Les Indigènes, een voorbeeld voor de Nederlandse anti-racisme beweging? Deel 1: oorsprong en achtergrond

Van de cover van een boek van Indigènes-ideologen Houria Bouteldja en Sadri Khiari.
Van de cover van een boek van Indigènes-ideologen Houria Bouteldja en Sadri Khiari.

Een interview in meerdere delen over de anti-koloniale organisatie Les Indigènes, en hun rol in de linkse en anti-racistische bewegingen in Frankrijk.

Eind vorig jaar, begin dit jaar vond er een debat plaats tussen diverse linkse organisaties en Sandew Hira, een historicus die samen met anderen het initiatief genomen heeft tot de beweging Decolonize The Mind (DTM). Die discussie begon na het afwijzen van de rapper Insayno als spreker op een anti-racisme manifestatie. Die had namelijk in een van zijn raps beweerd: “De behandeling van de concentratiekampen is slechts een lachertje vergeleken onze slavenhandel”. Na enige discussie over de wetenschappelijke onzin, de politieke destructiviteit en de harteloosheid van het op deze manier vergelijken van de verschillende massamoorden, ging het al snel over hoe te organiseren tegen racisme, de rol van witte mensen in de anti-racisme strijd, en over hoe links en de DTM-beweging samen zouden kunnen strijden.

Tijdens het debat vroegen we Hira naar de ideeën en principes van DTM. Die legde hij vrij duidelijk uit, maar over de praktijk kwamen we niet echt veel te weten. Zijn beweging lijkt momenteel vooral nog bezig met het scholen van activisten, waarvan de meesten actief lijken te zijn in de anti-racisme en pro-Palestina bewegingen. DTM is dus een nog relatief kleine, vooral academische beweging die zelf geen acties of campagnes organiseert.

De vijf delen van dit interview
1. Oorsprong en achtergrond
2. Klassenstrijd en nationalisme
3. Antisemitisme
4. Feminisme en fundamentalisme
5. Commentaren

There’s also a slightly different English version of the interview.

Il y a aussi une version légèrement différente en français.

In de discussie en ook op allerlei bijeenkomsten gaf Hira vaak aan dat hij twee belangrijke internationale vrienden heeft met wie hij intensief samenwerkt: Ramon Grosfoguel van de Berkeley Universiteit van Californië en Houria Bouteldja van de beweging “Les Indigènes de la République” in Frankrijk. Die club viert dit jaar haar tiende verjaardag en heeft al aardig wat tijd gehad om een beweging op te bouwen, ook buiten de universiteiten.

We vroegen twee Franse kameraden wat ze wisten over die Indigènes. Hoe opereert die beweging en hoe zijn de banden daar met buitenparlementair links? Zo kunnen we misschien een beetje een kijkje nemen in de toekomst van een deel van de anti-racisme beweging hier in Nederland. Dat is belangrijk, want zoals degenen die het debat volgden wel gemerkt hebben, zijn we bij Doorbraak niet al te enthousiast over hoe Hira en DTM een aantal niet zo bevrijdende ideeën proberen in te brengen in de groeiende beweging tegen racisme.

Natuurlijk is de Franse situatie heel anders dan de Nederlandse. In beide landen heerst weliswaar veel racisme, een erfenis van het gedeelde koloniale verleden, maar zowel links als de anti-racisme beweging zijn in Frankrijk echt veel groter. Progressieve intellectuelen spelen daar ook een veel grotere rol, en er vinden voortdurend grote nationale debatten plaats, ook over racisme. Daar staat tegenover dat het praktisch organisatorisch activisme weer relatief bescheiden is.

We stelden onze vragen aan Nad, met wie we in 2012 twee bijeenkomsten organiseerden over de baanlozenbeweging RTO waarin zij actief is, en Yves Coleman van het tijdschrift “Ni patrie ni frontières” (“Geen vaderland, geen grenzen”) en onze vaste vertaler uit het Frans. Beiden wonen in Parijs en zijn zeer betrokken bij de anti-racistische strijd. Nad beantwoordde de eerste drie vragen, Coleman de rest. Omdat beiden het, vanzelfsprekend, niet altijd met elkaar eens zijn, boden we hen na afloop van de interviews nog de ruimte om op elkaar te reageren met kritieken en aanvullingen. We beginnen dus met Nad.

Wat kan je ons vertellen over de oorsprong van de beweging van de Indigènes? Hoe zijn ze begonnen? En in welke politieke context vond dat plaats?

Het oorspronkelijke manifest van de Indigènes werd in januari 2005 gelanceerd, in een zeer problematische tijd voor links, radicaal-links en de sociale strijd in het algemeen. Drie jaar eerder had links zich afzijdig gehouden bij de presidentsverkiezingen van 2002. Dat kwam door het zeer ontmoedigende anti-sociale en pro-veiligheidsbeleid van na 9/11 van de toenmalige linkse regering. Die afzijdigheid gaf extreem-rechts de kans om mee te doen aan de tweede ronde van die verkiezingen, en die bracht “hard rechts” aan de macht. In 2003 leed de beweging tegen de pensioenhervormingen een vernietigende nederlaag en dat zorgde ervoor dat ook het vertrouwen in de vakbonden flink afnam. De bureaucratie van de bonden had geweigerd om te vechten, en ging mobilisatie in de staatssector zelfs actief tegen. Steeds meer mensen in de sociale bewegingen raakten verbitterd, bleven hangen in defaitisme of haakten af. In diezelfde periode na 9/11 veroorzaakte de anti-moslim golf een defensieve reactie onder veel jonge mensen met een moslim- en/of migrantenachtergrond. Dat creëerde een nieuwe gehechtheid aan de identiteiten rond deze godsdienst. Religieuze en culturele islamitische structuren boden een alternatieve socialisatie. En dat allemaal in een situatie waarin de Franse staat de aanval op de sociale structuren weer opende en radicaal-links terrein bleef verliezen op grassrootsniveau, omdat deelnemen aan de anti-globaliseringsbeweging destijds veel trendier was.

In die situatie vond de zoveelste “hoofddoekaffaire” plaats. Dit keer was er opschudding over onderwijzers die besloten om zelf maar actie te ondernemen tegen de leerlingen die een hijab droegen. Maar anders dan in de jaren tachtig en negentig steunden de socialisten en vele radicaal-linkse en anarchistische activisten de daarop volgende wet die “gehoofddoekte leerlingen” uitsloten van staatsscholen. In reactie daarop zetten andere linkse activisten en religieuzen samen collectieven op om te vechten tegen die wet, maar helaas weigerden velen daarvan wel reactionair religieus beleid ter discussie te stellen.

In november en december 2005 waren er rellen in arbeiders- en migrantenwijken na de dood van twee jongeren. Die rellen beperkten zich niet tot Parijs, maar vonden overal in het land plaats. De regering reageerde met een noodwet die nog een erfenis was van de koloniale oorlog in Algerije. Radicaal-links had geen enkele rol bij deze rellen, geen enkele directe controle over deze opstand in de buitenwijken waar vooral de arbeidersklasse woont. Activisten baseerden hun commentaren slechts op ervaringsverhalen van anderen en op tv-rapportages. Er werd veel over gefantaseerd: sommigen zagen het als een opmaat tot revolutie, anderen meenden dat moslimfundamentalisten of “proletarische criminelen” erachter zaten. Sommigen schreven gedichten, geïnspireerd door de “symbolen van de staat” die in brand stonden, ook al waren het kleuterscholen. Anderen schoten in de stress iedere keer als er een auto in vlammen op ging.

Maar of men er nu voor of tegen was, er waren meer interpretaties op basis van etniciteit dan klasse. Hoewel er net zoveel “autochtonen” gearresteerd werden als mensen met een migrantenachtergrond (althans in de wijken waar zo’n diversiteit nog bestaat), en hoewel de meerderheid van de gearresteerden (flex-)arbeider of baanloos was, werden de gebeurtenissen toch bekeken door een lens van hoe de “voormalige gekoloniseerde mensen” reageerden op racisme.

Het was in deze sfeer dat het manifest “L’Appel des Indigènes de la République” werd gelanceerd. “Indigènes” (“inheemsen”) is afkomstig uit het politieke en wettelijke koloniale vocabulaire, en die term werd nu benut in plaats van het gebruikelijke “met een migrantenachtergrond”. Het succes van het manifest liet vooral zien hoezeer radicaal-links het contact kwijt was geraakt met jongeren met een migrantenachtergrond, en hoezeer men niet meer betrokken was bij wat er gebeurde in de arbeiderswijken: voor veel linksen was het manifest een makkelijke manier om zich “in sync” te voelen met de buitenwijken.

Het manifest zelf was erg radicaal. Het benoemde de discriminatie op de werkvloer en de discriminatie die de toegang tot de politieke wereld voorkwam, en het wees in het algemeen de racistische realiteit af. Tegelijk bleef het ook weer politiek erg vaag, waardoor de handtekeningen konden binnen stromen. Zelfs van deskundigen van de Communistische Partij en de Groenen. Partijen die nog maar een paar jaar eerder (van 1997 tot 2002) geregeerd hadden en die toen de repressie tegen sociale strijden nog gesteund hadden. Hun gekozen vertegenwoordigers in Parijs en de buitenwijken deden toen mee aan het uitsluitingsbeleid en het ontzeggen van sociale rechten. Kortom, dit manifest verschilde niet wezenlijk van de honderden andere manifesten die iedere keer opduiken als rechts weer aan de macht is, en die door leidende radicaal-linkse figuren met beide handen getekend worden, zo lang ze hen maar niet verplichten om iets te doen.

Veel linkse racisten beweerden ten onrechte dat de initiatiefnemers van het manifest moslimfundamentalisten waren. In werkelijkheid hadden de meesten daarvan een migrantenachtergrond, en ze waren eerder actief in diverse verenigingen, politieke groepen of vakbondsstromingen met banden met radicaal-links, en dus niet met de fundamentalisten. Toen Tarik Ramadan ook tekende, een maand later, werd dat door de racisten gepresenteerd als bewijs voor hun beweringen, maar in die tijd was Ramadan te gast bij diverse internationale sociale fora waar hij min of meer de rol speelde die bisschop Gaillot (1) vervulde voor de katholieken. Radicaal-links promoot in Frankrijk graag bepaalde religieuze hoogwaardigheidsbekleders.

Hoe ontwikkelde de beweging zich verder na de publicatie van het manifest? Welke groepen mensen gingen meedoen? En waren het er veel?

Het manifest riep op tot het organiseren van een “nationale anti-koloniale conferentie”. In Frankrijk publiceren radicaal-linksen vaker manifesten over van alles en nog wat (van werkloosheid tot feminisme en ecologische ontwikkeling) en altijd stelt men daarin een nationale eenheidsconferentie voor. Maar als die bijeenkomsten dan daadwerkelijk plaatsvinden, proberen alle stromingen hun eigen visie op te dringen en het initiatief te claimen. En meestal blijft er na veel polemieken en onderlinge beschuldigingen een kleine groep van initiatiefnemers over die een kleinere organisatie opzetten.

Dat gebeurde ook met het Indigènes-manifest. Er kwam uiteindelijk een vereniging, veel kleiner en met een specifieke richting. Die begon samen met andere collectieven anti-koloniale bijeenkomsten te organiseren, en tegelijk ook een theoretisch discours te ontwikkelen dat evolueerde richting een botsing met de klassenanalyse. Het originele manifest benoemde alle onderdrukkingen, zonder er daar noodzakelijkerwijs een van tot prioriteit te maken. Maar daarna ontwikkelde men een agressieve denkwijze waarbij de klassenanalyse de hoofdtegenstelling zou verdoezelen, en dat zou de neo-koloniale onderdrukking zijn. Die kritiek was behoorlijk anachronistisch, omdat klassenanalyse in werkelijkheid helemaal niet meer zo aanwezig was bij radicaal-links of links. Daar sprak men inmiddels meer over anti-liberalisme en anti-globalisering, en minder en minder over anti-kapitalisme. Tien jaar van anti-globaliseringsretoriek had geleid tot een afscheid van kritiek op het systeem van loonarbeid. Het grootste deel van links was overgegaan tot de verdediging van “eerlijke handel” tegen “de multinationals”, en de verdediging van de “eerlijke kleine ondernemer” tegen de grote industriële conglomeraten, enzovoorts.

De Indigènes deden dus niets nieuws toen ze het mantra adopteerden dat de klassenstrijd geen realiteit was. En eigenlijk hebben ze helemaal niets revolutionair nieuws gebracht. Neem hun ontwikkeling richting het voortdurend ter discussie stellen van het bestaan van antisemitisme vandaag de dag, hun afdoen van de Shoah als “burgerlijk geloof”, hun manier van het tegenover elkaar stellen van de strijden tegen racisme en antisemitisme: het is allemaal vergelijkbaar met de stellingnamen van veel andere radicaal-linkse groepen sinds het begin van de jaren 2000. Datzelfde geldt voor hun relatie met Dieudonné. De Indigènes volgden de houding van het deel van links dat deze antisemitische komiek eerst “kritisch steunde” om hem daarna met enige terughoudendheid te veroordelen. Hun veroordeling was behoorlijk oppervlakkig, want ze bleven beweren dat hij het “slachtoffer” was van een onterechte straf.

De Indigènes zijn ook niet groter dan de meeste radicaal-linkse organisaties, die door de jaren heen overigens een neergaande trend vertonen. En de Indigènes mogen dan meer en meer expliciete religieuze taal zijn gaan gebruiken, ze kunnen toch niet echt de concurrentie aan met religieuze organisaties.

Het is belangrijk om in te zien dat een deel van de jongeren die in de jaren 2005 tot 2010 actief werden in sociale bewegingen dat deden op basis van hun religie en/of gemeenschap, en dat dat niet alleen geldt voor moslims, maar ook voor christenen en joden. Of ze nu besloten om actief te worden bij humanitaire of politieke organisaties, of als ze nieuwe media opzetten, steeds waren religieuze opvattingen de bron van hun collectieve inzet. En dat nam vaak, maar niet altijd, reactionaire vormen aan.

Tegelijkertijd werd de hele samenleving beïnvloed door de opkomst van extreem-rechts, en fascisten hebben kans gezien om een culturele revolutie te ontketenen waarmee ze iedereen bereikten, inclusief de minderheden die het slachtoffer zijn van fascistische acties.

Bedoel je dat extreem-rechts mensen eveneens aanzet tot het denken in termen van culturen in plaats van klasse?

Het gaat verder dan dat: extreem-rechts vernietigt bewust klassenstrijd. Dat is een van de fundamentele aspecten van deze politieke stroming. We mogen nooit vergeten dat fascisme is ontstaan in reactie tegen zowel democratische revoluties, kapitalistische moderniteit als tegen socialisme. Niet tegen het utopisch socialisme, maar tegen het marxisme, het historisch materialisme en de arbeidersbeweging.

Fascisten leveren kritiek op de bestaande situatie. Ze maken gebruik van de moeilijkheden die sociale lagen hebben wanneer ze hun status verliezen door de onverbiddelijke veranderingen in de productie-omstandigheden. Die moeilijkheden worden dus bepaald door technologische ontwikkelingen en doordat het kapitalisme voorkomt dat iedereen daarvan kan meeprofiteren. De digitale revolutie, en de opmerkelijke evolutie van onder meer de biologie en toegepaste natuurkunde, staan in dienst van de kapitalistische uitbuiting en niet van de mensheid. Het kapitalisme ontdoet zich van delen van de bevolking die “overbodig” geacht worden en dat proces duwt hun lonen en status omlaag. De “huidige crisis” wordt vaak gekoppeld aan de subprimes crisis, maar het is vooral een crisis van de zogenaamde “middenklasse” in het westen, de managers, professionals, enzovoorts. Hun sociale status wordt vernietigd en hun levensstandaard vermindert, evenals hun carrièrevooruitzichten en sociale mobiliteit.

Die ontwikkeling zou hen dichter bij de arbeidersklasse kunnen brengen, maar niets gaat vanzelf. De laatste vijftien jaar zijn fascistische retoriek en praktijken er in Frankrijk in geslaagd om die sociale lagen die grote voorstanders waren van het vorige politieke en economische systeem, met hun woede en angst in de richting van de oude orde te duwen, de zogenaamd beschermende natie. Die zou hen verdedigen tegen de “nieuwe wereldorde” en het “slechte kapitalisme” dat al deze veranderingen zou veroorzaken. En vanzelfsprekend is de antisemitische manier van denken in deze context weer een bondgenoot van het fascisme. Ik gebruik bewust de term “manier van denken” omdat het om een grote hoeveelheid ideeën gaat die duidelijk gericht zijn tegen “Joden”. Ideeën die door veel mensen gedeeld worden, getuige de brede steun die Dieudonné kreeg na zijn ‘grappen’. Maar die op het antisemitisme gestoelde manier van denken gaat veel verder: het extreem-rechtse Front National bekritiseert bijvoorbeeld nooit de bourgeoisie of de sociale relaties die ons worden opgelegd door het op loonarbeid of tegenwoordig zelfs op dwangarbeid gebaseerd kapitalisme. Het Front National verzet zich tegen de “oligarchie” en de “geglobaliseerde elites”, en wil die vervangen door goede bazen, goede nationalistische elites en een goed kapitalisme.

En wat te denken van de Indigènes in deze context? De reactionaire retoriek die ik zojuist beschreef, kan ook worden gevonden bij radicaal-links. Dat vertoonde de afgelopen vijftien jaar veel foute ideeën over al deze thema’s: nationalisme, technofobie, een anti-wetenschappelijk discours en de verdediging van pre-kapitalistische samenlevingen en oude maatschappij-ordeningen.

Wanneer men de teksten leest van Sadri Khiari, een van de leiders van de Indigènes, met zijn waanideeën over pre-koloniale samenlevingen, zijn verheerlijking van de traditie, en zijn afwijzing van het vooruitgangsdenken, dan past dat allemaal in hetzelfde reactionaire patroon. En de leiders van de Indigènes zijn vanzelfsprekend geen proletariërs. Ze behoren tot de beroepsgroepen die we zojuist bespraken en ze zijn overduidelijk ook beïnvloed door de rechtse ideologieën die we noemden.

Meer in het algemeen: iedereen heeft het over de vermeende “non-integratie” van mensen met een migrantenachtergrond. Maar juist het succes van bijvoorbeeld Dieudonné en Soral, de overwinning van hard rechts in veel arbeiderswijken en de invloed van religie, laten zien dat het integratieproces goed werkt. Er zijn geen grote verschillen tussen de politieke evolutie van de mensen met een migrantenachtergrond en de rest van de bevolking. De verschillen die er zijn, komen door tradities, gewoonten en gebruiken waarvan slechts het uiterlijk anders is. De opkomst van reactionaire religieuze stromingen is vergelijkbaar, of het nu om moslims gaat of om katholieken. We hebben kunnen zien dat Dieudonné en Soral allerlei mensen weten te trekken.

En vandaag de dag wordt iedereen ook beïnvloed door gewapende strijden die gebaseerd zijn op idiote ideologieën. Er zijn al veel mensen vertrokken richting de Islamitische Staat (IS), en aan de andere kant heb je neo-nazi terroristen. En zoals meestal wordt de klassenstrijd onzichtbaar gemaakt, vooral voor degenen die hem voeren. Die strijd is cultureel minder waard gemaakt, en dat is ook de overwinning van het fascisme. Als je een demonstratie tegen moslims organiseert en je weet tweehonderd gekken te mobiliseren, dan zullen de media melding maken van je actie en en je zal worden toegejuicht door heel extreem-rechts. Maar als een vakbond vijfhonderd arbeiders mobiliseert, dan mag je blij zijn als de lokale tv je een minuut geeft.

Het fascisme staat nu in het centrum van het politieke debat. En zelfs de krachten die het fascisme beweren te bestrijden, willen de “juiste antwoorden” geven op de “slechte vragen” ervan, in plaats van hun eigen vragen op te werpen. Het zogenaamde “islamprobleem” is natuurlijk het beste voorbeeld: alle politieke krachten voelen zich gedwongen om dat probleem te erkennen. Ja, zelfs wij steunen deze sfeer deels, nu we discussiëren over de Indigènes. Terwijl we het daar over hebben, praten we niet over een radicale sociale transformatie, en dat feit voorkomt deels ook dat die kan plaatsvinden.

In deze zeer moeilijke omstandigheden hebben veel sociale bewegingen en stromingen van radicaal-links een in essentie fascistische retoriek overgenomen, of op zijn minst verdedigt men ideologische posities die vergelijkbaar zijn met die van een deel van het fascistische kamp.

Het meest voor de hand liggende symptoom van deze ontwikkeling is de schijnbare hegemonie van “concurrerende herinneringen”, de zogenaamde “dubbele moraal” die veel analyses heeft geïnspireerd. Sinds ongeveer 2005 vergelijken diverse minderheden hun status met die van anderen, om te beginnen met die van de Joden. De erkenning van de specificiteit van de judeocide, en van de volledige betrokkenheid daarbij van de Franse staat, kwam pas in de vroege jaren tachtig, na enorme anti-racistische strijd. Maar minder dan dertig jaar later is die strijd alweer uit het collectieve geheugen verdwenen. Fascisten hebben het geheugen beknot en doen ten onrechte alsof Joden sinds 1945 door de staat en het anti-racismebeleid worden “bevoorrecht”. Alle overwinningen, zoals de historische erkenning van de genocide en de lessen erover op school, zijn omgevormd tot “problemen”, tot “symptomen” van steun voor Israël, of tot poging om andere vormen van racisme te maskeren.

Er hangt een geur van defaitisme en rancune rond deze retoriek, en die is ook te ruiken rond de klassenstrijd. Onder de directe invloed van rechtse en uiterst rechtse ideologieën worden ook daar overwinningen en rechten van de werkende klasse, zoals bijvoorbeeld de ambtenarenstatus en de werkloosheidsuitkeringen, gepresenteerd en waargenomen als de ondraaglijke “privileges” van een “sociale minderheid” waar andere delen van de arbeidersklasse jaloers op zijn.

In beide gevallen is de functie van deze retoriek hetzelfde, en de gevolgen ervan zijn ook hetzelfde: verdeeldheid en rancune brengen elke mogelijkheid van een grote eenheid in gevaar, en vooral beschermen ze de echte verantwoordelijken tegen de legitieme woede van de onderdrukten, en daardoor gaan die hun woede tegen andere onderdrukten richten.

De Indigènes zijn vanzelfsprekend niet de enige spelers op dit terrein, maar ze hebben wel een speciale rol vanwege de mensen die ze beweren te vertegenwoordigen. Als “autochtone” groepen of individuen de strijd tegen antisemitisme willen bekritiseren, citeren ze vaak de Indigènes. Zo zeggen ze als het ware: “ik ben het niet die spreekt, maar de Arabieren en die zijn zelf het slachtoffer van racisme”.

De invloed van de Indigènes ligt vooral op dat niveau, en dat effect wordt nog eens versterkt door de regelmatige negatieve publiciteit die ze krijgen van linkse en rechtse racisten. In 2008 werd er zo een groot offensief ingezet onder leiding van de media en politieke partijen tegen de Indigènes. Ze werden weggezet als typische voorbeelden van een vermeend “anti-wit racisme”. Woordvoerster Bouteldja had “autochtonen” namelijk ironisch “souchiens” durven noemen, “lager dan honden”. Het was een woordgrap over het precies zo uitgesproken, maar anders geschreven “sous-chiens”, “in Frankrijk geboren”, een begrip dat rechts en extreem-rechts gepopulariseerd hebben. Ze legde daarmee de vinger op de pijnlijke plek: in Frankrijk aarzelt men niet om bepaalde groepen burgers aan te duiden op basis van de herkomst van hun ouders of grootouders. De enige “echte Fransen” zouden dan degenen zijn die aan de heersende culturele norm voldoen.

Zo redeneert men in Nederland ook. Heb je die uitsluiting zelf ook ervaren?

Het politieke debat over de “mensen met een migrantenachtergrond” staat hier al tenminste dertig jaar centraal. Ik ben sinds mijn geboorte altijd het onderwerp, of beter: het object, van discussie geweest. Zodra je je bewust bent van de wereld om je heen, leer je dat je beoordeeld wordt, geëvalueerd, en dat mensen verwachten dat je je gedraagt volgens dat impliciete criterium. Ik spreek geen Arabisch en behoor tot wat wordt genoemd de “derde generatie”. Ik ben nog nooit in Algerije geweest en mijn ouders waren atheïsten… maar alleen al mijn familienaam maakte een Arabische vrouw van me, en dat heeft altijd een rol gespeeld in mijn sociale leven. Ik heb niet alleen last van alledaags racisme, maar ook, op een nog sterkere manier, van een racisme dat zijn naam niet hardop durft uit te spreken, en dat je zelfs tegen je eigen wil een positieve identiteit wil opleggen. Op school was ik een goede leerling, en dat was “des te meer verdienstelijk gegeven haar afkomst”; in politieke milieus werd ik duizend keer geïntroduceerd als iemand afkomstig van anarchistische migratie en dus geen deel uitmaakte van wat Yves Coleman elders “identitair links” noemt. Ik leerde tijdens mijn jeugd, via de media, dat ik een voorbeeld van succesvolle integratie zou kunnen zijn, want ik hield van schrijvers als Zola en Balzac en ik at varkensvlees.

Dus je wordt beoordeeld op basis van genetische criteria en onvermijdelijk construeert dat je persoon, sociologisch gezien. Maar als je het omkeert en je karakteriseert degenen die normaal niet worden onderworpen aan dat genetische oordeel eens op een sociologisch en cultureel niveau – en dan gaat het niet alleen om leden van de bourgeoisie, maar ook om je leraar, je collega of je kameraad – dan word je meteen beschuldigd van het etniseren of racialiseren van mensen.

Om een voorbeeld te geven: ik wist lang voordat ik hem ontmoette al dat Yves zwart was. Dat ging heel eenvoudig. Op een dag, toen ik kritiek leverde op een van zijn artikelen waarin een bij links veel voorkomende fout stond, kreeg ik op een anarchistisch forum te horen: “maar Yves is een zwarte mesties”.

Dus toen Yves me ooit vroeg wat ik nu echt geleerd heb van degenen die hij “linkse identitairen” noemt, zoals de Indigènes dus, antwoordde ik: ze hebben me geleerd om mezelf te verdedigen op een aantal punten. Om het stigma terug te kaatsen, om mijn gesprekspartner te destabiliseren, om aan te vallen waar het pijn doet om hem of haar bewust te maken van de politieke schade die hij of zij aan het aanrichten is.

In die context vind ik het begrip van de “sociologisch witte” erg handig. In kringen van universalistische radicaal-linksen had ik lange tijd last van racisme zonder te weten hoe ik dat efficiënt kon aanpakken. In de klassenstrijd, bijvoorbeeld, zijn veel kameraden ervan overtuigd dat we altijd vriendelijk moeten discussiëren met racistische of antisemitische arbeiders. We moeten geduldig uitleggen dat ze een fout maken, en we moeten hen niet meteen afwijzen. Maar die kameraden zien nooit in hoe vernederend en hard het kan zijn voor geëtniseerde en geracialiseerde mensen om die houding te verduren. En meestal is er niemand die zelfs maar de vraag stelt: “En wat als we hen zouden vertellen dat ze dood kunnen vallen?” Maar als je dat probleem objectief blootlegt in linkse kringen, dan beginnen de meeste activisten te verkondigen dat we geduldig moeten zijn en mensen niet moeten afwijzen, enzovoorts. Wanneer je dan echter komt met de magische woorden: “Het is makkelijker voor jou omdat je wit bent”, dan maakt dat tenminste sommige kameraden ongemakkelijk. Het roept woede op en het opent een debat of zelfs een gezonde confrontatie.

Dat is waarom ik het woord “culturele norm” gebruik. We moeten de impliciete norm zichtbaar maken, net als bij gender. Ik vind het van essentieel belang dat sommige mensen gaan internaliseren dat ze heteroseksueel zijn, en niet alleen “normaal”, dat ze dus realiseren dat ze heteroseksueel zijn net als anderen homo, lesbisch of transgender zijn. Er heerst pas gelijkheid als iedereen gelabeled wordt, of als niemand een stickertje krijgt.

Om even terug te komen op die regelmatige aanvallen op de Indigènes: dat gebeurde bijvoorbeeld ook in de zomer van 2014 toen er antisemitische incidenten plaatsvonden rond een pro-Palestina demonstratie georganiseerd door radicaal-links. Sommige commentatoren hekelden vooral de Indigènes en de meest idiote beschuldigingen werden verspreid, onder meer dat de Indigènes de IS zouden steunen. Men maakte van hen het zwarte schaap dat uit de linkse beweging moest worden gegooid, een beweging die verder onschuldig en zeker niet antisemitisch zou zijn. Zo deed men de kwestie van het antisemitisme bij links verdwijnen.

Doen de Indigènes aan meer mee dan alleen de pro-Palestina beweging? Voeren ze ook concrete strijd tegen bijvoorbeeld racisme? Of schrijven ze voornamelijk? En hebben ze echte invloed in de samenleving, of zijn ze marginaal gebleven?

Ja, ze doen mee aan campagnes en nemen ook zelf initiatieven. Ze participeren in alle pro-Palestijnse initiatieven en weten veel mensen op de been te brengen als er weer een Israëlisch militair offensief plaatsvindt. Maar onlangs speelden ze bijvoorbeeld ook een belangrijke rol in de beweging tegen “Exhibit B”, een zogenaamde anti-racistische “artistieke” tentoonstelling die… menselijke dierentuinen reproduceerde. Ze waren een belangrijk onderdeel van die beweging, omdat de meeste anti-racistische organisaties de tentoonstelling ondanks alles verdedigden, zonder zich ook maar een moment te bekommeren om de mening van de betrokkenen en degenen die geschokt waren.

Het grote probleem is niet alleen dat ze mobilisaties en praktijken kiezen die bevooroordeeld zijn en doordrenkt van een anti-imperialisme dat haar steun aan reactionaire krachten en overheden, en aan fascisten uit kringen van de politieke islam, nauwelijks kan verbergen. Het probleem is ook dat die mobilisaties en praktijken altijd gebaseerd zijn op de vermeende “concurrerende herinneringen”. Dat bleek ook weer uit het gezamenlijke persbericht tegen de tentoonstelling. Daarin werd Dieudonné opnieuw gepresenteerd als een “slachtoffer”. Het probleem is ook het ontbreken van een universalistische anti-racistische strijd, en – erger nog – dat de houding van degenen die beweren wel degelijk universalistisch te zijn, zo beïnvloed wordt door racisme en paternalisme.

Dat wordt duidelijk wanneer men de stellingnamen bestudeert die ingenomen worden in de zogenaamde “anti-wit racisme”-zaken en in de discussies rond de tentoonstelling. In beide gevallen waren de universalistische anti-racisme organisaties nutteloos. Voor wat betreft het denkbeeldige “anti-wit racisme”: enkele van de anti-racistische organisaties, waaronder de MRAP en LICRA, bevestigen dat nepconcept door de mensen te ondersteunen die doen alsof ze er het slachtoffer van zijn. In het geval van de tentoonstelling: een aantal anti-racistische organisaties verdedigde hem en zette critici weg als “communitaristen” die de vrijheid van meningsuiting willen vernietigen.

Er was tegen de tentoonstelling geen alternatieve mobilisatie, en vorig jaar zomer tijdens het Israëlische offensief in Gaza was er geen ruimte om te protesteren tegen zowel de massamoorden begaan in naam van de oorlog tegen het terrorisme, als tegen antisemitisme. Er was geen ruimte om de eenheid te claimen van alle slachtoffers van de nationalisten. Zelfs in Israël bestond die ruimte wel, op initiatief van de families van de Joodse en Palestijnse slachtoffers.

Lees verder in deel 2.

De links zijn toegevoegd door mij, en geven niet persé de mening van Nad weer.

Interview door Eric Krebbers

Noot
1. Jacques Gaillot is geboren in 1935. Hij was van 1982 tot 1995 bisschop van Evreux, maar verloor zijn religieuze mandaat aan het einde van een lang proces van politieke radicalisering. Hij steunde de intifada en ontmoette Yasser Arafat, ondersteunde het homohuwelijk, het recht van katholieke priesters om te trouwen, pleitte voor het recht op godslastering (en erkende het recht op vrije meningsuiting van zowel Salman Rushdie als Martin Scorsese), steunde recht van geïllegaliseerde migranten om te blijven, enzovoorts.