Actie tegen hoge werkdruk en bezuinigingen in het onderwijs hard nodig

Logo.
Logo.

Als er één sector is die om de paar jaar aan verandering en vernieuwing onderhevig is, dan is het wel het onderwijs. Hoewel in het algemeen het belang van goed onderwijs wordt onderkend, lopen de meningen ver uiteen over wat daaronder moet worden verstaan. Een indruk van de omstandigheden op de werkvloer en van de protesten tegen bezuinigingen, gezien door de ogen van een leraar die lid is van de jonge strijdbare vakbond Leraren In Actie (LIA).

De visie op het doel van onderwijs bepaalt uiteraard de discussie over de richting die het onderwijs zou moeten uitgaan. Is onderwijs bijvoorbeeld bedoeld om het individu in staat te stellen een mondige burger te zijn, om de eigen talenten te kunnen vinden en verder te kunnen ontwikkelen? Of is de insteek om jongeren simpelweg klaar te stomen voor het bedrijfsleven? In Nederland lijkt vooral het laatste het geval. Op veel middelbare scholen heeft “het competentiegerichte leren” inmiddels haar intrede gedaan. Het nut daarvan is nog steeds onderwerp van discussie.

Onvrede

Oké, ruimte voor discussie dus. Maar waarom zou het voortgezet onderwijs zich dan in een crisis bevinden? Sommige buitenstaanders zijn het geklaag en gejammer achter de schoolmuren meer dan zat. Wat zeuren die onderwijzers nou? Het gaat toch goed? Leraren werken nu eenmaal minder dan veel andere loonarbeiders. Ze staan maar een paar uur voor de klas, werken daarbij een voorgekookt lesje af, en gaan lekker om drie uur naar huis. Kopje koffie, toetsje nakijken, et voilà: achterover hangen en geld vangen. Als klap op de vuurpijl zeven weken zomervakantie! Zakkenvullers… Dat soort geluiden valt behoorlijk vaak te horen.

De werkelijkheid is een stuk weerbarstiger. Om met de vakantie te beginnen: leraren gebruiken grote delen van hun vakanties om na te kijken, hun achterstanden weg te werken en hun lessen voor te bereiden. Al wordt dit uiteraard door sommige goedbetaalde managers betwist. Daarnaast hebben leraren te maken met hoge werkdruk. Dat komt onder meer door het ontbreken van een eigen werkplek en volwaardige pauzes. Het in de vijftien minuten tussen de lessen door opvangen van huilende leerlingen, het in die tijd bespreken van extra toetsen, het snel even wat kopiëren, het haastig voeren van overleg en het spelen van bewakertje kan bezwaarlijk als “werkonderbreking” worden bestempeld. Uit onderzoek blijkt dat de werkdruk ook toeneemt door de soms ronduit kafkaëske administratieve werkzaamheden, het nutteloos overleg in nietszeggende commissies, de dichtgetimmerde jaartaken die juist weer ruimte geven voor extra gedwongen werkzaamheden, en de schoolbesturen die niet lijken te kunnen en willen luisteren naar leraren en leerlingen.

En dan is er over de daadwerkelijke les nog niets gezegd, over het vijftig, zeventig of negentig minuten achtereen groepen van vijfentwintig tot dertig individuen begeleiden. Allemaal individuen met een eigen verhaal. Kinderen die “gedragsproblemen” hebben, door het klaslokaal stuiteren, emotioneel verwaarloosd zijn, gepest worden, niet lekker in hun vel zitten, worstelen met hun eigen identiteit en hun gevoelens, of simpelweg gewoon eens persoonlijke aandacht of een compliment nodig hebben. Voor leraren in het voortgezet onderwijs zijn dat zeer herkenbare taferelen.

Bezuinigingen

De optelsom gaat door: voeg er maar de bezuinigingsmaatregelen aan toe die hebben geleid tot de voorgenomen invoering van “het passende onderwijs”. De “leerlinggebonden financiering” gaat verdwijnen. Dat heeft tot gevolg dat leerlingen die meer dan gemiddelde begeleiding nodig hebben, vanaf 2014 geacht worden mee te draaien in de gewone klassen. Zo wordt een extra taak op het bord van de leraren gelegd, die daarvoor in veel gevallen niet eens zijn opgeleid. Misschien hebben leraren tussen alle bedrijven door toch nog tijd om op zoek te gaan naar een nieuwe baan en betere carrièremogelijkheden. Een proefproject in die richting is onlangs van start gegaan.

Naast de als zeer hoog ervaren werkdruk, waar onder meer LIA zich grote zorgen over maakt, is ook het salaris voor de gedane arbeid aanleiding tot aanhoudende onvrede. Vanwege de economische crisis is in de onderwijssector sinds 2010 een nullijn ingevoerd. Dat betekent dat sinds die tijd de lonen van leraren niet meer meestijgen met de inflatie. Het onderwijspersoneel is er daardoor elk jaar in koopkracht op achteruit gegaan. Volgens PvdA-minister Jet Bussemaker en de brave ruggengraatloze bonden, die in september een onderwijsakkoord ondertekenden, komt daar verandering in. Leraren zouden er volgens dat onderwijsakkoord op vooruitgaan. Mainstream media papegaaiden dat verhaal op hun beurt klakkeloos na. Iedereen in onderwijsland is dik tevreden! Iedereen, behalve de leraren zelf. Bij hen is het vertrouwen in deze regering al lang tot een dieptepunt gedaald. Het loslaten van de nullijn gebeurt namelijk gefaseerd. Pas vanaf 2015 lopen de lonen weer in de pas met de inflatie. Voor de miraculeuze loonstijging maken de beleidsmakers geen extra geld vrij. Het moet dus uit de onderwijspot zelf komen. Dat vormt voor de leraren het pijnpunt en voor iedere baas de natte droom: loonarbeiders draaien op voor de gevolgen van de crisis en vangen zelf de bezuinigingen op. In de onderwijssector komt dat erop neer dat er gesneden wordt in voor leraren voordelige voorzieningen, zoals op het gebied van pensioenopbouw, of dat die zelfs geheel worden afgeschaft, zoals bijvoorbeeld de BAPO-regeling, een vorm van arbeidsurenvermindering voor ouder personeel in het lager en voortgezet onderwijs. Zo wordt het bestaande gat gedicht. Terecht noemen velen dat een sigaar uit eigen doos.

Onmacht

Hoe heeft het zover kunnen komen? De afgelopen jaren is er al flink bezuinigd op het onderwijs, maar dat is blijkbaar nog niet genoeg geweest. Het onderwijsakkoord dat werkgeversorganisaties en diverse onderwijsbonden en vakverenigingen in september afsloten, maakte al deel uit van het regeerakkoord van het kabinet Rutte II. Het gaat dus om een akkoord dat naar goed poldergebruik in feite al in de achterkamertjes van de beleidsmakers tot stand was gekomen, maar naar de buitenwereld toe zo lang mogelijk onder de hoed is gehouden. Begin dit jaar liep de vakbond die de meeste leraren vertegenwoordigt, de Algemene Onderwijs Bond (AOB), terecht weg van de onderhandelingen over een nieuwe cao. Aanleiding daartoe was de consolidatie van de nullijn en “de ‘modernisering” (lees: de ontmanteling) van de arbeidsvoorwaarden. Die vakbond heeft het onderwijsakkoord dan ook niet ondertekend.

Tijdens de onderhandelingen over het akkoord speelde Bussemaker een dubieuze rol, wat ze later overigens ook toegaf. Als de inhoud en richting van de onderhandelingen haar niet zouden zijn bevallen, dan zou ze altijd nog een stok achter de deur hebben kunnen inzetten. Ze zou dan namelijk eigenmachtig hebben kunnen bepalen om geen extra geld vrij te maken voor het in de pas laten lopen van de lonen met de inflatie. Ze overlegde dus met het mes op de keel. De onderhandelende werkgevers- en werknemersorganisaties zagen zich daardoor gedwongen om aan haar eisen tegemoet te komen. Het bezuinigingsdoel van de minister is dan ook ruimschoots bereikt. De BAPO wordt afgeschaft en leraren werken langer door.

Afgezien van de nullijn en de afschaffing van de BAPO bleef de inhoud van het akkoord bijzonder vaag. Er werden wat goede bedoelingen uitgesproken, zoals een onderzoek naar de werkdruk, maar een concrete aanpak van de knelpunten in het onderwijs ontbrak. SP-Kamerlid Jasper van Dijk noemde het akkoord terecht “een lege huls”. Men heeft vooral veel met geld geschoven, op een manier waar alleen rekenmeesters brood van lusten. Kijkend naar alle plussen en minnen moet worden geconcludeerd dat dit akkoord leraren niets te bieden heeft. Ook blijken er weinig structurele investeringen te worden gedaan in het onderwijs.

Vakbonden

Het onderwijsland kent een aantal vakbonden en sectorale vakorganisaties, voor het primaire onderwijs, het voortgezette onderwijs, het beroeps- en volwassenenonderwijs en de hbo. De grootste bonden in het voortgezet onderwijs zijn de Algemene Onderwijsbond (AOB), de Abvakabo FNV en de CNV Onderwijs. Naast deze bonden zitten ook diverse andere vakorganisaties aan de onderhandelingstafel. De meeste zijn verenigd in de FVOV. De werkgevers zijn voor het grootste deel vertegenwoordigd in de VO-raad.

In het verleden is het cao-overleg in het onderwijs gedecentraliseerd, wat betekent dat het ministerie van Onderwijs zich in principe niet bemoeit met de onderhandelingen. Het is aan de werkgevers en werknemers om samen per sector overeenkomsten te sluiten. Leraren zijn dan ook geen werknemers van de overheid. Het ministerie geeft aan de scholen een zak geld (“een lumpsum”) en daaruit betalen de schoolbesturen alle onkosten, waaronder de lonen van de leraren. Het ministerie heeft zich dus in elk geval formeel teruggetrokken uit de onderhandelingen. Verzet tegen bezuinigingsmaatregelen raakt daardoor ook versnipperd. De diverse soorten onderwijs – lager onderwijs, voortgezet onderwijs en hoger onderwijs – hebben allemaal een eigen belang, wat brede protesten in de weg kan staan.

De jongste belangenorganisatie voor onderwijspersoneel is Leraren In Actie (LIA). Dat is de kleinste club, maar tegelijk de meest kritische. LIA is in 2008 begonnen als actiegroep en uitgegroeid naar een volwaardige vakbond. Naar aanleiding van de onvrede rondom het recent gesloten wurgakkoord is het ledenaantal van LIA naar eigen zeggen flink gegroeid. Interessant is dat de bestuursleden van de bond zelf les geven, waartoe ze expliciet worden verplicht. Staan ze niet voor de klas, dan kunnen ze ook geen deel uitmaken van het bestuur. LIA wil namelijk een bond voor en door leraren zijn, zonder managers van bovenaf. Bij cao-onderhandelingen zit LIA nog niet aan de onderhandelingstafel. Het is in het verleden al wel gelukt om sommige strijdpunten te agenderen door invloed uit te oefenen op de grotere bonden.

Actie

Leraren staan in Nederland niet te boek als een beroepsgroep die snel het werk stil legt om haar gram te halen. De afgelopen twintig jaar is bijvoorbeeld het aantal stakingen op één hand te tellen. De grootste staking ooit vond plaats in 2012, toen zo’n vijftigduizend onderwijzers demonstreerden tegen de voorgenomen bezuiniging op het speciaal onderwijs. Zonder succes overigens, want die bezuiniging ging gewoon door. De actiegroep Linke Leraren vroeg zich na afloop van de staking terecht af hoe het nu verder moest. Het zou kunnen dat de actiebereidheid na het nieuwe akkoord is toegenomen. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste leraren in het lager en voortgezet onderwijs absoluut geen vertrouwen hebben in de voornemens uit het akkoord. Ook het vertrouwen in het kabinet Rutte II is tot diep onder de zeespiegel gezonken. Het is overigens jammer dat bij dat onderzoek niet is gevraagd naar de actiebereidheid van leraren tegen de bezuinigingen in het onderwijs.

Verder valt op dat het vertrouwen van leraren in “de onderwijspartij” D66 schrikbarend hoog is te noemen. Die partij is voor leraren namelijk een wolf in schaapskleren. De sociaal-liberalen streven een steeds verdergaande flexibilisering van de arbeidsmarkt na, wat uiteraard enorm nadelige gevolgen heeft voor de werknemers, ook in het onderwijs. D66 ziet vakbonden het liefst verdwijnen en wenst hun rol in elk geval te beperken. Zo raken ze nog meer ingekapseld en gemarginaliseerd. De ondervraagde leraren zien niet in dat zo’n standpunt vervelende gevolgen kan hebben voor de onderhandelingspositie van het onderwijspersoneel. Dat is treurig.

Naar eigen zeggen beraadt de AOB zich op acties. Van de andere traditionele bonden valt nauwelijks iets te verwachten. Binnen LIA vinden veel discussies plaats over de te volgen strategie. Die is nu nog niet duidelijk. Ondertussen oefent LIA wel druk uit. De bond is begonnen met een burgerinitiatief om het probleem van de klassengrootte in de Tweede Kamer tot onderwerp van vergadering te maken. Die actie is de grens van de noodzakelijke veertigduizend handtekeningen al gepasseerd. Momenteel wordt er overlegd over een nieuwe cao. Veel leraren houden hun hart vast, want er wordt tijdens die onderhandelingen een hoop aangerommeld. Hopelijk tonen ze zich bereid om eens een keer hun tanden te laten zien. Want dat blijft hard nodig.

Kees de Jong