De nieuwe werkgeversvoorzitter Hans de Boer en de omkering van Polanyi

De Boer.
De Boer.

Vandaag in alle media interviews met de kersverse voorzitter van de werkgeversvereniging VNO Hans de Boer. Hij zegt in die interviews nogal tegenstrijdige dingen. Maar in Trouw meldt hij: “Toen ze mij vroegen, dacht ik: dat is mijn kans om de cruciale betekenis van het ondernemerschap voor het voetlicht te brengen. Ondernemers maken de economie en de economie maakt de samenleving.” De Boer wil het accent leggen op economische groei, want dat betekent werk. Afgezien van het antwoord op de vraag of dat laatste waar is, wordt de stelling van De Boer wel de omkering van Polanyi genoemd.

Deze econoom schreef een boek getiteld “The Great Transformation” (1957). Hij benadrukte het belang van de inbedding van de economie in de samenleving. Tegelijkertijd waarschuwde hij dat wanneer de economie alle andere domeinen van het leven zou aandrijven en domineren, dit een totale ontwrichting van de maatschappij ten gevolge zou hebben. De economie wordt door de nu leidende politici en politieke partijen niet gezien als een onderdeel van de samenleving, waarbij de eerste zich moet aanpassen aan de tweede, nee, de werkelijke situatie wordt op zijn kop gezet. De samenleving moet worden ingebracht in de economie, waarbij de kapitalistische verhoudingen stilzwijgend als normaal en niet ter discussie staand worden gepostuleerd. Het adagium “Eerst komt de economie en dan komen de mensen” is de afgelopen dertig jaar vertaald in het uitgangspunt dat de mensen aangepast moeten worden aan een economische ontwikkeling, waarbij het spel van vraag en aanbod op de markt het leidende principe is. De Boer werkt dit principe in zijn interviews verder uit, waar het gaat om de flexibilisering van de arbeid en de rechten van werknemers. “De vaste baan bestaat niet meer.”

Vanuit de omkering van Polanyi is het voor de aanpassing van mensen en hun samenleving belangrijk dat de overheid het individuele gedrag van mensen tracht te beïnvloeden en bij te sturen. Terwijl in de zeventiger jaren nog het uitgangspunt gold dat de overheid actief werkgelegenheid, dus banen, moet creëren en een industrieel beleid moet voeren om ervoor te zorgen dat bepaalde sleutelindustrieën niet uit het land verdwijnen, werd met de parlementaire enquête over de scheepsbouw begin tachtiger jaren van de vorige eeuw deze politiek geheel verlaten. Werkloosheidsbestrijding werd werklozenbestrijding, dat wil zeggen: bestrijding van werkloosheid betekent het individuele gedrag van werklozen beïnvloeden en bijsturen en hen kennis en vaardigheden bijbrengen om op een flexibele arbeidsmarkt steeds een ander baantje te nemen. Ook op andere terreinen van de maatschappij vond deze radicale omslag in het denken plaats, zoals in het welzijn, de criminaliteitsbestrijding en de ombouw van de welvaartsstaat van de zeventiger jaren. Uitgangspunt is daarbij dat in de ‘softe’ zeventiger jaren individuele misdragingen werden vergoelijkt met een beroep op de maatschappelijke omstandigheden. Het gaat er niet om om naar de invloed van maatschappelijke omstandigheden op het individuele gedrag te kijken en de tegenstellingen tussen arm en rijk en de massawerkloosheid te zien als voortvloeiende uit het karakter van het economisch systeem, nee,  je moet weer meer de individuele verantwoordelijkheid van mensen benadrukken, de mensen aanspreken op hun gedrag, en een beleid ontwikkelen waarbij de bijsturing van het individuele gedrag van mensen uitgangspunt is voor de oplossing van maatschappelijke problemen. In het verlengde darvan werd de controlemaatschappij ontwikkeld, waarbij een netwerk van bureaucratieën en uitvoerende organisaties bezig is om individuen te controleren, te sturen, in de gaten te houden en verzet te onderdrukken. De Boer waarschuwt ons: alle samenlevingsvormen, hulpverleningsvormen, participatiemaatschappij, familie-, sociale en vriendschapsrelaties, vormen van niet-commerciële productie, vrijwilligerswerk, onbetaalde arbeid, enzovoorts, moeten voor zover dat nog niet is gebeurd ondergeschikt worden gemaakt aan de wetten van het kapitalisme en daardoor worden overgenomen.

Optimisme

Polanyi was in 1957 optimistisch over de toekomst. Raf Jansen, die de afgelopen dertig jaar zijn sporen heeft verdiend in de strijd van mensen met een minimuminkomen voor hun emancipatie, werd een van de grote organisatoren van de Sociale Alliantie, een samenwerkingsverband van de vakbonden, de kerken en andere grote maatschappelijke organisaties ter bestrijding van armoede en sociale onrechtvaardigheid. Daarbij verliet hij de weg van agitatie en actie en veronderstelde hij dat met kracht van argumenten aan de overlegtafel positieve veranderingen zouden kunnen worden bewerkstelligd en dat de verschillende grote crises (milieu, energievoorziening, klimaatverandering, economische crises) de kapitalisten en de staat er wel toe zouden brengen om naar de bevolking te luisteren. Hij baseert zich daarbij onder meer op het optimisme van Polanyi. Jansen memoreert dat Polanyi in zijn boek beschrijft hoe de markteconomie opkomt in de negentiende eeuw, hoe deze economie los groeit van de samenleving, hoe de samenleving daardoor vernietigd dreigt te worden en hoe de samenleving uiteindelijk uit zelfbehoud deze losgeslagen markteconomie weet te temmen.

Het boek van Polanyi kondigt de na-oorlogse verzorgingsstaat aan en de vorming van het kapitalisme met het menselijke gezicht: de markteconomie wordt ingebed in een goede sociale ordening van de samenleving. Dat boek bevat volgens Jansen twee grote lessen. De eerste les is dat geen enkele samenleving op den duur een te vrije werking van de markteconomie kan verdragen: ze zal spontaan de markt gaan corrigeren! In die laatste vaststelling zit de tweede les van Polanyi. De invoering van de vrije markt in de negentiende eeuw vergde intensief staatsingrijpen. Anders dan wij in de geschiedenislessen hebben geleerd, werd “laissez-faire, laisser-aller” gepland en gebeurde de temming van deze losgeslagen markt spontaan vanuit de samenleving. Pas later werd die temming overgenomen door de staat en ontstond de verzorgingsstaat. Die spontane reactie vanuit de samenleving stemt Jansen hoopvol. Dat kan nu weer gebeuren. Al denkt hij wel dat we die spontaniteit hier en daar een handje moeten helpen.

Polanyi schreef zijn boek in de “Trente Glorieuses”, de glorieuze dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog, toen de welvaartsstaat werd opgebouwd, er grote groeicijfers waren en volledige werkgelegenheid. Zijn optimisme is tijdgebonden. En ook Jansen is wel erg optimistisch. De stellingnames van De Boer anno juni 2014 laten zien dat de kapitalisten en de liberalen in de politiek van verschillende partijen zonder effectieve tegendruk geen duimbreed zullen wijken in het licht van welke crisis dan ook.

Piet van der Lende