Klassenstrijd, crisis en kapitalisme (crisis-discussie deel 5)

De Britse premier Margaret Thatcher probeerde tijdens de crisis van de jaren 80 links kapot te maken.
De crisis is een bepalende factor in de huidige – en komende – politieke strijd. Binnen Doorbraak wordt al enige tijd een discussie gevoerd over hoe we ons hierin zouden moeten opstellen. Onlangs verscheen er een inhoudelijke reactie van Willem Bos van Grenzeloos en Socialistische Alternatieve Politiek (SAP). Een reactie daarop.

Meer bijdragen aan dit debat vind je bij het thema “Discussie”.

Bos houdt een helder betoog waarbij de kernbegrippen klassenstrijd, crisis en kapitalisme in hun onderlinge samenhang worden beschreven. Hij sluit het af met een voorstel tot een te volgen strategie. Kortom: wat willen we nog meer?

Het probleem van zijn betoog is dat het is gebaseerd op een analyse van het kapitaal die volstrekt achterhaald is. Een complicerende factor daarbij is dat zijn analyse nauw verweven is met oude linkse stromingen en praktijken die tot op de dag van vandaag hun invloed doen gelden. Er is dan ook sprake van gevestigde belangen. Niet in de laatste plaats binnen de SAP, die, zoals bekend, kan bogen op een lange geschiedenis met haar zusterpartijen binnen de Vierde Internationale. Dat neemt niet weg dat Bos’ betoog een bijdrage aan de broodnodige discussie vormt. Mijn kritiek is dan ook bedoeld als een constructieve bijdrage daaraan. Daar moet echter wel het nodige puinruimen aan vooraf gaan, wat mij betreft.

Zoals bekend speelt links in de polder in het geheel geen maatschappelijke rol meer. Dat heeft tal van oorzaken. Een daarvan is mijns inziens de problematische theoretische en praktische erfenis van het ‘orthodoxe marxisme’, dat weliswaar nauwelijks meer expliciet een rol speelt, maar waarvan de invloed onder de oppervlakte nog aanzienlijk is. Ik zal hieronder proberen enkele tegenwerpingen daartegen te formuleren vanuit een meer heterodoxe invalshoek. Inzichten van theoretici en bewegingen van na ‘68, veelal ontwikkeld in confrontatie met het gedachtengoed en de praktijken (!) van de meer orthodoxe geloofsgemeenschap van ‘marxistische economen’. Het gaat hier dan ook om een linkse broederstrijd. Het is niet anders. Hopelijk maak ik me hieronder verstaanbaar. Dat kost de nodige moeite. Maar, om met Bos’ woorden te spreken, dat is niet verwonderlijk omdat we praten vanuit een andere geschiedenis en traditie.

Crisis van de partijmarxisten

Zoals bekend bevinden we ons in een grote internationale crisis waarvan we, uiteraard, nu nog geen idee hebben over hoe en wanneer die kan worden opgelost. Afgezien van Bos dan, want hij denkt daarentegen nu al te weten dat er niets nieuws onder de zon is: “De economische crisis is uiteindelijk niets anders dan het periodiek vastlopen van het kapitalistische productiesysteem. Na een dieptepunt van een vorige crisis, waarin een deel van de productiecapaciteit werd vernietigd (bedrijven gesloten, arbeidskrachten ontslagen) en de lonen drastisch verlaagd, komt er een nieuwe periode van opgang: de winsten groeien weer, de investeringen nemen toe en de werkgelegenheid trekt aan.” (stukjes citaat zijn door mij schuin gezet, H.)

Het citaat van Bos geeft volgens mij treffend weer hoe er doorgaans door de orthodoxe geloofsgemeenschap van partijmarxisten werd gedacht, en waar Bos zich blijkbaar, getuige zijn reactie, nog steeds in kan vinden: er wordt vanuit het perspectief van het kapitaal gekeken, waarbij eventuele ruimte voor belangrijke strijd daaruit wordt afgeleid. “Een benadering die de klassenstrijd ziet als een van de oorzaken van de crisis, zoals in de Doorbraak-tekst geschetst wordt, lijkt mij dan ook problematisch. Natuurlijk is er een sterke samenhang en wisselwerking tussen de klassenstrijd en de economie, maar dat betekent niet dat de klassenstrijd ook een van de oorzaken is van de crisis.” Aldus Bos.

Daar valt het nodige op af te dingen.

Er valt namelijk veel voor te zeggen dat we ons vanaf begin jaren 70 al in een crisis bevinden die zich voortsleept, en die zich steeds meer radicaliseert, tot op de dag van vandaag. De crisis wordt nog regelmatig beschreven als zijnde een financiële crisis, maar wat wil dat zeggen? Het gaat hier om overeengekomen kredieten waarvoor nog wel de benodigde arbeidskracht bereid moet worden gevonden om de vereiste waarde te scheppen. Dat leidt ook steeds meer in de westerse kernlanden tot een politiek van sociale onzekerheid van harder werken tegen slechtere voorwaarden. Tot zover zullen vele linksen dit min of meer wel willen onderschrijven. Maar waar het mij nu om gaat is dat een ander begrip van hoe de crisis is ontstaan ook een ander licht werpt op welke strategieën we zouden kunnen volgen om eruit te komen.

De crisis zoals die begin jaren 70 ontstond is wel degelijk het gevolg van strijd, en zeker niet alleen van strijd van de mannelijke loonarbeiders.

“Het kapitaal heeft de crisis opgedrongen gekregen door de parallel lopende, zich gelijktijdig ontwikkelende en cumulatief werkende vormen van loonstrijd van de kant van zowel loonontvangers als niet-loonontvangers, en wel op internationaal niveau”, aldus auteur Mario Montano in de jaren 70. “Het is van cruciaal belang in te zien dat in deze strijdcyclus de politieke problemen van het kapitaal niet alleen veroorzaakt werden door wat traditioneel als het loonfront wordt beschouwd. Het is duidelijk dat de relatie tussen kapitaal en arbeidersklasse niet alleen vrijdags gemeten wordt: de strijd gaat niet alleen over het loonstrookje. Deze strijd kent vele vormen: verzuim, lage productiviteit, al dan niet ‘oneigenlijk gebruik’ van de vakbondsstructuur, het ‘organiseren’ van materiaal, het laten verdwijnen van goederen, en de oneindige variaties in vormen van sabotage… Belangrijker nog is het feit dat deze strijd zich niet beperkt tot de lopende band, de haven of de weg; zij vindt tevens haar uitingen op het terrein van de stedelijke samenleving. Van strijd voor sociale uitkeringen tot huurstrijd, van criminele activiteiten als stelen en roven tot directe toe-eigeningsacties in supermarkten, van kraken tot het boycotten van prijsverhogingen van levensmiddelen: op al deze terreinen zien we een breed spectrum van strijdvormen van de arbeidersklasse zich als strijd om toeëigening van de rijkdom ontwikkelen.” 1

De strijd die zich op deze wijze ontwikkelde, bleek al snel niet meer te kunnen worden begrepen en beantwoord door de beproefde aanpak van de klassieke linkse formule partij/vakbond/arbeidersklasse. Binnen deze formule weten de partijmensen alles al (hoe blijft raadselachtig…), gebruiken ze een vakbond om bruikbare mensen te recruteren en als vehikel in te zetten om de arbeidersklasse op te voeden. Top-down management. De maatschappelijke realiteit na ’68 is echter dermate weerbarstig gebleken dat hier weinig eer meer aan te behalen valt, en deze aanpak leidt dan ook voortdurend schipbreuk.

Met deze ‘nieuwe onoverzichtelijkheid’ kon en kan op verschillende manieren worden omgegaan. Strijd die ontstaat op terreinen die niet door linkse schriftgeleerden is voorzien kan:
1. worden genegeerd omdat het volgens de Theorie niet belangrijk (genoeg) is,
2. worden bestreden omdat volgens theoretici de verkeerde mensen met een niet geheel juiste motivatie in beweging komen,
3. worden ingekapseld met behulp van ‘samenwerkingsverbanden’ waarbinnen geprobeerd wordt om de meest actieve mensen te ronselen voor de eigen politiek, met als bijkomend effect dat ‘de achterban’ niets meer doet/wil doen, of
4. worden bestudeerd met als inzet om te komen tot een betere strategie. Daarbij geef ik de voorkeur aan de vierde optie.

Hoewel er sinds mensenheugenis tal van linkse partijen en organisaties hebben bestaan die elkaar op het scherpst van de snede hebben bestreden, op basis van een vermeende juiste tekstuitleg van de Klassieken, doet de verwarring door de strijd sinds eind jaren 60 er nog een schepje bovenop. De arbeidersklasse wil immers maar niet de rol van strijder spelen, zoals die haar door linkse (semi-)intellectuelen is toebedacht, en blijkt al helemaal niet (meer) de dienstaanwijzingen van een Leiding te willen volgen. Voor zover er binnen Europa door de arbeidersklasse is gestreden, vielen daar met name de strijdkernen van migranten op. Maar ook de strijd van vrouwen, ook binnen de arbeidersklasse, en binnen, maar ook tegen linkse organisaties. Met andere woorden, de strijd leek overal te ontbranden, maar nauwelijks daar waar links zich traditioneel op richtte, op de mannelijke fabrieksarbeider en gezinshoofd. Een totale chaos voor de preciezen binnen links, diegenen die dachten het licht te hebben gezien door de ontdekking van vermeende ‘bewegingswetten van het kapitaal’ en nauwgezet probeerden ‘uitbuitingsgraden’ te berekenen.

Voor anderen, de meer rekkelijken, was dit juist mede een aanleiding om de linkse geschiedenis opnieuw te bestuderen, nu in het licht van de recente ontwikkelingen. Tal van strijdterreinen, zoals bijvoorbeeld het feminisme, anti-racisme, anti-fascisme, en anti-imperialisme, konden en kunnen niet goed worden begrepen binnen de traditioneel als antagonistisch betitelde verhouding loonarbeid-kapitaal. Niet in de laatste plaats door feministische strijd tegen de linkse orthodoxie, kwam er aandacht voor de patriarchale positie van de loonarbeider binnen het kapitalisme, en tegelijk werd de niet-gethematiseerde klassepositie van vele feministen hard onder handen genomen door women of colour. Ook kan de almaar toenemende milieuvernietiging niet meer worden genegeerd. Merkwaardig genoeg worden wij mensen vaak buiten de natuur geplaatst, en wordt de toenemende vervreemding en ontmenselijking niet gerelateerd aan de almaar toenemende milieuvernietiging. Alsof we geen actief onderdeel zouden vormen van ‘de natuur’!

Deze strijd – zeker ook die binnen links – leidde tot toenemend bewustzijn bij heterodoxe linksen over hoe de verschillende strijdterreinen in hun samenhang zouden moeten worden begrepen. De genoemde voorbeelden vormen slechts aspecten van een historische ontwikkeling waarbij de geleidelijke integratie van het proletariaat binnen het kapitalisme tot mannelijke loonarbeiders gepaard ging met een versterking van het patriarchaat, ook binnen de arbeidersklasse. Een ontwikkeling ook die rust op de uitbuiting en vernietiging door het kolonialisme van talloze mensenlevens, en op wat – sinds het officiële opdoeken van het kolonialisme – inmiddels is gemuteerd tot collateral damage van ‘economische ontwikkeling’. We worden geconfronteerd met een machtssysteem van uitbuiting dat sexistische, racistische en productivistische dimensies kent.

Wat wil ik hier nu allemaal mee zeggen? Dat de drietrap partij/vakbond/arbeidersklasse volgens mij geen vehikel meer kan vormen om de vastgelopen ontwikkeling binnen links vlot te trekken. De arbeidersklasse neemt geen opdrachten meer aan van een zelfbenoemde Leiding. De onderdelen van die klasse die wel hebben gestreden en nog steeds strijden, zijn nu net weer niet de groepen die volgens de Theorie belangrijk zouden moeten zijn. De vakbond is verworden tot een dienstverlenend bureaucratisch apparaat met zo nu en dan een mediagenieke campagne met dooie leden. En de socialistische partijen en organisaties die er nog zijn worstelen met dat alles.

Let wel: er is bij mij zeker geen sprake van smalend leedvermaak. Ik ervaar mijn eigen leven ook steeds meer als onzeker, en zie om me heen talloze mensen te gronde gaan, en anderen zich volledig richten op zichzelf – de noodzaak om iets tegenover deze ontwikkeling te stellen, groeit wat mij betreft alleen maar!

Ik denk alleen wel dat met benaderingen van gisteren de sociale problemen waar we ons vandaag en morgen voor gesteld zien, niet kunnen worden aangepakt. Spoorboekjes met dienstregelingen uit het verleden helpen ons nu niet verder. Mijn stelling is dat de kapitalistische verhoudingen wel degelijk ook door strijd zijn veranderd. Een taak voor nu is praktisch te onderzoeken in hoeverre het kapitalisme, zoals het nu bestaat, is veranderd, en wat dit zou moeten betekenen voor wat we met wie zouden moeten doen.

Henk Zeldenrust

Noot
1. Op pagina 43 en 44 van “Opmerkingen over de internationale crisis”, Mario Montano. In: “Autonomie. Hoofdlijnen van het politiek-theoretisch project van Toni Negri”, Frans van de Oudenrijn, 1992.