Schimmige constructies tussen sociale diensten en reïntegratiebureaus

Laat ik het eens aan de hand van het fictieve re-integratiebureau T illustreren. Bureau T heeft een mooie order van een bekende cosmeticaproducent om de verpakking van de producten te verzorgen. Productiewerk. Daar heeft bureau T natuurlijk wel mankracht voor nodig. Die kun je gewoon aannemen, maar dat kost klauwen met geld. De gemeente bood uitkomst. Wegens sterk onderhandelen van bureau T (want beroepsverkopers) en slap onderhandelen van de gemeente (want ambtenaren) kwam daar een mooie deal uit. Bureau T ontving een niet zo fictieve flinke som geld van het cosmeticabedrijf voor de werkzaamheden. Het personeel was afkomstig van de sociale dienst en hoefde niet betaald te worden, dat deed de gemeente immers. Onder het mom van “helpen met werk vinden” kon bureau T vanuit de gemeente bovendien ook nog rekenen op een forse bemiddelingspremie. Een bedrag dat dus bovenop de inkomsten vanuit de cosmeticaproducent kwam. Ka-tsjing. Volg je het nog? Dan gaan we nog even wat dieper in op die constructie. Met de gemeente is namelijk afgesproken dat bureau T voor elke klant een maandelijkse bemiddelingspremie ontvangt. Daarbovenop komt ook nog een bonus voor elke klant die succesvol naar werk wordt bemiddeld. Bij elke maand die de klant langer in het traject doorbrengt, wordt die bonus minder. Maar, en nu komt het: die maximale bonus – dus bij uitstroom in de eerste maand – is lager dan het totale bedrag dat bureau T aan bemiddelingskosten ontvangt voor zes maanden werk. Zelfs zonder de extra inkomsten vanuit het cosmeticabedrijf mee te rekenen. Het is dus interessant voor T om medewerkers zo lang mogelijk werkloos te houden. De gemeenteambtenaren die deze overeenkomst sloten waren vast en zeker gezakt voor de rekentoets.

Pascal Vanenburg in De cosmetica van de Participatiewet (Joop)