Links en intersectionaliteit, deel 2: Het kasteel van de vampieren

Intersectionaliteit.
Intersectionaliteit.

Dit is het tweede van een vijftal uit het Engels vertaalde artikelen over de linkse beweging en intersectionaliteit. De laatste jaren zien we dat begrip “intersectionaliteit” steeds vaker opduiken in teksten en analyses afkomstig van universiteiten en allerlei sociale bewegingen. Centraal bij intersectionaliteit staat, volgens Hodan Warsame en Ramona Sno (zie kader), “dat verschillende vormen van onderdrukking niet van elkaar los kunnen worden gezien en op elkaar inwerken”.

De reeks vertalingen

1. Wat kan anarchisme ervan leren en eraan bijdragen?
2. Het kasteel van de vampieren
3. “Ik ben vrouw én mens”
4. “Marxisten ook niet vies van identiteitenpolitiek”
5. Alleen een mooi analytisch model of ook bruikbaar in de actiepraktijk?
6. Onderdrukten volgen of zelf verantwoordelijkheid nemen?

Nog wat leesvoer

Het zijn er nog niet overdreven veel, maar er verschijnen in Nederland langzamerhand ook meer stukken over “intersectionaliteit”. Graag vestigen we de aandacht op vier van de artikelen die we vorig jaar tegenkwamen, en die er wat ons betreft bovenuit sprongen. Stuk voor stuk zeer lezenswaardig, informatief en scherp. Allereerst het analytische stuk “Naar een intersectioneler Zwart activisme” van Hodan Warsame en Ramona Sno van 4 januari 2015, aansluitend gevolgd door de meer persoonlijke “Overdenkingen” van Sno van 10 maart. Beide op de website Dis/content, die zeer de moeite waard is om te volgen. Eind oktober publiceerde de website De Omslag, die is opgezet om de Maagdenhuisdebatten voort te zetten, het heldere artikel “Intersectionality. A travelling concept” van Nancy Jouwe en het behoorlijk kritische, maar wel solidaire “Identity Politics: Nothing Personal” van Murat Aydemir. Beide alleen in het Engels (voor zover we weten).

Een algemene introductie bij deze reeks vertalingen kun je lezen bij de eerste vertaling. Het tweede artikel, “Exiting the Vampire Castle”, is in november 2013 geschreven door Mark Fischer, en nu vertaald door Jet. Het is een behoorlijk negatief stuk over “identiteitenpolitiek”, een concept dat nauw samenhangt met “intersectionaliteit”, en dat ook in het eerste artikel al eens langs kwam. Er kwamen destijds meteen al heel veel scherpe en vaak ook goede kritieken op Fischers tirade, zie onder meer hier, hier, hier, hier, hier en hier. Deze artikelen vond ik onder meer via het artikel “Postscript on identity, intersectionality” van Ross Wolfe, die daarin overigens ook een lijstje met artikelen presenteerde met reacties van medestanders van Fischer en van auteurs die zich in geen van beide kampen thuisvoelden.

Waarom hebben we het dan toch vertaald, zo’n negatief artikel? In de eerste plaats omdat het enorm veel discussie losmaakte en omdat er in onze volgende vertalingen kritisch naar wordt verwezen. Hoe oneens we het er ook mee mogen zijn, we moeten toch onze kameradinnen en kameraden altijd dankbaar zijn als ze de tijd nemen om linkse kritieken te formuleren, juist omdat het ons dwingt om onze eigen ideeën opnieuw te overdenken en waar nodig aan nieuwe inzichten aan te passen.

Het is overigens te gemakkelijk om Fischers kritieken zonder meer van de hand te wijzen. Iedereen die regelmatig op Twitter rondhangt, moet haast wel voorbeelden kennen van waar Fischer het over heeft: moralistische vingertjes, snel oplopende ruzies over een enkele verkeerde uitspraak, de niet altijd zo doorwrochte kritieken. Over het algemeen allemaal weinig productief als het gaat om het opbouwen van een sterke solidaire beweging. En de angst om nog iets te zeggen, die Fischer heeft, zullen vast wel meer mensen kennen. Is dat de manier waarop we over willen komen als linkse, anti-racistische en anti-patriarchale beweging?

Ook wijst hij er, mijns inziens volkomen terecht, op dat klassentegenstellingen in verhouding met die van ras en sekse wel erg vaak onbenoemd blijven in de vele Twitterdebatten, en dat ligt zeer zeker niet aan de theorievorming rond intersectionaliteit die daarover heel duidelijk is. In discussies op Twitter en elders worden de klassenposities van tegenstanders niet zo vaak genoemd en dat geldt al helemaal voor die van de twitteraars zelf. Zolang het gaat om het twitteriaat onderling… Want soms worden mensen uit arbeiderswijken die iets racistisch hebben gezegd, wel heel makkelijk weggezet als “tokkies”. Of ze worden uitgelachen omdat ze onvoldoende goed Nederlands zouden kunnen schrijven. Zo benadrukken de betreffende twitteraars (onbewust?) vooral hun eigen, verder onbenoemd gebleven, klassenpositie. Zoals ook maar al te vaak over het simpele feit wordt heen gestapt dat heel veel witte én niet-witte Nederlanders het hele Engelstalige jargon van academische twitteraars nauwelijks kunnen volgen. En het is best kwetsend als daar minachtend of lacherig over wordt gedaan. Ik denk dat een deel van de kritiek van Fischer te verklaren valt uit het gevoel van minachting dat hij ervaart in de ‘debatten’ met academische activisten die intersectionaliteit, terecht, hoog in het vaandel hebben staan.

Daar staat tegenover dat hij zelf veel en veel te makkelijk heen stapt over het fundamentele karakter van de patriarchale en racistische onderdrukking. Even zeggen dat je weet dat je privileges hebt als witte man is natuurlijk verre van voldoende om werkelijk intersectioneel actief te zijn. En de soort van lange mars door de media en politieke instituties, zoals de Labour Party, waar hij wel open voor lijkt te staan, komt over als een recept voor acceptatie van het seksistische en racistische karakter daarvan. Zeker wanneer hij aan het einde van zijn artikel het kapitalisme uitroept tot hét fundamentele probleem. Voor een kritiek in dezelfde richting, maar dan veel evenwichtiger en zeer zeker meer solidair (maar helaas wel nog in het Engels) wil ik dan ook verwijzen naar een artikel van Murat Aydemir (zie kader). Hier nu de vertaling van het artikel van Fischer.

Eric Krebbers


Weg uit het kasteel van de vampieren

Deze zomer heb ik serieus overwogen om me terug te trekken uit alle politieke activiteit. Uitgeput door overwerk en niet in staat om iets productiefs te doen, hield ik mezelf bezig met het ronddolen in sociale netwerken en ik voelde mijn depressie en uitputting alleen maar groter worden.

De linkerzijde van Twitter kan vaak treurig en ontluisterend zijn. Eerder dit jaar vond er een aantal spraakmakende twitterstormen plaats, waarbij met name links georiënteerde personen werden ‘ontmaskerd’ en veroordeeld. In sommige gevallen hadden die personen weliswaar iets verwerpelijks gezegd, maar toch: de manier waarop ze persoonlijk werden belasterd en opgejaagd, liet een afschuwelijk restproduct achter – de stank van een moraliteit gebaseerd op een slecht geweten en heksenjacht. Ik schaam me om het te zeggen, maar de reden waarom ik me over geen enkel van deze incidenten heb uitgesproken, is angst. De pestkoppen zaten in een ander gedeelte van de speelplaats. Ik wilde niet dat hun aandacht zich op mij zou richten.

De openlijke wreedheid van deze uitwisselingen ging samen met iets dat meer wijdverbreid en daarom misschien meer ondermijnend is: een sfeer van cynische weerzin. Het meest frequente object van deze weerzin was Owen Jones, en de aanvallen op Jones – degene die de laatste jaren het meest heeft gedaan om het klassenbewustzijn in Groot-Brittannië te vergroten – maakten deel uit van de redenen waarom ik zo ontmoedigd was. Want als dit is wat er gebeurt met een linkse activist die er daadwerkelijk in slaagt om de strijd in te brengen in het Britse politieke middenveld, waarom zou iemand hem dan nog willen volgen richting mainstream? Is de enige manier om dit infuus van onbeschoftheid te vermijden het kiezen voor een plek in de machteloze marginaliteit?

Een van de dingen die mij uit mijn deprimerende verbijstering losmaakte, was het bijwonen van de People’s Assembly (1) in Ipswich, vlakbij waar ik woon. De People’s Assembly werd ontvangen met het gebruikelijke geschamper en cynisme. Er werd gezegd dat het een zinloze stunt was waarmee linkse mediafiguren, waaronder Jones, zichzelf belangrijk maken in de zoveelste vertoning van een top-down beroemdhedencultuur. Wat er daadwerkelijk gebeurde tijdens de Assembly in Ipswich was iets totaal anders dan deze karikatuur. De eerste helft van de avond – eindigend met een opzwepende toespraak door Owen Jones – werd inderdaad geleid door de bekende sprekers. Maar in de tweede helft van de bijeenkomst raakten activisten uit de arbeidersklasse uit heel Suffolk met elkaar in gesprek, steunden elkaar en deelden ervaringen en strategieën. Geheel in tegenstelling tot weer een voorbeeld van een hiërarchische linkse beweging, was deze People’s Assembly juist een voorbeeld van hoe verticaal met horizontaal gecombineerd kan worden: de macht en het charisma van de media trok mensen aan die nog nooit naar een politieke bijeenkomst waren geweest, om samen met ervaren activisten te praten en strategieën op te stellen. De sfeer was anti-racistisch en anti-seksistisch, maar ook verfrissend door de afwezigheid van de verlammende gevoelens van schuld en wantrouwen die over de linkerzijde van Twitter hangen als een giftige, verstikkende mist.

En toen kwam Russell Brand. Ik ben al heel lang een bewonderaar van Brand – een van de weinige bekende komieken in de huidige artiestenwereld die afkomstig is uit een arbeidersfamilie. De laatste jaren heeft er langzaam maar meedogenloos een verburgelijking plaatsgevonden in het televisieamusement, waarbij de bespottelijke, ultra-kakkige windbuil Michael McIntyre en een miezerige stroom van saaie aspiranten het toneel overheersen.

De dag voor de uitzending van Newsnight met het inmiddels beroemde interview van Jeremy Paxman met Brand, had ik Brands stand up show in het Messiah Complex in Ipswich gezien. De show was uitdagend: pro-immigratie, pro-communisme, anti-homofoob, doordrenkt met arbeidersklasse-intelligentie en niet bang om dat te laten zien, en ‘queer’ zoals dat vroeger populair was (met andere woorden: ver weg van de zure identiteitsvroomheid die ons opgedrongen wordt door de moralisten van post-structuralistisch ‘links’). Malcom X, Che, politiek als het psychedelisch ontmantelen van de bestaande werkelijkheid: dit was communisme als iets dat cool, sexy en proletarisch is, in plaats van een preek met het bekende opgestoken vingertje.

De volgende avond werd duidelijk dat het optreden van Brand had geleid tot een waterscheiding. Voor sommigen van ons was de wijze waarop hij als een lijkschouwer Paxman in stukjes sneed intens aangrijpend en wonderbaarlijk: ik kon me niet herinneren wanneer voor het laatst iemand uit een arbeidersmilieu de ruimte kreeg om iemand uit een ‘hoger’ milieu zo volmaakt af te breken door middel van intelligentie en argumenten. Dit was niet het gevloek van Johnny Rotten tegen Bill Grundy – een daad van antagonisme waarmee de stereotypen van klassenverschillen eerder bevestigd dan aangevochten werden. Brand was te slim voor Paxman – en het gebruik van humor was het grote verschil tussen Brand en de bitterheid van veel ‘linkse’ bewegingen. Door Brand voelden mensen zichzelf waardevol, terwijl moraliserend ‘links’ juist specialiseert in het oproepen van negativiteit in mensen en niet tevreden is tot men het hoofd buigt in schuldgevoel en zelfhaat.

Moraliserend links zorgde er snel voor dat het verhaal niet ging over hoe Brand op uitzonderlijke wijze had gebroken met de oppervlakkige conventies van het mainstream media ‘debat’, en ook niet over zijn stelling dat de revolutie er gaat komen. (Die laatste stelling kon alleen door hardhorend, kleinburgerlijk en narcistisch ‘links’ verstaan worden als een uitspraak van Brand dat hij de revolutie wilde leiden – ze reageerden daarop met de gebruikelijke weerzin: “Ik heb geen aanmatigende beroemdheid nodig om mij te leiden”.) Voor de moralisten diende het grote verhaal te gaan over het persoonlijk gedrag van Brand – met name zijn seksisme. In de koortsige McCarthyaanse sfeer die moraliserend links laat gisten, leidden opmerkingen die als seksistisch uitgelegd zouden kunnen worden direct tot de constatering dat Brand een seksist is, en dat betekent ook dat hij een vrouwenhater is. Kort en krachtig, afgedaan, veroordeeld.

Natuurlijk moet Brand, net als iedereen, de verantwoordelijkheid nemen voor zijn gedrag en de taal die hij gebruikt. Maar dit soort kritisch bevragen dient plaats te vinden in een sfeer van kameraadschap en solidariteit, en waarschijnlijk in eerste instantie niet publiekelijk – hoewel Brand, toen hij werd ondervraagd door Mehdi Hasan over seksisme, juist exact dezelfde goedgehumeurde nederigheid liet zien die compleet ontbrak in de stenen gezichten van hen die hem hadden veroordeeld. “Ik denk niet dat ik een seksist ben. Maar ik herinner me mijn oma: de liefste persoon die ik ooit heb gekend, maar ze was een racist en ik denk niet dat ze het wist. Ik weet niet of ik een soort culturele kater heb, ik houd erg veel van proletarisch taalgebruik zoals ‘schat’ en ‘mokkel’, dus als vrouwen mij een seksist vinden, dan kunnen zij dat beter beoordelen dan ik, dus ik zal daar aan werken.”

Brands optreden was geen sollicitatie naar het leiderschap: het was een inspiratie, een oproep tot actie. En ik werd in ieder geval geïnspireerd. Een paar maanden eerder zou ik stil zijn gebleven, terwijl de moralisten van chique-links hun volksgericht en karaktermoorden op Brand loslieten – waarbij het ‘bewijs’ meestal afkomstig is van de rechtse pers, altijd beschikbaar om een handje te helpen – maar dit keer was ik klaar om de strijd aan te gaan. De reactie op Brand werd al snel net zo betekenisvol als de uitwisseling met Paxman zelf. Dit was een verhelderend moment, zoals Laura Oldfield Ford constateerde. En een van de dingen die voor mij helder werden, was de manier waarop het grootste deel van zogenaamd ‘links’ de kwestie van sociale klassen de laatste jaren heeft onderdrukt.

Klassenbewustzijn is breekbaar en vluchtig. De kleinburgerij die de academische en culturele industrie domineert, maakt gebruik van allerlei subtiele afleidingen en ingrepen die ervoor zorgen dat het onderwerp zelfs niet aan de orde komt. En in het geval dat dat toch gebeurt, geven ze je het gevoel dat het verschrikkelijk onbeleefd zou zijn en zelfs een schending van de etiquette, als je het ter sprake zou brengen. Ik ben al jarenlang spreker op linkse, anti-kapitalistische evenementen, maar ik heb zelden in het openbaar gesproken – en ben ook zelden gevraagd om te spreken – over het onderwerp “klasse”.

Maar zodra het begrip klasse weer opdook, werd het onmogelijk om dat niet overal terug te zien in de reacties op de Brand-affaire. Brand werd snel ondervraagd en/of veroordeeld ter linkerzijde door tenminste drie ex-leerlingen van privéscholen. Van anderen kregen we te horen dat Brand niet echt uit een arbeidersmilieu kan komen omdat hij miljonair is. Het is alarmerend te zien hoezeer ‘links’ het fundamenteel eens lijkt te zijn met suggestie achter Paxmans vraag: “Waaraan ontleent deze persoon uit de arbeidersklasse de autoriteit om te spreken?”. Het is ook alarmerend, zelfs schrijnend, dat men lijkt te denken dat mensen uit de arbeidersklasse arm, weggemoffeld en machteloos moeten blijven omdat ze anders hun ‘authenticiteit’ dreigen te verliezen.

Iemand stuurde me een Facebookbericht over Brand. Ik ken de persoon niet die dat had geschreven en ik wil geen namen noemen. Waar het om gaat, is dat het bericht symptomatisch is voor een aantal snobistische en denigrerende houdingen die blijkbaar vertoond kunnen worden terwijl men zichzelf tegelijkertijd zonder problemen als ‘links’ kan afficheren. De hele toonzetting was gruwelijk arrogant, als van een leraar die het werk van een leerling een cijfer geeft, of van een psychiater die een patiënt beoordeelt. Blijkbaar is Brand “duidelijk extreem onstabiel… slechts één mislukte relatie of carrièretegenslag verwijderd van een terugval in drugsverslaving of erger”. Hoewel de persoon beweerde Brand “eigenlijk graag te mogen”, was het blijkbaar nooit in hem opgekomen dat een van de redenen waarom Brand “onstabiel” zou kunnen zijn, juist dit soort van paternalistisch nep-transcendent ‘beoordelen’ door de ‘linkse’ bourgeoisie is. Er stond ook nog een schokkende maar onthullende opmerking in, waarmee deze persoon zijdelings verwees naar Brands “fragmentarische opleiding [en] de vaak tenenkrommende vocabulaire uitglijders die karakteristiek zijn voor de auto-didact”, waarover deze persoon verder ruimhartig zegt: “Ik heb daar geen enkel probleem mee” – dat is erg aardig van hem! Dit was niet een of andere koloniale bureaucraat in de negentiende eeuw die beschrijft hoe hij probeert ‘inboorlingen’ de Engelse taal te leren, of een Victoriaanse schoolmeester op een privéschool die een leerling met een beurs beschrijft: dit is een ‘linkse’ tekst die een paar weken geleden werd geschreven.

Hoe nu verder? In de eerste plaats moeten we in kaart brengen wat de kenmerken zijn van de discoursen en de verlangens die ons hebben gebracht tot dit grimmige en demoraliserende dieptepunt, waar klasse is verdwenen, maar moralisme overal aanwezig; waar solidariteit onmogelijk is, maar schuldgevoel en angst wijdverbreid zijn – en niet omdat we door rechts worden geterroriseerd, maar omdat we hebben toegelaten dat onze beweging werd besmet met bourgeoissubjectiviteit. Ik denk dat er twee libidinaal-discursieve formaties zijn die tot deze situatie hebben geleid. Men noemt zich weliswaar links maar – zoals duidelijk is geworden in de kwestie Brand – eigenlijk zijn zij het teken dat ‘links’ (in de definitie van actoren in de klassenstrijd) vrijwel is verdwenen.

In het kasteel van de vampieren

De eerste formatie ben ik het “kasteel van de vampieren” gaan noemen. Dat kasteel is gespecialiseerd in het propageren van schuld. Het wordt gedreven door het verlangen van de priester om te excommuniceren en te veroordelen, het verlangen van de academicus-schoolmeester om als eerste een fout aan te wijzen en het verlangen van de hipster om bij de in-crowd te horen. Een aanval op het kasteel van de vampieren brengt het risico met zich mee dat dat gezien kan worden – en men zal er alles aan doen om dat beeld te versterken – als een aanval op de strijd tegen racisme, seksisme, heteroseksisme. Maar het kasteel van de vampieren is helemaal niet de enige legitieme manifestering van die strijd. We moeten het kasteel van de vampieren begrijpen als een bourgeois-liberale perversie en een toeëigening van de energie van die bewegingen. Het kasteel van de vampieren werd geboren op het moment dat de strijd om niet gedefinieerd te worden in identitaire categorieën veranderde in de zoektocht naar erkenning van ‘identiteiten’ door een bourgeois Grote Ander.

Een deel van het privilege dat ik als witte man absoluut bezit, bestaat uit het feit dat ik me niet bewust ben van mijn etniciteit en mijn gender, en het is een ontnuchterende en onthullende ervaring om af en toe gewezen te worden op die blinde vlekken. In plaats van het nastreven van een wereld waarin iedereen vrijheid van identitaire classificatie bereikt, geeft het kasteel van de vampieren er de voorkeur aan om mensen terug te drijven in identiteitskampen, waar zij voor altijd worden gedefinieerd volgens de terminologie die de dominante macht vaststelt, verlamd door zelfbewustzijn en geïsoleerd door de logica van het solipsisme waarin wordt gesteld dat we elkaar niet kunnen begrijpen tenzij we deel uitmaken van dezelfde identiteitsgroep.

Ik heb een fascinerend, magisch inversie-projectie ontkenningsmechanisme ontdekt waarbij zelfs het noemen van klasse automatisch wordt opgevat als een poging om het belang van ras en gender omlaag te halen. In feite is exact het tegenovergestelde waar, want het kasteel van de vampieren gebruikt een ultiem liberale opvatting van ras en gender om klasse te versluieren. In alle absurde en traumatische twitterstormen over privilege eerder dit jaar was het opvallend dat de discussie over klassenprivileges geheel afwezig was. De taak blijft zoals altijd de articulatie van klasse, gender en ras – maar het fundament voor het kasteel van de vampieren werd gelegd door het niet meer benoemen, het de-articuleren, van klasse in andere categorieën.

Het kasteel van de vampieren is gebouwd om het volgende probleem op te lossen: hoe kun je enorme welvaart en macht behouden en tegelijkertijd ook worden gezien als een slachtoffer, marginaal en in de oppositie? De oplossing bestond al: in de christelijke kerk. Het kasteel van de vampieren kon dus een beroep doen op alle helse strategieën, duistere pathologieën en psychologische martelinstrumenten die door het christendom zijn uitgevonden en door Nietzsche beschreven zijn in “De genealogie van de moraal”. Dat priesterdom van het slechte geweten, dat nest van vrome schuldhandelaren, is exact wat Nietzsche voorspelde toen hij zei dat iets ergers dan het christendom al in aantocht was. En hier is het dan…

Het kasteel van de vampieren voedt zich met de energie en angsten en kwetsbaarheden van jonge studenten, maar bovenal leeft het door het lijden van bepaalde groepen – hoe marginaler, hoe beter – om te zetten in academisch kapitaal. De meest geroemde figuren in het kasteel van de vampieren zijn degenen die een nieuwe markt in lijden hebben ontdekt: degenen die een groep vinden die nog meer onderdrukt en onderworpen is dan welke tot dan toe geëxploiteerde groep ook, zien zichzelf heel snel door de rangen stijgen.

De eerste wet van het kasteel van de vampieren is: individualiseer en privatiseer alles. Hoewel het in theorie beweert voorstander te zijn van structurele kritiek, ligt de focus in de praktijk alleen maar op individueel gedrag. Sommige van die arbeiderstypes zijn niet echt goed opgevoed en ze kunnen af en toe heel onbeleefd zijn. Denk eraan: het veroordelen van individuen is altijd belangrijker dan aandacht besteden aan onpersoonlijke structuren. De daadwerkelijk heersende klasse propageert ideologieën van individualisme, maar neigt ernaar om ons als klasse te behandelen (veel van wat we ‘samenzweringen’ noemen, is in werkelijkheid de klassensolidariteit van heersende klasse). Het kasteel van de vampieren als meeloper en dienaar van de heersende klasse doet het tegenovergestelde: het bewijst lippendienst aan “solidariteit” en “collectiviteit”, maar handelt altijd alsof de individualistische categorieën die door de macht zijn opgelegd, daadwerkelijk gelden. Omdat ze door en door kleinburgerlijk zijn, zijn de leden van het kasteel van de vampieren zeer competitief, maar dat wordt onderdrukt op de passief-agressieve manier kenmerkend voor de bourgeoisie. Wat hen samenbindt, is niet solidariteit maar wederzijdse angst – de angst dat zij de volgenden zullen zijn die te kijk worden gezet , aan de schandpaal worden genageld en veroordeeld.

De tweede wet van het kasteel van de vampieren is: zorg ervoor dat denken en doen heel, heel erg moeilijk lijken. Er mag niet luchtig over worden gedaan, en al helemaal niet met humor. Humor is niet serieus, per definitie, toch? Denken is zwaar werk, voor mensen met beschaafde stemmen en denkrimpels. Overal waar vertrouwen is, moet scepsis komen. Zeg: “niet te snel, we moeten hier langer over nadenken”. Denk eraan: het koesteren van overtuigingen is onderdrukkend en kan tot goelags leiden.

De derde wet van het kasteel van de vampieren is: propageer zoveel mogelijk schuld. Hoe meer schuld, hoe beter. Mensen moeten zich rot voelen: het is een teken dat ze de ernst van de dingen begrijpen. Het is okee om klassenprivileges te hebben als je je maar schuldig voelt over dit privilege en ervoor zorgt dat anderen in een aan jou ondergeschikte klassenpositie zich ook schuldig voelen. Je doet ook nog wat goed werk voor de armen, toch?

De vierde wet van het kasteel van de vampieren is: essentialiseer. Hoewel de bewoners van het kasteel van de vampieren zich altijd hebben laten voorstaan op vloeiende identiteiten, pluraliteit en verscheidenheid – deels om hun eigen, immer welvarende, geprivilegieerde of bourgeois-assimilationistische achtergrond te verbergen – dient de vijand altijd geëssentialiseerd te worden. Het verlangen dat de bewoners van het kasteel van de vampieren drijft, is voor een groot deel het verlangen van priesters om te excommuniceren en te veroordelen, en daarom moet er een krachtig onderscheid gemaakt worden tussen Goed en Kwaad, waarbij het laatste wordt geëssentialiseerd. Let op de tactiek. X heeft een opmerking gemaakt c.q. zich op een bepaalde manier gedragen – deze opmerking/gedraging zou uitgelegd kunnen worden als transfobisch/seksistisch, enzovoorts. Tot zover okee. Maar het is de volgende stap die de nekslag geeft: X wordt vervolgens gedefinieerd als transfoob/seksist, enzovoorts. De complete identiteit van X wordt gedefinieerd op basis van één onverstandige opmerking of foute gedraging. Zodra het kasteel van de vampieren deze heksenjacht voor elkaar heeft, zal het slachtoffer (vaak met een arbeidersachtergrond, en niet opgevoed met de passief-agressieve etiquette van de bourgeoisie) meestal geprikkeld worden tot een woede-uitbarsting, en dat zal zijn positie van paria en meest recent verzwolgen prooi verder bevestigen.

De vijfde wet van het kasteel van de vampieren is: denk als een liberaal (want dat ben je). Het kasteel van de vampieren is constant bezig met het aanwakkeren van reactieve verontwaardiging en dat betekent eindeloos wijzen op wat oorverdovend vanzelfsprekend is: het kapitaal gedraagt zich als kapitaal (het is niet erg aardig!), en repressieve overheidsapparaten zijn repressief. We moeten protesteren!

Neo-anarchie in het Verenigd Koninkrijk

De tweede libidinale opstelling is het neo-anarchisme. Met neo-anarchisten bedoel ik niet de anarchisten of syndicalisten die zijn betrokken bij daadwerkelijke organisatie op de werkvloer, zoals de Solidarity Federation.(2) Ik doel op degenen die zich als anarchist identificeren, maar wiens betrokkenheid bij de politiek niet veel verder gaat dan studentenprotesten en bezettingen en commentaar leveren via Twitter. Net zoals de bewoners van het kasteel van de vampieren hebben neo-anarchisten meestal een kleinburgerlijke achtergrond, soms zelfs met hogere klasseprivileges.

Ze zijn ook overweldigend jong: twintigers of hooguit begin dertig en hun neo-anarchistische positie is gebaseerd op een beperkte historische horizon. Neo-anarchisten hebben niets anders meegemaakt dan kapitalistisch realisme. Tegen de tijd dat de neo-anarchisten politiek bewust werden – en velen van hen zijn opmerkelijk recent politiek bewust geworden, als je afgaat op hoeveel zelfverzekerde branie ze soms vertonen – was de Labour Party verworden tot een Blair-omhulsel, bezig met het implementeren van neo-liberalisme met als bijgerecht een kleine dosis sociale rechtvaardigheid. Maar het probleem met neo-anarchisme is dat het onbewust dat historisch moment weerspiegelt, in plaats van daarvoor een ontsnapping te bieden. Het vergeet, of is misschien oprecht onbewust van, de rol van de Labour Party in het nationaliseren van grote industrieën en nutsbedrijven, of het stichten van de National Health Service (NHS).(3) Neo-anarchisten zullen beweren dat “de parlementaire politiek nooit iets verandert”, of dat “de Labour Party altijd al nutteloos was”, terwijl ze deelnemen aan protesten voor de NHS, of klachten retweeten over het ontmantelen van wat er nog over is van de welvaartsstaat. Hier wordt impliciet een vreemde regel gehanteerd: het is okee om te protesteren tegen wat het parlement heeft gedaan, maar het is niet toegestaan om in het parlement of bij de massamedia te werken en te proberen om van daaruit verandering tot stand te brengen. De mainstream media verdienen minachting, maar er moet wel naar BBC Question Time worden gekeken om daarover te kunnen zeuren op Twitter. Purisme gaat over in fatalisme: het is beter om op geen enkele wijze besmet te worden met de corruptie van de mainstream, het is beter om nutteloos ‘weerstand’ te bieden dan om het risico te lopen vuile handen te maken.

Het is dus niet verbazend dat zoveel neo-anarchisten depressief lijken te zijn. Die depressie wordt ongetwijfeld versterkt door de angsten van het post-universitair bestaan omdat het neo-anarchisme (net als het kasteel van de vampieren) haar natuurlijke thuisbasis heeft op de universiteiten, en meestal wordt gepropageerd door hen die een post-universitaire graad willen behalen of recentelijk hebben behaald.

Wat moet er gebeuren?

Waarom zijn deze twee configuraties op de voorgrond getreden? De eerste reden daarvoor is dat het kapitaal ze heeft laten floreren omdat ze haar doelen dienen. Het kapitaal onderdrukte de georganiseerde arbeidersklasse door het klassenbewustzijn af te breken: vakbonden werden wreed onderworpen terwijl “hardwerkende gezinnen” werden verleid om zich te identificeren met hun eigen, beperkt gedefinieerde belang in plaats van de belangen van de bredere klasse. Maar waarom zou het kapitaal zich druk maken om een ‘links’ dat de klassenpolitiek vervangt door een moraliserend individualisme; een ‘links’ dat zich helemaal niet bezighoudt met het opbouwen van solidariteit, maar angst en onzekerheid verspreidt?

De tweede reden is wat Jodi Dean het communicatieve kapitalisme heeft genoemd. Het zou wellicht mogelijk zijn om het kasteel van de vampieren en de neo-anarchisten te negeren, als de kapitalistische cyberspace er niet zou zijn. Het vrome moraliseren door het kasteel van de vampieren is jarenlang een kenmerk van een bepaald type ‘links’ geweest – maar als men geen lid was van deze specifieke kerk, dan kon men de preken vermijden. Sociale media hebben er echter voor gezorgd dat dat niet langer het geval is en er is weinig bescherming tegen de psychische pathologieën die gepropageerd worden door deze discoursen.

Wat kunnen we nu doen? Ten eerste is het cruciaal om het identitarisme te verwerpen en te onderkennen dat er geen identiteiten zijn, alleen wensen, belangen en identificaties. Het Britse Cultural Studies-project was deels zo belangrijk vanwege de weerstand tegen identitair essentialisme, wat krachtig en ontroerend werd getoond in John Akomfrah’s installatie The Unfinished Conversation (te zien in Tate Britain) en zijn film The Stuart Hall Project. In plaats van het vastleggen van mensen in ketens van reeds bestaande equivalenties was het doel om iedere articulatie te beschouwen als tijdelijk en plastisch. Nieuwe articulaties kunnen altijd worden gecreëerd. Niemand is iets in essentie. Helaas handelt rechts effectiever naar dit inzicht dan links. Het bourgeois-identitaire links weet hoe schuld gepropageerd dient te worden en hoe een heksenjacht uitgevoerd moet worden, maar weet niet hoe mensen te bekeren. Maar dat is ook niet het doel. Het doel is niet om het linkse standpunt populair te maken of om mensen te overtuigen, maar om een positie van elitaire superioriteit te behouden met daarbij ook nog de verdubbeling van de klassensuperioriteit met morele superioriteit. “Hoe durf je iets te zeggen – wij zijn degenen die spreken namens hen die lijden”.

Maar de verwerping van identitarisme kan alleen worden bereikt door de hernieuwde bevestiging van klasse. Een ‘links’ dat klasse niet centraal stelt, kan niet meer zijn dan een liberale actiegroep. Klassenbewustzijn is altijd tweeledig: het behelst tegelijkertijd kennis van de wijze waarop klasse iedere ervaring vormt en context geeft, en kennis van de specifieke positie die we innemen binnen de klassenstructuur. Vergeet niet dat het doel van onze strijd niet de erkenning door de bourgeoisie is en zelfs niet de afbraak van de bourgeoisie zelf. Het is de klassenstructuur – de structuur die iedereen kwetst, zelfs degenen die er marginaal van profiteren – die afgebroken moet worden. De belangen van de arbeidersklasse zijn de belangen van iedereen; de belangen van de bourgeoisie zijn de belangen van het kapitaal en dat zijn de belangen van niemand. Onze strijd moet gericht zijn op het bouwen van een nieuwe en verrassende wereld, niet op het behoud van identiteiten die gevormd en misvormd zijn door het kapitaal.

Dit lijkt misschien een grimmige en intimiderende taak, en dat is het ook. Maar we kunnen nu al beginnen met diverse prefiguratieve activiteiten. Feitelijk gaan zulke activiteiten verder dan voorafschaduwing: deze kunnen het begin zijn van een positieve dynamiek, een zichzelf vervullende profetie waarbij het bourgeois subjectiviteitsdenken wordt ontmanteld en een nieuwe universaliteit zichzelf gaat vormen. We moeten leren, of opnieuw leren, hoe we kameraadschap en solidariteit kunnen opbouwen in plaats van het werk van het kapitaal te doen door elkaar te veroordelen en te beschimpen. Dit betekent natuurlijk niet dat we het altijd met elkaar eens moeten zijn: integendeel, we moeten de voorwaarden scheppen waarbinnen onenigheid kan bestaan zonder angst voor buitensluiting en excommunicatie. We moeten zeer strategisch denken over het gebruik van de sociale media en ons er altijd van bewust zijn dat – ondanks het egalitarisme dat de libidinale ingenieurs van het kapitaal aan sociale media toeschrijven – het op dit moment vijandig gebied is en gericht is op de vermeerdering van kapitaal. Maar dat betekent niet dat we het terrein niet kunnen bezetten om het te gaan gebruiken ten behoeve van het creëren van klassenbewustzijn. We moeten ons bevrijden uit het ‘debat’ van het communicatief kapitalisme waarin het kapitaal ons voortdurend probeert te betrekken, en beseffen dat we in een klassenstrijd zijn verwikkeld. Het doel is niet om een activist te “zijn” maar om de arbeidersklasse te ondersteunen om in beweging te komen – en zichzelf te transformeren. Buiten het kasteel van de vampieren is alles mogelijk.

Mark Fischer

Noten van de vertaler
1. De brede, niet-politieke nationale campagne in Engeland tegen de bezuinigingen.
2. Een Britse organisatie die tot 1994 de Direct Action Movement heette en zichzelf omschrijft als een “revolutionary union initiative”.
3. Britse ziekenfonds.