Van vakbond en kerk naar wijkbond

Enkele overwegingen aan de hand van het boek “Hyperpolitiek” van Anton Jäger. De auteur beschrijft de huidige periode als een tijdperk van wat hij “hyper-politiek” noemt. De politiek kent volgens Jäger sinds het begin van de industrialisatie vier fasen, waarbij hij veel relativerende slagen om de arm houdt over de empirische houdbaarheid van zijn indeling. Die biedt geen uitputtende beschrijving van de perioden waarin de verschillende vormen van politiek opkwamen en dit soort periodiseringen zijn in werkelijkheid nooit zo scherp afgetekend als in theorie, waarschuwt Jäger. Het gaat om analytische tendensen.
De vier fasen zijn dan ten eerste het langdurige tijdperk van de massamobilisatie. Ten tweede het kortstondige tijdperk van de depolitisering bij de opkomst van het neo-liberalisme en de val van de Berlijnse muur. Dit is het tijdperk van de “post-politiek”. Ten derde een tussenfase van “anti-politiek”. Overal in de wereld gingen mensen de straat op om te protesteren tegen de heersende elite. Ze waren anti-heersende elite zonder dat ze een duidelijke organisatie en een politiek programma hadden. Te denken valt aan Occupy en de opstanden in de Arabische landen, maar in de Verenigde Staten op rechts ook de Teaparty. Ten vierde is er na die tussenfase vanaf ongeveer de financiële crisis van 2008 het tijdperk van de hyper-politiek. Er komt een herpolitisering op gang, die echter weinig invloed heeft op het beleid, afgezien van ondergeschikte kwesties. Het kapitalisme wordt nog steeds op zijn beloop gelaten.
Massamobilisatie en instituties
Na de industrialisatie was er het tijdperk van de grote instituties. Een institutie is een sociale structuur, een systeem of een organisatie met formele of informele regels die menselijk gedrag en de interactie tussen mensen in een groep bepalen en reguleren. Zulke instituties kunnen bijvoorbeeld wetten, gewoonten, tradities of gedragsnormen zijn. De grote vakbonden, politieke partijen en kerkelijke instellingen hadden veel leden en reguleerden veel van de relaties tussen mensen. In Nederland leidde dit tot de verzuiling. Familieverbanden speelden een grote rol, mensen gingen regelmatig naar de kerk, en waren lid van verenigingen, vakbonden, politieke partijen, culturele organisaties en sportclubs binnen hun zuil. De massa-organisaties waren geworteld in duidelijk te onderscheiden milieus en beschikten over tamelijk consistente ideologieën. De massapolitiek bestond tussen 1848 en 1914 en kwam ten einde tussen 1973 en 1989. De achtergrond van deze ontwikkeling heeft te maken met de ontwikkeling van het kapitalisme. In het tijdperk van de massa-organisaties oefenden de massapartijen een grote invloed uit, die eisen van hun clientèle inwilligden. Er kwam in de westerse landen een compromis tussen kapitaal en arbeid. Deze politiek werkte zolang de overheidsinkomsten stegen in lijn met de economische groei.
In de economische crisis van de jaren zeventig van de vorige eeuw kwam de kapitaalaccumulatie onder druk te staan,(*) steeg de inflatie, en waren de mogelijkheden van het compromis tussen de sociaal-democratie en het kapitaal voorbij. Vervolgens kwam er een proces op gang in de zeventiger jaren, waarbij de arbeidersklasse in de verdediging moest en streed voor behoud van werkgelegenheid, tegen baanloosheid en voor het open houden van bedrijven (bedrijfsbezettingen). Het kapitaal zegde eenzijdig het compromis op dat de sociaal-democratische partijen in het tijdperk van de massa-organisaties hadden bereikt. Het neo-liberalisme kwam op met Thatcher en Reagan. De macht van de arbeiderspartijen en vakbonden moest worden gebroken. Het is belangrijk om hier te constateren dat het kapitaal doelbewust de erosie van de sociale samenhang heeft nagestreefd. In de Verenigde Staten gebruikt men de term “union busting” voor strategische pogingen van bedrijven om vakbondsorganisaties opzettelijk onmogelijk te maken. Thatcher en Reagan voerden een anti-vakbondspolitiek met het breken van stakingen.
Teloorgang van massa-organisaties
Jäger wijdt veel aandacht aan de klassieker van Robert Putman, “Bowling Alone”, een boek dat de teloorgang van de massa-organisaties beschrijft. Er is sinds de jaren zeventig een afname van de sociale samenhang en een afname van “sociaal kapitaal” bij de burgers. “Sociaal kapitaal” staat voor het aantal contacten en netwerken waartoe iemand toegang heeft, van vriendschappen tot lidmaatschappen van organisaties. Of het nu kerken, vakbonden of politieke partijen waren, allen maakten een dramatische krimp van hun ledenbestand door sinds het midden van de jaren zeventig. Putman beschrijft verschillende oorzaken. Economisch moeilijke tijden en toename van de armoede, waardoor de middelen om te investeren in sociale relaties en lidmaatschappen afnamen. Daarnaast stress in gezinnen met twee inkomens, die geen tijd meer hadden voor een sociaal leven door de tijdsdruk en veranderende arbeidspatronen en suburbanisatie, waarbij de arbeiders die in de vorige eeuw in arbeiderswijken bij elkaar woonden, verbannen werden naar wijken waar men langs elkaar heen leefde. Toen de industrie de stedelijke centra verliet en de arbeidersgezinnen naar de nieuw gecreëerde buitenwijken verhuisden, had dit tevens een grote invloed op de klassenidentiteit. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat de arbeidersbeweging beroofd werd van haar vroegere samenhang.
Verder werd het verlies aan sociale samenhang veroorzaakt door de opkomst van televisie en elektronische amusementsmedia, waardoor men minder tijd besteedde aan sociale netwerken. Ook vond er een verschuiving plaats van de detailhandel met kleine bedrijven in de buurten en dorpen naar grote winkelcentra op industrieterreinen, waardoor de kleine middenstand verdween. Als volgende reden voor de afname van de sociale samenhang noemt Putman de globalisering. Door globalisering nemen traditionele, lokale sociale verbanden af en ontstaat er individualisering. Putman verwerpt de these dat de welvaartsstaat de grote boosdoener is. Sociale dienstverlening aan burgers zou zijn overgenomen door grote bureaucratieën. Voorheen werd die dienstverlening door lokale overheden (de armenzorg), buurtnetwerken en privé-initiatief verricht en dat zou door de welvaartsstaat zijn doodgebloed. De welvaartsstaat zou initiatief dempen en mensen passief maken. Bestudering van de welvaartsstaat in de Scandinavische landen toont aan dat dit onzin is. Het sociale kapitaal en de sociale samenhang was daar juist sterker ontwikkeld. De massa-organisaties waren al verzwakt toen Reagan en Thatcher aan de macht kwamen. Dit geldt zowel voor links als voor rechts. Niet alleen linkse vakbonden, maar ook rechtse organisaties verloren in het proces van individualisering hun aanhang, zoals de kerken.
Het tijdperk van de depolitisering
Op het tijdperk van de massa-organisaties volgde het tijdperk van de depolitisering, bij het begin van het neo-liberalisme begin jaren tachtig. Burgers trokken zich terug in de privésfeer, wilden niet veel te maken hebben met het politieke spel en waren niet bereid tot regelmatige politieke participatie. Zo ontstond het tijdperk van de post-politiek bij de opkomst van het neo-liberalisme. Het gerucht ging dat de politiek dood zou zijn. Het einde van de geschiedenis zou nabij zijn. Het idee van strijd was in diskrediet gekomen, want dat riekte naar marxisme en daar had men na de val van de Berlijnse muur negatieve associaties mee. Velen beweerden dat verzet tegen de globalisering hetzelfde was als verzet tegen de wisseling van seizoenen. Fukuyama schreef een bestseller over het einde van de geschiedenis en de politiek. Met de val van de muur zouden het liberalisme en de liberale democratieën definitief hebben gewonnen. Alternatieven zouden er niet meer zijn. Er kon geregeerd worden door technocraten die waren gespecialiseerd in de enige economische theorie die juist zou zijn en in de maatregelen die op basis daarvan in het belang van het kapitaal nodig waren. Wat Nederland betreft voeg ik hier aan toe dat we kunnen denken aan Wim Kok, die in een toespraak de ideologische veren van het socialisme afschudde.
Er kwam een scheiding tussen beleid (de ontwikkeling van concrete politieke programma’s en maatregelen) en de sociale strijd, de strijd tussen klassen en de politici, de strijd om de kiezers en het vormen van allianties en coalities. Het bereik van het beleid werd het domein van niet gekozen actoren: de Europese commissie, centrale banken, het Internationaal Monetair Fonds en in Nederland bestuursinstellingen op afstand. Dat zijn organisaties die publieke taken uitvoeren, maar niet direct onder het gezag van een ministerie of overheidsorgaan vallen. Zelfstandige bestuursorganen, agentschappen, stichtingen of publiekrechtelijke rechtspersonen. Voorbeelden zijn universiteiten, ProRail, kadaster en het UWV. Andere voorbeelden zijn het CBR, de Informatie Beheer Groep en de IND.
Categorale organisaties
Jäger noemt verder – wat ik ook al had geconstateerd – de opkomst van belangenorganisaties en actiegroepen buiten de massaorganisaties om als een stadium in de ontwikkeling die leidde tot de post-politiek. Belangenorganisaties en burgers die zich wilden engageren met specifieke doelen en belangen vertrouwden niet langer op het model van de massa-organisatie. In Nederland heb ik deze ontwikkeling, die zich afspeelde eind jaren zeventig van de vorige eeuw, beschreven in mijn boek “Werklozen in actie”. Velen richtten eigen categorale belangenorganisaties op uit frustratie over de manier waarop de autoritaire massa-organisaties prioriteit gaven aan hun specifieke belangen. Zoals gezegd, kwamen deze massa-organisaties in de verdediging in het licht van de economische crisis van de jaren zeventig en konden ze de eisen van hun clientèle niet meer inwilligen. De politiek werd breder: milieugroepen, groepen die campagne voerden tegen armoede, groepen voor of tegen abortus, actiecomités en organisaties van vrouwen, en raciale of etnische minderheden.
De nieuwe categorale organisaties die oorspronkelijk strijdbaar en radicaal waren, werden ook geconfronteerd met het verdwijnen van het sociaal-democratische compromis. Hoewel zij bij aanvang met hun radicale eisen succesvol massa’ s op de been wisten te brengen en een proces van emancipatie voor hun groepen op gang wisten te brengen, wisten zij geen duurzame positie op te bouwen. Aanvankelijk werden ook de radicalere organisaties door de overheid gesubsidieerd. Maar er kwam een proces op gang waarbij de overheid via selectieve subsidiëring een dubbel beleid voerde: de radicale organisaties moesten verdwijnen, en de andere werden ingekapseld via de oprichting van cliëntenraden en door inspraak van burgers. Ze verzandden in ellenlange overleggen met de technocratie over details. Bijvoorbeeld ook milieuorganisaties gingen de weg op van het lobbyen en overleg met de technocraten. Ook het participatie- en integratiebeleid van de overheid moet in dit licht worden bezien. Dat beleid diende om de burgers en de categorale organisaties in te passen in het technocratische beleid van de post-politiek. De radicalere organisaties, die in de aanvang ook subsidie kregen, hadden geen exitstrategie en verdwenen. Het waren vaak verder ongestructureerde actiecomités. Zij hadden geen ledenbestanden opgebouwd om alternatieve inkomsten te genereren en particuliere fondsen wijzigden hun beleid, waardoor alleen projectsubsidies konden worden verkregen en geen geld voor de staande organisatie, zoals de huur van een kantoor en daarbij behorend gas en licht en administratiekosten.
De tussenfase van de anti-politiek
Tussen post-politiek en hyper-politiek was er een tussenfase: een decennium van anti-politieke protesten. De neo-liberale consensus van de jaren negentig had zijn hegemonie verloren. In 2008 ontplofte het op schulden gebaseerde regime. Bezuinigingen en begrotingsdiscipline waren het gevolg. Toen de internationale kapitaalmarkten instortten, waren veel dictaturen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten niet langer in staat om de prijzen voor voedsel en andere goederen te controleren. Er braken broodopstanden uit en relatief hoog opgeleide jongeren zonder vooruitzichten trokken de straat op om het ontslag van de dictatoriale en corrupte regeringen te eisen. Maar ook in andere landen kwamen protestbewegingen op, die kunnen worden gekarakteriseerd als “anti-politiek”.
Dat was terug te vinden in de slogans van Indignados en Occupy Wallstreet. De Occupy-beweging, die aangaf 99 procent van de wereldbevolking te vertegenwoordigen, verzette zich tegen de elite van 1 procent die volgens hen de macht had. De Spaanse activisten scandeerden: “Allemaal ophoepelen, ze vertegenwoordigen ons niet”. De anti-bewegingen keerden zich dus tegen de elites, tegen de gevestigde orde. Anti-politiek was een verzet tegen de bureaucratische besturen van de post-politiek. De instellingen van de formele politiek werden door de burgers verworpen. Er kwam een hausse aan protestbewegingen op gang. Jäger beschrijft hoe de bewegingen van links en rechts, die voortkwamen uit de anti-politieke mobilisaties aan de basis, na 2008 langzaam ten onder gingen in de verschillende landen. Ze hadden geen institutionele duurzame structuur met formele besluitvormingsprocedures, en geen politieke programma’s en ledenbestanden.
Hyper-politiek
Op het tijdperk van de depolitisering en de tussenfase vanaf 2008 volgde ongeveer in 2015 het huidige tijdperk, het tijdperk van de hyper-politiek. De herpolitisering van de tussenfase werd doorgetrokken. Alles werd tot politieke controverse gebombardeerd, van je manier van leven, dus je privéleven, tot de grote vraagstukken van deze tijd. In een tijd van hyper-politiek is rechts vaak in het voordeel, omdat hyper-politiek wordt gekenmerkt door doorgeschoten individualisering, korte termijn-denken en gefragmenteerde, vluchtige politieke betrokkenheid. Dat maakt het voor traditionele lange termijn-politiek, vaak geassocieerd met links en collectieve belangen, moeilijker om blijvende invloed te hebben. Rechts profiteert vaak omdat het meer inspeelt op emotie, identiteit, en snelle, directe belangenbehartiging, wat beter aansluit bij het hyper-politieke consumentengedrag van kiezers. Populistische en rechtse bewegingen kunnen makkelijker politieke ruimte innemen in deze versnipperde en vluchtige context, doordat ze de onvrede en onzekerheid aanwakkeren met eenvoudige en krachtige boodschappen. Ook maakt de onzekere en vluchtige wijze van sociale en politieke binding het voor rechts makkelijker om aanhang te mobiliseren via sociale media, waar snelle en vaak emotionele boodschappen dominant zijn.
Dat creëert een gunstiger speelveld voor rechts-populistische politiek die minder afhankelijk is van langdurige organisatie en ideologische binding. Daarbij komen de resultaten van de emancipatiebewegingen door de aanvallen van rechts onder druk te staan, in de discussie door rechts gelabeld als “woke”. Na het breken van de vakbonden en de massapartijen moeten ook de verworvenheden van de jaren tachtig, bereikt door de strijd van de categorale organisaties, verdwijnen. In tegenstelling tot het tijdperk van de massamobilisatie heeft die hyper-politiek verder echter weinig concrete gevolgen. Grote hervormingen naar links of rechts komen er wat betreft het kapitalisme nauwelijks. De ontwikkeling van het kapitalisme wordt grotendeels op zijn beloop gelaten. Regeringen voeren een politiek van pappen en nathouden en schuiven de grote problemen van deze tijd voor zich uit, zonder dat het echt tot een oplossing komt. Botsingen in het kader van de cultuurstrijd domineren de sociale media een paar dagen of zelfs maar een paar uur. De media spelen daar op in: het ene moment is iets een hype, het volgende moment is het alweer vergeten. Protestbewegingen komen nu op en verdwijnen weer, zonder invloed. Jäger noemt het voorbeeld van de Black Lives Matter-beweging.
Een eenzaam bestaan
Alles is vluchtig en tijdelijk. Het maatschappelijk middenveld, met zijn grote vakbonden en kerken, is grotendeels verdwenen. Het huidige kapitalisme reduceert mensen tot individuen, die steeds meer op zichzelf zijn aangewezen in concurrentie met anderen en die vluchtiger en ongebondener leven. De sociale samenhang verdwijnt. In sociaal opzicht is het voor burgers eenvoudiger om van de ene instelling naar de andere over te stappen. Het verlaten van een gezin, een relatie, een partij of vriendenkring is nu veel minder veeleisend dan in de tijd van de massa-organisaties. Deze uitstapmogelijkheden creëren een maatschappij waarin alle dimensies van het leven onderworpen zijn aan een korte termijn-logica. Vriendschappen, huwelijken, banen en politieke verplichtingen duren steeds minder lang. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt moeten werkers opereren als zelfstandigen die hun arbeidskracht op de markt verkopen en de wereld benaderen zoals beleggers de aandelenmarkt benaderen. Ze investeren middelen en trekken die weer terug zodra het rendement niet langer gegarandeerd is. Versplintering en versnelling gaan hand in hand. In de nieuwe eeuw zijn mensen eenzamer, prikkelbaarder en meer op zichzelf, aldus Jäger. Bozer, maar ook verwarder. Onderzoek wijst uit: ongeveer 46 procent van de Nederlandse volwassenen geeft aan zich eenzaam te voelen, wat betekent dat bijna de helft van de bevolking hiermee te maken heeft. Van die 46 procent voelt ruim 30 procent zich enigszins eenzaam en ongeveer 10 procent voelt zich sterk eenzaam. Eenzaamheid komt voor in alle leeftijdsgroepen en stijgt vooral bij jongeren en ouderen. Zo voelt bijna 23 procent van de jongeren tussen 16 en 25 jaar zich sterk eenzaam, terwijl onder senioren boven de 65 jaar het percentage eenzame mensen oploopt tot rond de 49 procent.
Hyper-politiek is een marktvriendelijke vorm van politiek, zowel qua vorm als qua inhoud. Markten bieden uitstapmogelijkheden en zijn ontworpen voor de korte termijn. De sociale bewegingen van links en rechts hebben inhoudelijk weinig met elkaar gemeen, maar qua vorm zijn er overeenkomsten. Institutionalisering ontbreekt vooralsnog. In Nederland ook. De PVV is een partij zonder leden en er ontbreekt een partijleven met geformaliseerde besluitvormingsprocedures. Ze houden geen ledenlijsten bij.
Georganiseerde participatie
De strategie om langs parlementaire weg een hernieuwd compromis met het kapitaal te sluiten via het mobiliseren van de massa’s lijkt in het tijdperk van de hyper-politiek en de afgebroken sociale samenhang en individualisering een doodlopende weg. Timmermans van Groen Links/PvdA lijkt dat compromis met het kapitaal toch te willen. Wat dan wel? Ik denk dat een oplossing op de korte termijn er niet in zit. Wat moet er gebeuren? Aan het begin van de eenentwintigste eeuw staat de mensheid voor enorme uitdagingen. De opwarming van de aarde en andere milieuproblemen en de toenemende economische ongelijkheid leiden in veel landen tot escalerende geo-politieke spanningen. De anti- en hyper-politeke mobilisaties geven aan dat de bevolking dat ook inziet. De resultaten van die mobilisaties zijn beperkt. De verzameling geatomiseerde individuen moet weer ingeschreven worden in massapolitieke organisaties door de opzet van een beweging van onderop. Nieuwe sociale structuren van onderop, zonder de verstikkende massa-organisaties uit het tijdperk van de industrialisatie, kunnen zorgen voor een herinstitutionalisering van het politiek engagement. Zonder georganiseerde participatie zal de vluchtigheid aanhouden. Er zal niets veranderen en rechts zal een beslissend voordeel blijken te hebben.
De punten voor een heropleving van de georganiseerde participatie moeten waarschijnlijk vooral gezocht worden in het dagelijks leven. In contexten waar mensen regelmatig met elkaar in contact komen, zoals in de sfeer van de sociale reproductie of zorgactiviteiten. In het tijdperk van onzekere banen en thuiswerkers hebben de arbeiders lang niet elke dag contact met collega’s, maar moeten ze wel hun kinderen naar school brengen, ouderavonden bijwonen of hun ouders in een verpleeghuis bezoeken. Het gaat ook om de eigen straat of buurt waar thema’s als gentrificatie en woningnood een rol spelen. Dergelijke alledaagse contacten kunnen aanzetten zijn waarop een duurzaam engagement zich geleidelijk kan uitkristalliseren. Maar de productie- en distributiesfeer hoeft niet volledig te worden afgeschreven. De wereld van het werk is nog steeds een arena waarin economische belangen botsen, terwijl ouders, huurders en uitkeringsgerechtigden een beroep doen op de staat, die afhankelijk is van de bereidheid van kapitalistische elites om te herverdelen. Er kan gewerkt worden volgens een methode waarbij mensen met gelijke belangen en problemen worden samengebracht in discussiegroepen om eisen te stellen in een collectieve actie, om oplossingen te bereiken die op individueel niveau door hulpverlening niet bereikt kunnen worden. Daarbij moet gepoogd worden om lokale gemeenschappen te versterken die vanuit hun eisenpakket plaatsen van samenkomst creëren, waar mensen discussiëren over hun gemeenschappelijke problemen. De wijkbond Solidarisch in Gröpelingen (SiG) in de stad Bremen is een voorbeeld van zo’n lokale gemeenschap. Ook de Voor 14-beweging werkte aanvankelijk volgens deze principes, waarbij werd gepoogd om in een coalitie met lokale organisaties en groepen aanhang te mobiliseren voor de eis van een hoger minimumloon. Een recent initiatief is de wijkbond in de Afrikaanderwijk in Rotterdam.
(Een kortere versie van dit artikel verscheen eerder op de site van Solidariteit.)
Piet van der Lende
“Hyperpolitiek. Extreme politisering zonder politieke gevolgen”, Anton Jäger. Uitgeverij: Athenaeum, € 16,00. ISBN: 9789025317027.
(*) Noot van de redactie. Het is belangrijk om niet in het midden te laten waardoor die groeimogelijkheden van het kapitaal dan beperkt werden. Dat kwam mede door de anti-koloniale strijd in het globale zuiden en de groeiende kracht van sociale en arbeidersbewegingen in het rijke westen. Daardoor verloor het fordistische regime aan kracht en moesten de kapitalisten op zoek naar nieuwe manieren van onderdrukking en exploitatie. Door in analyses uitsluitend een handelende rol toe te dienen aan de kapitalisten, kunnen we nauwelijks nog perspectieven van verzet ontwaren.
