Woonstress

(Foto: Bond Precaire Woonvormen)
(Foto: Bond Precaire Woonvormen)

De deurbel klinkt hard en drie keer achter elkaar. Door het raam is een vrouwenfiguur zichtbaar. Ze lijkt me een moeder met autosleutels in de hand die even snel de schone was komt brengen, of een vergeten laptop.

“Niet opendoen!”, sist huisgenoot no. 4. “Jawel, niks aan de hand toch?”, sis ik naïef terug. Ik ben er als no. 6 als laatste bijgekomen.
“Doe jij dan maar open. Niets vertellen, hè,” sist huisgenoot no. 4 tegen huisgenoot no. 5.
“Jaha, ik weet hoe het werkt”, mompelt hij, “dit is niet de eerste keer.”
“Waarom fluisteren we eigenlijk? Alsof ze ons kan horen, vanaf driehoog…” Huisgenoten wuiven mijn vraag weg en ik sluip achter huisgenoot no. 5 aan, buk halfweg de trappen.

In het portiek staat een vrouw zonder schone was of vergeten laptop, ze zwaait met een pasje. Ja, ze is van de gemeente en “woon jij hier”?
“Nee, ik ben op bezoek bij een vriend, maar die is even weg.”
Wanneer die vriend thuis wordt verwacht? “Nou, met een uurtje of zo.”
“Dan kom ik nog wel terug”, zegt de vrouw.

Huisgenoot no. 4 heeft zich verschanst in de keuken en komt pas tevoorschijn als wij melden dat de vrouw echt uit zicht is: “wat heb je gezegd?”.
“Dat ik op bezoek ben bij een vriend en dat die met een uurtje terug is.”
“Dat laatste had je niet moeten zeggen, en je weet dat je dat soort mensen niet binnen hoeft te laten hè?”
“Ja, ik heb haar toch ook niet binnen gelaten! Doe jij het dan de volgende keer, schijtluis.” We schuifelen gebogen de living in. Alsof de vrouw op grote afstand door de muren heen kan kijken.

“Ik voel me genaaid hoor”, zeg ik achter een kop thee tegen de schrik.
“Ja, ik ook, dit zeggen ze er van tevoren niet bij, maar ja…”, huisgenoot no. 5 haalt zijn schouders op.
“Nee, tegen mij zeiden ze dat ik me gewoon kon inschrijven, maar dat is dus niet zo en dan komen er ook nog controles bovenop. Dit voelt zo niet fijn, zo woon ik hier niet chill. En wat doen we nu?” Ik heb zin in wat sterkers, al draait de adrenaline mijn maag om en om.
“Ik heb al mijn persoonlijke spullen en alles waar mijn naam op staat in een koffer gepakt, met een slot erop, daar mogen ze niet zomaar aankomen”, zegt huisgenoot no. 5.
Ik volg zijn voorbeeld; mijn kamer moet er uitzien alsof de bewoner een wereldtrip maakt. De koffer rol ik onder de druk behangen kapstok in de gang. Alsof ik even op bezoek ben na een werkreis.

“Waarom is dit eigenlijk niet goed geregeld?,” vraag ik achter een gedeelde fles wijn tegen de schrik.
“Omdat het 1.250 euro per maand scheelt, en dat is best ‘sneu’ voor een huizenmelker, geen 3.750 maar slechts 2.500 euro aan ons verdienen…”, huisgenoot no. 5 rolt met zijn ogen, “maar hoe moeten we anders wonen?” Die nacht droom ik van vrouwen met reusachtige ogen, oren en pasjes, gulzige huurbazen, onbetaalbare huren, boetes en slapen op grote koffers in portieken.

Nog dezelfde maand kan ik eerder verhuizen naar een kamer met een echte huurovereenkomst, en me inschrijven bij de gemeente. Pure mazzel.

Puk Pent

(Tekende zo de ervaring van een bekende op.)