Volg haar op Twitter.)