Column: Weer twee reutels over het basisinkomen

Het basisinkomen zou de armen gelukkig maken.
Het basisinkomen zou de armen gelukkig maken.

Asha ten Broeke schreef onlangs in haar column in Opzij over het basisinkomen. Ze is fan van de hippe “feministische” Canadese premier Justin Trudeau en die wil een groot experiment uitvoeren met een basisinkomen.

Volgens Ten Broeke is het basisinkomen een feministisch issue. Oh, hoe ziet ze dat dan? Zoals alle promotors van het basisinkomen doet ze alsof het een wondermiddel is voor alles en iedereen, waarbij we dat moeilijke kapitalisme zelfs niet ter discussie hoeven te stellen. “Het gewenste gevolg: als je iedereen gratis geld geeft, dan verdwijnt armoede, en lossen mensen de issues die vaak hand in hand gaan met armoede – weinig opleiding, geen startkapitaal voor een bedrijfje, enzovoorts – zelf op”, weet ze. Dat armoede meerdere structurele en (geo)politieke oorzaken heeft, en de gevolgen daarvan toch echt wel wat ingrijpender zijn dan het niet hebben van een “startkapitaal”… daar hoor je haar niet over.

Ten Broeke beperkt de feministische strijd zo’n beetje tot reproductieve vrijheid voor vrouwen. “Een basisinkomen verzekert vrouwen ook van hun financiële onafhankelijkheid. En dat is dan weer een belangrijke stap in bijvoorbeeld de strijd tegen huiselijk geweld en huwelijksdwang. Bovendien hoeft geen vrouw meer zo arm te zijn dat ze geen anticonceptiemiddelen of abortus kan betalen. Zo zorgt het basisinkomen voor meer reproductieve vrijheid”, aldus Ten Broeke. Geen issue voor haar is daarentegen hoe vrouwen (en mannen) zich de schompes zullen moeten werken om dat sobere basisinkomen aan te vullen. Of hoe de toegang tot anticonceptiemiddelen en abortus niet enkel afhankelijk is van geld.

Ik erger me rot aan basisinkomenpropagandisten, zoals Ten Broeke. En zoals Rutger Bregman van De Correspondent die het daarbij terloops presteert om het anarchistische gedachtegoed te reduceren tot “… een enigszins vergeten ideologie die ervan uitgaat dat de meeste mensen creatief zijn en zélf het beste weten wat ze met hun leven moeten doen”. Waarna Bregman aanmatigend veronderstelt: “Maar, zegt de anarchist, dan moeten ze wel de middelen hebben om zich te ontplooien: een basisinkomen”.

Het basisinkomen is er volgens Bregman en co voor arm én rijk, en zou niet links of rechts zijn (een heersende pacifistische kramp, waar meer mensen en clubjes aan lijden). En, hoe hij het in zijn hoofd haalt weet ik niet, maar het zou iets zijn dat van onderop tot stand zou komen! Sommige basisinkomenpromotors tonen af en toe best enige sympathie voor de strijd tegen bijvoorbeeld racisme of dwangarbeid, door meewarig een camera in te kijken en te zeggen dat mensen moedeloos worden als ze baanloos zijn, of een keer te stellen dat het toch maar eens anders moet met Zwarte Piet. Maar van onderop een duidelijk en strijdbaar standpunt innemen doen ze niet of nauwelijks.

Ze weten heel goed te vertellen hoe wij armen ons wel niet zouden ontplooien als we “genoeg geld krijgen”. Dan “grijpen mensen niet naar de fles” en doen geen “foute” dingen meer. Dan gaan ze eindelijk meedraaien in “de maatschappij”, zijn ze “gelukkig” en “gedragen ze zich goed”. Dat paternalistisch if-you’re-happy-and-you-know-it-clap-your-hands-gehalte in de basisinkomenbeweging is bij tijd en wijle zum kotzen!

Voor wezenlijke veranderingen is een revolutie nodig. En als het er al van gaat komen, dan zal het nu voorgestelde basisinkomen van bovenaf worden opgelegd en uitpakken als een controlerende sociaal-economische maatregel die past bij een logische volgende stap van het huidige systeem van kapitalisme, patriarchaat en racisme.

Puk Pent