KUKB-voorzitter Jeffry Pondaag over Indonesië-onderzoek: “Koloniaal denken blijft leidend voor kabinet-Rutte”

Jeffry Pondaag

Morgen debatteert de Tweede Kamer tussen 10:15 en 18:00 uur over de uitkomsten tot nu toe van het onderzoeksprogramma “Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950”. In het bijzonder gaat het daarbij om de twee reacties die het kabinet-Rutte eerder al heeft gegeven op dat door de staat gefinancierde en in 2017 gestarte onderzoek. De eerste kabinetsreactie was op 17 februari 2022 en de tweede reactie op 14 december 2022. Met twee open brieven in 2017 en 2019 leverden het Comité Nederlandse Ereschulden (stichting KUKB) en anderen, waaronder ook Doorbraak, forse kritiek op de opzet van het onderzoek. Naar aanleiding van het Kamer-debat morgen heeft KUKB-voorzitter Jeffry Pondaag vandaag via een persbericht inhoudelijk gereageerd op de houding van het kabinet. Hieronder het grootste deel van dat persbericht.

In de eerste kabinetsreactie (pagina 2, laatste alinea) geeft het kabinet onomwonden aan dat de Nederlandse krijgsmacht zich als instituut in Indonesië schuldig heeft gemaakt aan stelselmatig en extreem geweld. In de tweede kabinetsreactie (pagina 6, tweede en derde alinea) geeft het kabinet toe dat dit gedrag zelfs gekwalificeerd zou kunnen worden als oorlogsmisdaden, ware het niet dat, zijns inziens, pas na de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog het verdrag van Genève werd gesloten waarin dergelijk gedrag zogenaamd voor het eerst als oorlogsmisdaad zou zijn geclassificeerd. Inmiddels hebben juristen overtuigend aangetoond dat deze stellingname berust op selectief winkelen binnen het internationaal recht en het betreffende gedrag wel degelijk kan worden gekwalificeerd als oorlogsmisdrijven. Zie daarvoor hier en hier.

Dodenlijsten

In de tweede kabinetsreactie (pagina 1, onder paragraaf Indonesië, eerste alinea) merkt het kabinet tevens op dat de bestaande schadevergoedingsregeling voor weduwen en kinderen van geëxecuteerde Indonesiërs, bestaande uit een eenmalige uitkering van 5.000 euro, wat uiteraard veel te weinig is, zal worden verlengd. Het kabinet spreekt in zijn kabinetsreacties echter niet eenmaal over de dodenlijsten met geëxecuteerde Indonesiërs die de Nederlandse staat eerst ontkende in haar bezit te hebben, maar waarover deze later wel degelijk bleek te beschikken.

Veel Indonesische nabestaanden weten niet van deze schadevergoedingsregeling af. Het zou het kabinet daarom sieren dat zij eens zou beginnen om werk te maken van het actief natrekken van de nabestaanden op grond van deze dodenlijsten. Zeker wanneer het kabinet in zijn eerste kabinetsreactie (pagina 3, laatste alinea) zelf het volgende opmerkt: “Het kabinet wil de zwarte kanten van deze periode uit onze geschiedenis onverkort onder ogen zien en aanvaarden – met aanvaarden begint immers het verwerken. Het kabinet hoopt dat dit onderzoek helpt deze beladen periode een plaats te geven in de Nederlandse geschiedenis die recht doet aan de historische feiten. Het kabinet zal daaraan actief een bijdrage leveren (…).”

Herstelbetalingen

In de eerste kabinetsreactie (pagina 3, halverwege) staat het volgende te lezen: “Voor het kabinet is dit rapport aanleiding de eerder door Z.M. de Koning gemaakte excuses aan Indonesië voor geweldsontsporingen van Nederlandse zijde in de jaren 1945–1949 opnieuw te verwoorden: voor het stelselmatige en wijdverbreide extreme geweld van Nederlandse zijde in die tijd en het consequent wegkijken van vorige kabinetten passen enkel diepe excuses van het Nederlandse kabinet aan de bevolking van Indonesië. Het kabinet biedt tevens excuses aan aan ieder in ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven, vaak tot de dag van vandaag.”

Hieruit kan worden geconcludeerd dat het kabinet, naast de juridische kwestie of Nederlandse militairen zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden, een tweede juridische kwestie probeert te omzeilen, namelijk de vraag of zij als gevolg van de door haar gevoerde oorlog aansprakelijk is voor herstelbetalingen jegens de Indonesische staat. De Nederlandse staat spreekt in zijn kabinetsreacties over “de koloniale oorlog”.

Herbezetting

Daarmee geeft het kabinet eigenlijk al toe dat het destijds niet slechts ging om de veiligheid van aldaar verblijvende Nederlanders in een overgangsperiode zeker te stellen, maar om Indonesië domweg, in strijd met artikel 1 lid 2 VN-Handvest, waarbij Nederland reeds sinds 10 december 1945 partij is, te gaan herbezetten. De samenvatting van het genoemde Indonesië-onderzoeksprogramma op de website van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) van 17 februari 2022 (onder paragraaf Conclusies, eerste alinea) laat in dit opzicht aan duidelijkheid niets te wensen over: “De reden daarvoor was dat Nederland de Republiek Indonesië – die op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid had uitgeroepen – koste wat het kost wilde verslaan en bereid was om vrijwel alles aan dat doel ondergeschikt te maken.” Dit kan slechts vanuit het oogmerk van herbezetting worden begrepen.

Desondanks zijn de officiële excuses slechts gedaan voor stelselmatig en extreem geweld. Er zijn geen excuses gemaakt voor het oogmerk van de Nederlandse staat om zodra Nederland door de geallieerden was bevrijd van de Duitse overheersing en Indonesië van de Japanse overheersing, Indonesië te gaan herbezetten. Integendeel zelfs. Nederland heeft Indonesië in 1949 daarentegen, in het kader van vredesbesprekingen, zo ver gekregen om een schuldenlast ter waarde van 4,5 miljard gulden over te nemen. Dat is omgerekend naar hedendaagse bedragen ongeveer 24 miljard euro. Tegelijk heeft Suriname na het bereiken van haar onafhankelijkheid een bedrag van 3 miljard gulden van Nederland ontvangen, zonder dat daarvoor oorlog behoefde te worden gevoerd. Deze ongelijkheid is niet met goed fatsoen uit te leggen.

In de eerste kabinetsreactie staat (op pagina 2, vijfde alinea) te lezen: “Het kabinet (…) aanvaardt ten volle de verantwoordelijkheid voor het collectieve falen van de politieke, bestuurlijke en militaire autoriteiten van destijds.” Daar behoort dan ook de aansprakelijkheid toe voor het beginnen van een even ongerechtvaardigde als ordinaire aanvalsoorlog door Nederland in Indonesië. Het is immers onbegrijpelijk dat de Nederlandse regering sinds de Russische inval in Oekraïne vanaf 24 februari 2022 op haar achterste benen staat, geld en wapens ter ondersteuning aan Oekraïne stuurt, maar het tegelijkertijd niet lijkt op te kunnen brengen om publiekelijk te erkennen dat de Nederlandse staat gedurende 1945-1949 bezig was om een soortgelijke afschuwelijke aanval op Indonesië te verrichtten.

Koloniaal denken

Zowel het liegen over de kwalificatie oorlogsmisdaden, het verzwijgen, ontkennen en negeren van de dodenlijsten, als het onvermogen om excuses te maken voor het beginnen van een ongerechtvaardigde aanvalsoorlog op Indonesië laat zien dat wat het kabinet in zijn eerste kabinetsreactie (pagina 3, tweede alinea) schreef kennelijk nog altijd tevens op hemzelf van toepassing is: “Koloniaal denken bleef ook na de Tweede Wereldoorlog het leidende narratief voor Nederlandse politici en bestuurders, die zich in hun opvattingen, rol en handelen bij de vormgeving van nieuwe verhoudingen onvoldoende rekenschap gaven van de ontwikkeling die het Indonesische onafhankelijkheidsstreven had doorgemaakt en het diepgevoelde verlangen naar vrijheid onderschatten dat hieraan ten grondslag lag.”

Hopelijk worden over de drie in deze brief aangesneden punten tijdens het debat van aanstaande woensdag door leden van de Tweede Kamer aan het kabinet dan ook scherpe en niet mis te verstane vragen gesteld.

Harry Westerink