Mythe van ‘standrecht’ moet smartengeld aan nabestaanden koloniale massamoorden beperken

In januari 2016 heeft een rechter in Den Haag een merkwaardige uitspraak gedaan. Dat was in het kader van een procedure die was aangespannen door nabestaanden van Indonesiërs die in Zuid-Sulawesi door Nederlandse militairen waren vermoord. Hij benoemde de Australische historicus R. Cribb als een onpartijdig persoon om op de Indonesische erevelden uit te zoeken hoeveel mensen standrechtelijk waren geëxecuteerd en hoeveel er op andere manier om het leven kwamen. Zoals gezegd een merkwaardige uitspraak, want ook die rechter moet hebben geweten dat standrecht in de Nederlandse rechtspraak niet bestond en bestaat. Het was niet de eerste keer dat in een vergoedingsprocedure voor nabestaanden over standrechtelijke executie werd gesproken. Zowel door een rechter als door de advocaat die voor de nabestaanden optrad. Ze brengen een scheiding aan tussen doden die standrechtelijk zouden zijn geëxecuteerd en het veel grotere aantal mensen dat op andere wijze werd vermoord. Zo is het mogelijk bij een veroordeling tot betaling van smartengeld de eventuele kosten voor de Nederlandse staat te beperken. Denk maar eens wat de staat zou moeten betalen aan de nabestaanden van alle mensen die in kampongs om het leven kwamen. In brand geschoten kampongs of door kogels doorzeefd, terwijl de bewoners erin zaten. De meeste Nederlandse rechters liepen nu niet bepaald over van sympathie voor de onafhankelijkheidsstrijd van het Indonesische volk. Ze zouden er niet tegen opzien de staat een handje te helpen om te voorkomen aan een groot aantal Indonesiërs forse bedragen aan smartengeld te moeten uitkeren.

Maurice Ferares in Nederlandse staat ontkent verantwoordelijkheid voor oorlogsmisdaden (Solidariteit)