Stakingen en de oorsprong van de rode vlag

Het is weer bijna 1 mei, de dag van de arbeid, met de rode vlag als symbool. Enkele socialisten hebben het initiatief genomen om iedereen op te roepen om op 1 mei de rode vlag uit te steken. De rode vlag is al ver voor de opkomst van het socialisme het symbool van eendracht, strijdbaarheid en verbondenheid. Rode vlaggen, sjaals, capes en doeken werden gebruikt bij stakingen, optochten en feesten. Hieronder een kort en onvolledig overzicht van het gebruik van de vlag voor de opkomst van het socialisme en hoe de vlag het symbool werd van het socialisme.

Stakingen onder veenarbeiders komen al in de zeventiende en achttiende eeuw voor. Ik geef hieronder enkele voorbeelden. In de zeventiende eeuw horen we over onrust bij de verveningen in Diever, Leggelo en Smilde. In april 1634 brachten enkele kooplieden uit Amsterdam een bezoek aan de veengraverijen aldaar. De kooplieden constateerden dat er arbeiders waren die onrust stookten. Zij beklaagden zich daarover bij de drost van Drenthe. Ook in de achttiende eeuw waren er stakingen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een plakkaat van 18 juni 1728, waarbij het “levay maken” en “stek roepen” werd verboden bij het graven van het diep in Pekela. Verder was er een plakkaat van 3 mei 1721 tegen het verwekken van wanorde in Veendam en Wildervank door arbeiders die niet tevreden waren met het loon dat door de gecommitteerden van de veenbazen werd vastgesteld. In 1797 werden strafmaatregelen aangekondigd tegen veenarbeiders die het werk staakten en “die met een lap of hemdrok aan een stok, lawaai makende, optrekken, daarbij op trommels slaande”.

Stakingen kwamen in de achttiende eeuw echter niet alleen voor in de veenderijen in Groningen en Friesland. Ook bij de indijking op Zuid-Beveland in 1773 werd door de werklieden gestaakt. De geschiedschrijver vermeldt dat deze werklieden voor een groot deel uit Oost-Friesland afkomstig waren. Over de stakingen van veenarbeiders en grondwerkers in de negentiende eeuw is meer bekend. We horen daarbij ook voortdurend dat er arbeiders uit Duitsland bij betrokken zijn.

Eisen stellen

Men sprak in het noorden van Nederland bij het staken van “levay maken”. In de hoogveenafgravingen bedoelde men met “lawei” een korf die aan het uiteinde van een houten stok werd gehangen. Deze houten stok zat weer vast aan een verticaal geplaatste paal. Het ophalen of neerlaten van de korf gaf de begin- en eindtijd aan van de werktijden. “Levay maken” betekende dan dat men tijdens werktijd de korf neerhaalde en dus stopte met werken. De tochten door het veen werden in Friesland ook wel “bollejagen” genoemd. De stakers trokken in die provincie met een rode vlag door het veen en riepen andere arbeiders op om zich bij de stoet aan te sluiten. Soms waren er werkwilligen, wat wel eens tot gewelddadigheden leidde. De tochten door het veen of langs openbare werken hadden dus tot doel dat meerdere groepen arbeiders zich zouden gaan aansluiten en dat werkwilligen zouden worden gedwongen om te stoppen met werken.

Na de tocht door het veen verzamelden de stakers zich op het zogenaamde appèl, bijeenkomsten in de open lucht op strategische plaatsen in een dorp. Tijdens die bijeenkomsten werden een of meerdere voormannen gekozen die voorstelden om bepaalde looneisen bij de bazen naar voren te brengen. Deze voorlieden werden ook wel “appèlmeesters” genoemd. Na het appèl trokken alle stakers naar de bazen. Die werden een voor een bezocht, en de eisen werden naar voren gebracht. Tot aan de tachtiger jaren van de negentiende eeuw, toen bijvoorbeeld activisten van de Sociaal-Democratische Bond zich met de onderhandelingen gingen bemoeien, hadden de vertegenwoordigers van de stakers weinig of geen speelruimte om te onderhandelen. Er werden eisen gesteld, en die moesten worden ingewilligd.

Seinen

Tijdens de massale optochten trok men ook langs diverse kroegen, waar flink wat drank werd ingenomen. De overheid beschouwde de stakingen als een verstoring van de openbare orde. Er werd politie en marechaussee ingezet om de stakingen te breken en de leiders te arresteren.

Het uitsteken van een vlag om het begin van een staking aan te geven was rond 1880 algemeen gebruikelijk. Meestal had de vlag een rode kleur. Vlaggen en doeken speelden een grote rol tijdens de optochten die men bij de stakingen hield. Dat blijkt uit veel voorbeelden. Zo werd in 1845 in het Friese dorp Ter Idzard gestaakt. De staking brak uit, omdat de veenarbeiders uit hun tenten stokken staken, voorzien van vlaggen en rode wollen dassen. Dat sein werd uit andere trekkerstenten met gelijke seinen beantwoord. Dat was het teken voor het begin van de staking.

Een ander voorbeeld. Op 27 juli 1840 kwamen tweehonderd polderwerkers bij elkaar die werkten aan de ontginning van de Haarlemmermeer. “Allen hadden rode linten aan het hoofd, een haak op de schouder en de groep was voorzien van een rode vlag.” 0p 18 mei 1823 werd er gestaakt door de kanaalgravers die werkten aan het Noord-Hollands kanaal. Nadat diverse optochten waren gehouden om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk arbeiders zich bij de staking zouden aansluiten, wilde men op 27 mei optrekken naar de keet van de aannemer. De optocht wordt als volgt beschreven: “Voorop loopt een poldergast in een blauwe militaire rok. met glimmende koperen knopen, een sjako op het hoofd. Hij is gewapend met een lange stok waaraan een rode doek is vastgeknoopt. Het is Arie Boom. Achter dit vaandel wordt circus gespeeld. Twee lopen er krom met netten over het hoofd en wilgentakken aan het lijf. Ze worden met stokken voortgedreven door Arie Aarts, die tegen iedereen die het horen wil roept: ‘Dit zijn mijn beren’. Dan volgen een fluitist, een trommelaar en zelfs heeft iemand een viool meegenomen. En op hun muziek lopen wel zestig mensen mee schreeuwend en dansend. De meesten hebben hun gezicht zwart gemaakt.”

Rode zakdoeken als vlag kwamen ook bij andere gelegenheden voor. Over de grote jaarmarkten in Drenthe wordt geschreven: “In het namiddaguur gaat de dorpsjeugd, die van heinde en ver in gezelschappen van twintig of dertig personen is samengestroomd, zich bij zang en dans, begeleid door strijkmuziek en krassende violen, in de herbergen aan pret wijden. Komen zulke troepjes, zoo maakt dit op de kermisbezoekers eenen eigenaardigen indruk. De roode zakdoeken bij wijze van vlag aan een stok gebonden, die heen en weer zwaaien, zijn de symbolen der eendracht, waardoor de jeugd uit elk dorp zich voelt verbonden. Het luide gezang der aangekomenen wordt door de hoera’s der reeds aanwezigen afgewisseld.”

Strijd om symbolen

Bij de grote veenarbeidersstakingen in de tachtiger jaren van de negentiende eeuw kreeg de rode vlag steeds meer een politieke betekenis. Hij werd het symbool van het socialisme. Activisten van de Sociaal-Democratische Bond en anderen gingen zich met de stakingen bemoeien. Tijdens de appèls spraken zij de stakers toe. Ze vonden dat er tijdens de optochten bij een staking geen sterke drank meer geschonken zou moeten worden en dat men zich gedisciplineerd zou moeten gedragen. Bovendien werden er centrale eisen gesteld, zodat er een verband ging ontstaan tussen de acties in de diverse veenstreken. Een van de centrale eisen was afschaffing van de gedwongen winkelnering. Ferdinand Domela Nieuwenhuis, net verkozen in de Tweede Kamer, bracht de eisen op politiek nationaal niveau. Hij koos voor een interpellatie in de Kamer, waar de centrale eisen van de stakers ook weer naar voren kwamen. En de rode vlag werd het symbool van het socialisme, en van de eensgezindheid van de arbeiders.

Na een grote kiesrechtdemonstratie van september 1885 werd het ontplooien van rode vlaggen verboden. Het gebruik van die vlaggen wekte grote ontsteltenis. Krantenberichten uit het buitenland hielden de schrik voor het rode gevaar levendig. Er ontstond in die tijd een strijd om de gunst van de veenarbeiders. Niet alleen vertegenwoordigers van de Sociaal-Democratische Bond trokken naar het veen, maar ook vertegenwoordigers van allerlei religieuze groeperingen. En zo ontstond er ook een strijd om de symbolische betekenis van de rode vlag. Vertegenwoordigers van de Sociaal-Democratische Bond zorgden ervoor dat er leuzen op de vlaggen kwamen als “recht en brood voor allen”. Over de stakingen van 1888 wordt geschreven: “Bij een optocht van Nieuw-Amsterdam naar Erica en achtergelegen venen had een troep van circa vijftienhonderd mannen van de aldaar gevestigde evangelist ter vervanging van hunne rode zakdoeken, van welke zij zich als vaandels bedienden, zich onder dankzegging een nationale vlag laten aanreiken, waarop het rode doek door henzelven in het water geworpen werd, en men onder verheffing van het “Wien Neerlands Bloed” en “Oranje boven” verder het veld introk.”

Van belang is hier dat niet alleen de vlag als symbool een andere betekenis kreeg en dat er strijd ontstond om de symbolische betekenis van het rode vaandel. Er trad in de tachtiger jaren van de negentiende eeuw een omslag op in het denken van de arbeiders. De oude cultuur begon te verdwijnen door de invloed van socialisten en evangelisten, die de venen introkken. Zij probeerden aansluiting te vinden bij de tradities die reeds onder de veenarbeiders bestonden. Zoals het te pas en te onpas zingen van liederen, en het gebruik van de rode vlag die nu ook een aanvullende betekenis kreeg.

Piet van der Lende

Dit is een iets geredigeerde versie van een artikel dat eerder op de weblog van de Bijstandsbond verscheen.