In verzet tegen het schrikbewind van een Leidse reïntegratie-ambtenaar

Logo van het Leidse dwangarbeidcentrum.
Logo van het Leidse dwangarbeidcentrum.
Voor de ingang van De Zijl Bedrijven (DZB), de plek waar Leidse bijstandsgerechtigden verplicht onbetaald moeten werken, sta ik die morgen te wachten op de 53-jarige dwangarbeider Achmed. Hij heeft me gevraagd om met hem mee te gaan naar een afspraak met zijn reïntegratieconsulent Angelique van Delft. Omdat hij verwacht dat het een moeilijk gesprek gaat worden, vindt hij het prettig dat ik hem vergezel. De ene werkloze ondersteunt zo de andere. Dat geeft hem hopelijk wat minder stress.

Hij en zijn vrouw gaan al langere tijd psychisch flink gebukt onder het schrikbewind van deze ambtenaar. Ze zijn er letterlijk ziek van geworden. Het is onze bedoeling dat ik bij het gesprek ga zitten en er getuige van ben. Misschien kan ik ook nog mijn zegje doen. De dubieuze reputatie van Van Delft is haar vooruitgesneld. Niet alleen van Achmed, maar ook van andere werklozen had ik eerder al begrepen dat ze zich bot, naar en streng opstelt. Dat belooft dus wat.

Dwangarbeid tot aan je pensioen?

Volgens de beleidsvisie Participatie (2011-2014) en de website van de gemeente Leiden worden bijstandsgerechtigden maximaal zes weken gratis aan het werk gezet in het dwangarbeidcentrum DZB. In werkelijkheid moeten veel van de dwangarbeiders daar flink wat langer blijven. Ze worden gedwongen om een ‘contract’ te tekenen zonder einddatum. Weigeren ze te tekenen, dan kunnen ze fluiten naar een uitkering. Tekenen ze wel, dan kunnen ze in principe tot aan hun pensioen gekluisterd blijven aan het dwangarbeidcentrum. Tenzij ze dus ergens betaald werk vinden. Flexwerk is tegenwoordig overal de regel, maar dwangarbeiders gunt de gemeente Leiden kennelijk graag nog een ‘vast contract’.

Eric Krebbers

Samen met Achmed stap ik het gebouw van de DZB binnen. In geen velden of wegen zijn er bewakers te bekennen, wat me nogal verwondert. Meestal schieten ze namelijk als een duveltje uit een doosje tevoorschijn, zo is mijn ervaring met de bedrijfsbeveiliging hier. Omdat ik door de bewakers niet word lastig gevallen, kan ik ongehinderd doorlopen. Toen ik een paar keer eerder probeerde om het gebouw binnen te treden, werd ik steevast tegengehouden. Ik en andere Doorbraak-activisten hebben van de DZB-directie namelijk een toegangsverbod opgelegd gekregen. Men vreest dat wij binnen het gebouw voor onrust op de werkvloer zorgen. Maar als ik een afspraak met mijn eigen reïntegratieconsulent heb, dan word ik weer wel toegelaten. Afhankelijk dus van de pet die ik opzet (activist of werkloze), mag ik binnenkomen. Gelukkig hoef ik deze keer geen oeverloos debat met een bewaker aan te gaan over de pet die ik zou dragen. Dat scheelt tijd en een hoop gedoe.

Achmed meldt zich bij de receptie. Ik blijf op een afstandje staan wachten. Ik zie hoe Van Delft hem begroet, loop naar haar toe en stel me voor. Eerst lijkt ze er niet mee in te stemmen dat ik ook bij het gesprek aanwezig wil zijn. Maar dan laat ze weten dat ze “zich alleen tot Achmed zal richten”. Met andere woorden, zo concludeer ik, ik mag aanschuiven, maar moet wel mijn mond houden. Vooruit dan maar. We gaan een van de spreekkamers binnen, wat me even doet denken aan de vele uren dat ik daar met mijn werklozenpet op heb zitten praten met mijn eigen consulent. We nemen plaats. Van Delft blijkt inderdaad alleen maar aandacht te schenken aan Achmed. Het wordt me al snel duidelijk dat ze hem voortdurend tot probleem zit te maken. In haar ogen deugt hij niet. Hij wil niet meewerken, hij is te vaak ziek, hij solliciteert onvoldoende. Ze gaat maar door. Ze probeert hem klem te zetten en geen ontsnappingskansen te bieden. Ik kan me goed voorstellen hoeveel stress en boosheid haar gedrag bij Achmed oproept. Ik had hem vooraf geadviseerd om rustig te blijven, maar ik besef nu dat zoiets gemakkelijker is gezegd dan gedaan. Ze valt hem frontaal aan.
– “Jij werkt niet mee.”
– “Ik werk wel mee. Ik doe echt mijn best. Twintig jaar lang heb ik hard gewerkt. En nu wil ik ook weer snel een baan hebben.”
– “Nee, je werkt niet mee.“
– “Ja, ik werk wel mee.”
Dat welles-nietesspelletje blijft zich voortzetten. “Wat een volkomen zinloze en averechtse aanpak van haar”, denk ik. “Deze vrouw is simpelweg niet geschikt voor haar werk.” Achmed voelt zich gevangen zitten. Hij heeft niets verkeerd gedaan, maar toch krijgt hij een stortvloed van verwijten over hem heen. “Hij is echt overgeleverd aan de wolven. Voor de leeuwen gegooid”, schiet het door me heen. Ik leef met hem mee.

Hij geeft aan dat hij niet langer meer dwangarbeid wil verrichten. Sinds augustus 2012 werkt hij al op het dwangarbeidcentrum van de DZB. Maar volgens de gemeentelijke regels hoeft hij daar maar zes weken verplicht onbetaald te werken. Daarna moet er een plan voor hem worden gemaakt dat hem op weg helpt naar een betaalde baan. Maar zo’n traject is er in zijn geval helemaal niet. Er is alleen maar dwangarbeid, verder niets. Geen opleiding, geen taalcursus, geen begeleiding bij het solliciteren, niets. Zo komt hij geen stap verder. Van Delft gaat niet in op zijn bezwaren. Telkens als Achmed haar verzoekt om zijn dwangarbeid stop te zetten, begint ze erover te zeuren dat hij niet genoeg solliciteert. Hij probeert zich te verweren. Ik merk zijn ingehouden woede.
– “Ik kan overdag niet solliciteren, want dan moet ik hier werken. En mijn Nederlands is niet goed genoeg voor een sollicitatiebrief. Ik kan dat niet in mijn eentje. Ik heb hulp nodig.“
– “Je solliciteert niet.”
– “Ik solliciteer wel.”
– “Nee, dat doe je niet.”
– “Ja, dat doe ik wel. Dat wil zeggen: ik probeer het, maar ik vind het moeilijk. Ik heb hulp nodig.”
– “Ik heb wel werk. Waarom heb jij geen werk?”
Achmed ontploft bijna. “Jij hebt inderdaad werk”, denk ik, “maar alleen maar omdat hij en anderen geen werk hebben. Als alle werklozen werk krijgen, dan word jij werkloos. Eens kijken hoe je je dan voelt.”

Het dringt tot me door dat dit gesprek een schoolvoorbeeld is van hoe een reïntegratie-ambtenaar een gesprek met een werkloze vooral niet moet voeren. “Als het wordt opgenomen, dan kan die film misschien zelfs wel als lesmateriaal dienen voor beginnende ambtenaren, om hen te laten zien hoe het niet moet”, denk ik grimmig. Het is zonneklaar dat dit contact tussen ambtenaar en werkloze volkomen is vastgelopen. Voor Achmed is het ziekmakend. Hij is overmand door stress. Maar voor ijskonijn Van Delft staat het voor nu en voor altijd vast: Achmed deugt niet en zal ook nooit deugen. Dat is de onuitwisbare indruk die ze hem en ook mij geeft. Hij is onwillig. Het ligt aan hem. Alles is zijn schuld. Hij is het zwarte schaap. Daarom moet hij dwangarbeid doen. Dat is zijn straf. Ik verwonder me erover hoezeer haar gedrag verschilt van dat van mijn eigen consulent. Dat ze zich zo kil en afstandelijk opstelt, is haar eigen keuze. Dat wordt haar niet voorgeschreven. Ze kan best een andere houding aannemen, meer tegemoetkomend, meer oplossingsgericht, maar dat verdomt ze. Want ze wil hem pakken. Dat heeft ze waarschijnlijk al voor het gesprek met zichzelf afgesproken. Er is geen land met haar te bezeilen. “Niet Achmed is hier het probleem, maar zij”, denk ik. “Maar hij heeft de macht niet om haar dat in te peperen, zoals zij dat wel met hem doet. Hij kan haar niet korten op haar salaris. Hij kan haar bestaanszekerheid niet op het spel zetten.”

Van Delft zet nog een tandje bij. Ze dreigt Achmed een paar keer met “een maatregel”. Ik zie de bui al hangen: hij gaat gekort worden op zijn uitkering. Plotseling richt ze zich even tot mij. Ik benut de gelegenheid door haar er zo vriendelijk mogelijk op te wijzen dat ze buiten haar boekje gaat. Ze voert niet het gemeentebeleid uit. Volgens dat beleid moet Achmed zes weken werken in het dwangarbeidcentrum om hem te laten wennen aan het arbeidsritme, hem beter te leren kennen, een rapportage over hem te laten opstellen en een traject voor hem uit te stippelen. Hij hoort niet maandenlang op dezelfde plek gratis en voor niks verder te moeten ploeteren, zonder plan, zonder perspectief, nutteloos, zomaar. Ze hoort me aan en reageert in het geheel niet op wat ik zeg. Ik doe er blijkbaar niet toe. Ik heb haar niet verteld dat ik lid van Doorbraak ben. “Dat zal ze nog wel merken”, denk ik. Van Delft begeleidt Achmed in feite helemaal niet, nee, ze stopt hem weg in de dwangarbeid. Dat had hij me eerder al voldoende duidelijk gemaakt. Zij is het die niet meewerkt aan zijn reïntegratie, niet hij. Door hele dagen volkomen nutteloos te moeten werken geeft ze hem namelijk geen tijd en gelegenheid om te solliciteren. Ze ontmoedigt hem en ontneemt hem zijn eigenwaarde en zelfvertrouwen, wat niet bepaald bevorderlijk is voor zijn kansen op een baan. En hij krijgt van haar ook geen hulp bij het zoeken naar werk.

Achmed is op van de zenuwen, merk ik, maar hij houdt vol. Hij vertelt haar dat hij bij zijn huisarts is geweest, die hem heeft doorverwezen naar de GGZ. Hij toont haar een briefje van de dokter, maar Van Delft kijkt er niet eens naar.
– “Ik lees de rapportage wel, als je die hebt.”
Ze weigert om onder ogen te zien dat de stress van Achmed rechtstreeks verband houdt met de manier waarop zij zich naar hem toe opstelt. Hij wordt ziek als gevolg van het gebrek aan respect dat zij toont. Hij voelt zich miskend en opgejaagd, omdat zij hem kleineert en als een kind behandelt. “Een beetje zelfkritiek zou je goed doen”, denk ik.
Ze gooit het over een andere boeg.
– “Het lukt je niet eens om hier twee weken lang te komen en dagelijks te solliciteren. Solliciteren doe je liever thuis, zeg je dan. Maar je moet twee sollicitatiebrieven per week schrijven. Dat is verplicht.”
– “Ik wil hier best twee weken komen om te solliciteren en daar hulp bij te krijgen.”
– “Nee, dat kun je niet.”
– “Ja, dat kan ik wel.”
Nu ze wel door moet bijten, laat ze bijna met tegenzin weten dat hij daar dan maar eens mee aan de slag moet gaan. “Waarom kom je daar nu pas mee, mevrouw de reïntegratieconsulent?”, denk ik. “Je had toch meteen al kunnen begrijpen dat hij enorm worstelt met de taal? Dat heeft hij zelf toch ook al vaker aangegeven?” Achmed verklaart akkoord te gaan met de twee weken sollicitatiebegeleiding. Terwijl ik hoop dat het uiterst vervelende gesprek misschien toch nog met een sisser gaat aflopen, trapt het ijskonijn nog even na.
– “Maar ik leg je toch een korting van tien procent op, want je werkt niet mee.”
– “Ik werk wel mee.”
– “Nee, je werkt niet mee.”
Wat een verschrikking. Van Delft ontpopt zich als een strafkortingsrobot die geen argumenten nodig heeft om werklozen een deel van hun inkomen af te pakken. Plotseling is het gesprek klaar. Ze maakt geen aanstalten om over die twee weken sollicitatiebegeleiding nadere afspraken met hem te maken. We staan op, schudden haar de hand en verlaten de kamer.

Buiten het gebouw probeer ik Achmed op te beuren.
– “Ze kan doen wat ze wil, maar ze heeft geen poot om op te staan. Jij werkt wel mee. Bovendien mag ze jou helemaal niet voor onbeperkte duur dwangarbeid opleggen, tot je een betaalde baan hebt gevonden. Met de economische crisis komen er steeds meer werklozen bij. Jij wordt al wat ouder en komt moeilijk aan het werk. Wat denkt ze wel? Dat ze jou kan verplichten om tot je pensioen dwangarbeid te doen?”
Hij lijkt nog even te moeten herstellen van het gesprek, dat hem zichtbaar pijn heeft gedaan. Ik geef aan dat Doorbraak hem blijft ondersteunen.
– “Het was een vreselijk gesprek, maar ik zie wel allerlei mogelijkheden voor jou om er tegenin te gaan. Geef dus de moed niet op, zou ik zeggen.”
– “Het was goed dat je erbij was. Als ik met haar alleen ben, dan is het nog erger.”
– “Nog erger?”
– “Ja, dan is ze nog vervelender.”
We praten nog wat na en nemen dan afscheid van elkaar. Over een paar dagen zullen we elkaar weer ontmoeten. De strijd gaat door.

Achmed is een schuilnaam.

Harry Westerink