Groot-Brittannië, Frankrijk, Griekenland: verkiezingen versus bezuinigingen

Democratie in Griekenland?
Verkiezingen in drie landen maakten de afgelopen dagen duidelijk dat heel veel mensen boos zijn vanwege grof bezuinigingsbeleid, en zich tegen de zittende regeringen keren. Hier en daar lees je al dat het nu zo ongeveer gedaan is met “austerity”. Dat is, zacht gezegd, nogal voorbarig. De bezuinigingen zijn er niet gekomen omdat kiezers het wilden; het idee dat bezuinigingen verdwijnen nu kiezers het niet blijken te willen, ziet de werkelijke redenen – en de sterke machten – achter de bezuinigingen over het hoofd. Evengoed zijn de verkiezingsuitslagen in Groot-Brittannië, Frankrijk en vooral Griekenland belangwekkend genoeg om bij stil te staan.

Eerst de Britse stembusstrijd. Daar ging het om plaatselijke verkiezingen, en ze werden een nederlaag voor de zittende, conservatieve, regering. De Labour-oppositie veroverde meer dan 800 gemeenteraadszetels. Regeringspartijen – Conservatieven en Liberaal-Democraten – verloren zwaar. Er was duidelijk een afwijzing door kiezers in te lezen van de zittende regering, en van de bezuinigingen die de regering doorvoerde. Die bezuinigingen hebben het studeren al veel duurder gemaakt, kosten veel mensen in overheidsdienst hun baan, en gaan – als ze niet worden afgestopt – nog zwaarder huishouden.

In liberale en conservatieve hoek proberen mensen de uitslag een beetje te relativeren. Toen Labour regeerde onder Tony Blair, wonnen de Conservatieven ook wel eens tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen. Bij de parlementsverkiezingen erna won Labour dan toch weer. Inderdaad is zoiets vaker het patroon: mensen maken via gemeenteraadsverkiezingen hun ongenoegen met de regering duidelijk, maar deinzen er dan bij landelijke verkiezingen voor terug om die regering van een meerderheid te beroven. En het is ook waar dat elke zittende regering – rechts of (wat door gaat voor) links – pleegt te verliezen als ze regeert in tijden van recessie. Denk maar aan hoe Carter in 1980 verloor van de rechtse Ronald Reagan. Een afwijzing van de regering is niet automatisch een ruk naar links.

Toch is er in de Britse verhoudingen meer aan de hand dan simpel de afwijzing van Tweedledee ten gunste van Tweedledum. Dat blijkt waar andere linkse partijen enige kracht wisten te ontplooien. In Bradford won de linkse Respect-partij, bekend van George Galloway die er onlangs een parlementszetel won – bijvoorbeeld vijf gemeenteraadsleden – en stuurde daarmee één Conservatief en vier Labour-mensen naar huis. In Preston heroverde Lavalette, aanhanger van de trotskistische Socialist Workers Party, zijn zetel, en op diverse andere plaatsen wonnen kandidaten links van Labour aan stemmen. Er is wel degelijk een flinke groep mensen met een wat radicalere, linkse nee-houding tegenover regering en regeringsbeleid. Intussen verloren de fascisten van de BNP hun 12 gemeenteraadszetels her en der, hetgeen een opsteker is voor anti-racisten. Minder leuk is dan weer de groei van de rechts-nationalistische UKIP. En met het verdwijnen van gemeenteraadsleden van de nazi’s verdwijnt niet de dreiging zelf. Anderhalve week geleden viel een groep fascisten in de Londense wijk Lewisham verkopers van de Socialist Worker aan en mishandelden daarbij een bejaarde man. Dat gebeurde tegenover een politiebureau… Fascisme vormt een dreiging op straat, niet in de eerste plaats in de gemeenteraad. En op de politie als beschermers hoef je niet te rekenen.

Er is één groep bij wiens omvang al deze verschuivingen helemaal in het niet vallen: de groep mensen die niet zijn gaan stemmen. Het opkomstpercentage lag rond de 32 procent, een laagterecord sinds 2000. Heel veel mensen voelen zich kennelijk – terecht! – niet vertegenwoordigd, vertrouwen er – terecht! – niet op dat welke politicus dan ook hun problemen echt gaat oplossen. Natuurlijk is het onjuist om in deze grote groep een eensgezind anti-parlementair revolutionair potentieel te zien. Zo zitten er vermoedelijk een heleboel gefrustreerde Conservatieven tussen voor wie de koers van Cameron te gematigd was. Je hoorde al direct na de verkiezingen uit die hoek gemopper dat Cameron zich bijvoorbeeld best tegen het homohuwelijk had mogen uitspreken. Op het weblog Lenin’s Tomb wordt gesteld: “De hoofdreden dat de Tories verloren was niet een golf van steun voor Labour, maar de vrijwel totale demoralisatie van het Tory-stemvolk.” Dat is inderdaad aannemelijk. Evengoed draagt de geringe opkomst niet bepaald bij tot de legitimiteit van het politieke bestel en van de regering. In die zin valt het door buitenparlementaire revolutionairen wel degelijk te verwelkomen als iets positiefs, want legitimiteit is iets dat we noch de zittende regeringen, noch het hele staatsbestel, dienen te gunnen.

Frankrijk

Door naar Frankrijk. Daar stuurde een meerderheid van kiezers de rechtse president Sarkozy het presidentiële paleis uit. De sociaal-democraat Hollande gaat het overnemen. Ook hier moeten we voorzichtig zijn met het uitroepen van “een ruk naar links”. Ook hier speelt de simpele afwijzing van de zittende macht in crisistijd een flinke rol: was Hollande president geweest en Sarkozy kandidaat van de oppositie, dan zou die laatste onder de huidige omstandigheden zeer goed hebben kunnen winnen. En zo buitengewoon links is de partij van Hollande helemaal niet, zoals voorgaande regeringen met kopstukken als Mitterand en Jospin lieten zien. Toch ontbrak een linkse stroom niet helemaal in deze verkiezingen. In de eerste ronde nam links van Hollande ook Melenchon en zijn Links Front deel. Die stonden in peilingen af en toe op 15 procent en leken daarmee de fascisten van het Front National naar de vierde plek terug te dringen. Enthousiaste massabijeenkomsten met semi-revolutionaire retoriek kenmerkten zijn campagne. Dit soort linkse druk droeg ertoe bij dat Hollande zich genoodzaakt zag toch ook wat steviger programmapunten te presenteren, zoals een flinke belasting voor banken en rijken. Dat zal Hollande in de tweede ronde beslist geen kwaad hebben gedaan.

Melenchon hield zijn succes overigens niet helemaal vast: zijn partij slaagde er niet in om het Front National voor te blijven: die fascisten vergaarden 17,9 procent; Melenchon slechts 11 procent, de Nieuwe Anti-kapitalistische Partij – bij vorige verkiezingen boegbeeld van radicaal-links – slechts 1,2 procent. Uiterst rechts slaagde erin om door veel mensen als hardste oppositiepartij gezien te worden. Dat Sarkozy zelf met een harde toon tegen immigranten en “moslimterroristen” tekeer ging, speelde Le Pen in de kaart. Melenchon voegde zich voor de tweede ronde in het kamp van Hollande, terwijl Le Pen zich nergens in voegde en in de tweede ronde niemand haar steun gaf. Dat anti-profiel, gecombineerd met het van staatswege respectabel gemaakte racisme, gaf de fascisten in Frankrijk weer eens gevaarlijke vleugels.

Al met al is de val van Sarkozy best welkom. Hollande zal echter geen breuk met het bezuinigingsbeleid doorvoeren, maar hooguit een bijstelling en verzachting op onderdelen. En beweren dat de nederlaag van Sarkozy “onze overwinning” is – een overwinning voor linkse strijd, van protest en verzet, lijkt me zwaar overdreven. Dat is een minpunt in een overigens nuttige analyse van John Mullen op Lenin’s Tomb. De afgelopen anderhalf jaar waren op het vlak van sociale strijd in Frankrijk juist iets rustiger, na een grote stakingsgolf tegen afbraak van pensioenrechten in 2010. Mij lijkt de overwinning van Hollande eerder een gevolg van een lichte demoralisatie: wat niet via straat en stakingen lukte, dat halen we dan in sterk verwaterde vorm dan maar binnen via de stembus. Scherper: wat ons door strijd niet lukte, moeten we dan maar aan politici overlaten. Dat is een recept voor nederlagen, want politici zullen – ongeacht hun voorkeuren – bezwijken voor de druk van het kapitaal, die heilig verklaarde “financiële markten”. Een terugkeer naar straat en bedrijf als actieterrein is nodig om de bezuinigingslogica effectief en solidair te dwarsbomen, Mullen beklemtoont overigens iets soortgelijks.

Griekenland

Ja, en dan Griekenland! Daar zien we in de uitslagen een brede, frontale afwijzing van zowel regering als bezuinigingsbeleid. En het is een scherpe, gepolitiseerde afwijzing ook, die zich hier voor een flink deel wel als scherpe ruk naar links voordoet. De twee regeringspartijen, PASOK en Nieuwe Democratie (ND) verloren dramatisch, al werd ND wel de grootste partij. Partijen die de bezuinigingen afwezen, wonnen samen enorm. Ter linkerzijde waren dat Democratisch Links, de communistische KKE en vooral het radicaal-linkse Syriza dat de grootste linkse partij is geworden. Maar ook uiterst rechts won: LAOS – een soort PVV op zijn Grieks – verdampte, maar daarvoor in de plaats kwamen de keiharde nazi’s van de Gouden Dageraad. Ook zij wezen de bezuinigingen af, wezen daarbij vooral de buitenlandse vijand “Europa” aan, en combineerden dat met fel racisme tegen straatarme immigranten en vluchtelingen. Belangrijkste parlementaire feit intussen: het door het Griekse en internationale kapitaal geëiste bezuinigingsbeleid heeft geen meerderheid in het parlement. Maar “de financiële markten”, en de hogepriesteres van de verafgoding ervan, mevrouw Merkel, blijven doorvoering van het eerder afgesproken bezuinigingsbeleid eisen. Wat de bevolking van Griekenland in meerderheid vindt, is minder belangrijk dan wat bankiers, ondernemers en Europese topfunctionarissen vinden. Zo ziet democratie eruit in het tijdvak van neo-liberale dogmatiek.

De situatie in Griekenland wordt intussen steeds verder op de spits gedreven. Syriza is enorm gegroeid en wil het bezuinigingsbeleid stopzetten. Maar ook daarvoor is geen regeerbare meerderheid te vinden. Met de nazi’s van de Gouden Dageraad gaan ze vanzelfsprekend niet samenwerken. Maar ook met de rest van links lukt het niet. De KKE combineert afwijzing van bezuinigingen met een oproep om de EU uit te gaan, en daarmee met stevig nationalisme. Bovendien ziet deze partij zichzelf als de enige authentieke stem van links, waarbij haar idee van “socialisme” ook nog eens verdacht veel op het terecht gediscrediteerde model van Oost-Europese eenpartijstaten lijkt. Ze weigert samenwerking met het veel opener Syriza. Dat dit Syriza deze naargeestig stalinistische KKE bij de verkiezingen heeft overvleugeld als sterkste parlementaire kracht ter linkerzijde, is overigens een gunstig teken.

Geen meerderheid voor rechts en bezuinigingen – tenzij sommige linkse parlementariërs overlopen en Griekenland aan haar eigen Kunduz-coalitie helpen. Geen werkbare regeringsmeerderheid voor links en het breken met bezuinigen. Zelfs als links gaat regeren – eventueel na volgende verkiezingen waarover al stevig wordt gespeculeerd – dan vallen geen wonderen te verwachten. De gevestigde staat is verstrengeld met het Griekse en het internationale kapitaal, de kans dat ook een Syriza-regering zich verstrikt in compromissen en maar beperkte bijstellingen kan doorvoeren, is erg groot. De partij wil over de afspraken met de trojka – Europese Commissie, Europese Centrale Bank en IMF – opnieuw onderhandelen, hetgeen iets anders is dan het helemaal schrappen ervan, en laat zo de deur gevaarlijk open staan voor het overeind houden van bezuinigingen. Intussen waarschuwt rechts – ND-leider Samaras bijvoorbeeld – voor bankroet als Syriza gaat regeren en voet bij stuk houdt. Als het onvermogen van parlementair – ook radicaal! – links aldus blijkt, dan dreigt de weg vrij te komen voor een verdere groei van de fascisten van de Gouden Dageraad. Het is intussen ook nog denkbaar dat hoge officieren de parlementaire instabiliteit aangrijpen om “de staat te redden”, om “de dreiging van het communisme” (of van het staatsbankroet) het hoofd te bieden, en een staatsgreep plegen. Dat is eerder vertoond in Griekenland toen links teveel praatjes kreeg in rechtse elite-ogen.

Er is dus weliswaar reden voor gepaste vrolijkheid dat het bezuinigingsbeleid uitgerekend in Griekenland op zo’n nadrukkelijke afwijzing is gestuit. Maar het is nodig om erop te wijzen dat er binnen de parlementaire en bestuurlijke logica geen menswaardige oplossing te vinden is. Een linkse regering loopt vast in financiële en ambtelijke sabotage, als ze al door de militaire top zou worden getolereerd. Voor een Chavez-optie – een linkse regering die wel serieuze hervormingen doordrukt, zoals in Venezuela – ontbreekt een belangrijke voorwaarde: olie. Het is dankzij olie-export dat de Chavistas hervormingen een tijdlang hebben weten te betalen. En ook daar is zowel de druk vanuit zowel de rechtse zakenelites als van een bureaucratisch staatsapparaat funest en blokkeert een werkelijk anti-kapitalistische doorbraak. Als het in Venezuela niet lukt, dan kan het in Griekenland – veel kleiner, en zonder essentiële grondstoffen die het winstgevend kan exporteren – helemaal niet.

Waar rechts haar overwicht kwijt is, en waar parlementair links desondanks niet echt aan zet komt, daar is een oplossing voor de maatschappelijke crisis in Griekenland binnen de kaders van de parlementaire democratie zelfs op korte termijn onmogelijk geworden. Rechts, de zakenwereld, de militaire top, kunnen slechts langs ondemocratische weg in het zadel blijven. Een werkelijke breuk daarmee kan slechts van onderop, buiten de parlementaire kaders, door directe strijd, directe actie, worden geforceerd. Het hoopgevende is dat in Griekenland veel van de krachten om naar zo’n breuk toe te werken, aanwezig zijn. Ook dat is in de verkiezingen zichtbaar geworden. De steun voor Syriza is voor een flink deel een weerspiegeling van wat de afgelopen jaren aan stakingen en demonstraties heeft plaatsgevonden. Stemmen op Syriza was in zekere zin stemmen op de protestbeweging. Niet dat Syriza de strijd leidde of domineerde, maar ze sprak wel haar parlementaire steun uit voor de doelen van die strijd, en wordt daar electoraal voor beloond. De omvang van Syriza laat dan ook indirect zien hoeveel draagvlak er is voor protest. Tegelijk zit er een element van onterechte hoop in die electorale steun, de hoop dat Syriza-politici wellicht kunnen doen wat de actiebeweging zelf nog niet voor elkaar heeft gekregen: de bezuinigingen van tafel vegen. Van een onbeperkt vertrouwen dat linkse politici het op gaan knappen is overigens gelukkig geen sprake. Er is de steun voor het openlijk anti-kapitalistische Antarsya: 1,2 procent, nog klein, maar fors groter dan bij vorige verkiezingen.

Er is ook nog het grootste blok aan potentiële kiezers: de niet-stemmers! Het percentage stemonthoudingen was maar liefst 34,1 procent. Dat is 15 procent meer dan de grootste deelnemende partij, de ND, wist te vergaren. Het is net zoveel als het aantal Syriza-stemmers, het aantal KKE-stemmers, het aantal stemmers op Democratisch Links (de derde linkse partij, iets gematigder), en het aantal kiezers op Antarsya bij elkaar. Wat deze mensen denken en willen? Moeilijk vast te stellen. Maar het lijkt me dat, in een land dat door crisis zo gepolitiseerd en gepolariseerd is als Griekenland, niet-stemmen niet afgedaan kan worden als onverschilligheid. Er zit eerder een diepe ontgoocheling en afwijzing van de complete politieke toplaag achter – een ontgoocheling die volledig rechtmatig is, maar die wel door fascistische demagogen bespeeld kan worden. Maar Griekenland kent, naast de diverse linkse groeperingen die ik al noemde, een flinke en erg levendige anarchistische revolutionaire beweging. Het is aannemelijk dat ook dát iets met het relatief hoge aantal stemonthoudingen te maken heeft. Anarchisten en aanverwante revolutionairen kunnen door in woord en daad te hameren op de noodzaak van zélf in actie komen en de boel niet aan zelfs de meest sympathiek pratende politici over te laten, juist nu een zeer gewichtige rol in de sociale strijd in Griekenland spelen. Samen met de enorme aantallen mensen die nog stemmen op linkse politici maar evengoed ook zelf actie voeren, kunnen zij bereiken wat die linkse politici zelf niet kunnen: een breuk met bezuinigingsbeleid en regeringsmacht forceren waarin niet de stembus maar de stem van onderaf bepalend wordt voor een werkelijk sociale gang van zaken.

Peter Storm
Maker van het weblog Rooieravotr