Historisch econoom Wallerstein over het einde van het kapitalisme en over verzet in tijden van chaos

Bekend gezicht van het neo-liberalisme

De kritische en progressieve Amerikaanse historisch socioloog Immanuel Wallerstein (1930 – 2019) heeft opmerkelijke uitspraken gedaan over de chaotische tijd waarin wij beland zijn en over het politieke gevecht waarvoor we nu staan. Dit artikel bestaat uit fragmenten van twee interviews met hem en van een artikel van hem zelf (2002, 2008 en 2006) over het einde van het kapitalisme, over arm en rijk, over hiërarchie, privileges en ongelijkheden, over 1968, radicalisme en conservatisme, over tegenstellingen tussen centrum en randgebieden, over het gevaar van een slechter nieuw systeem, en over de bijzondere mogelijkheden om juist nu te komen tot een beter systeem, nu de machthebbers onzeker zijn.

Structurele crisis, chaos en twee alternatieven

Mijn analyse van het moderne wereldsysteem toont aan dat wij ons in een structurele crisis bevinden, dat het systeem in feite niet in staat is te overleven en dat de wereld in een chaotische situatie verkeert, waarin wij ons nog twintig tot veertig jaar zullen bevinden (gerekend vanaf 2008, toen dit interview afgenomen werd). Deze crisis heeft te maken met het gebrek aan voldoende beschikbare meerwaarde en dus met de mogelijke winst die men kan maken. Het systeem is aan het splijten – dat wil zeggen dat er twee alternatieven zijn om uit de huidige crisis te geraken en een nieuw stabiel wereldsysteem te creëren.

De belangrijkste huidige strijd is die tussen de twee hypothetische alternatieve routes die de wereld zal gaan kiezen. Het is heel moeilijk om deze twee richtingen nauwkeurig te definiëren, maar in wezen zijn er mensen die proberen een nieuw wereldsysteem te creëren dat bepaalde basiskenmerken van het bestaande systeem zal overnemen, maar geen kapitalistisch systeem zal zijn. Het zal wel nog steeds hiërarchisch en uitbuitend zijn. De andere richting wil een alternatief systeem scheppen dat democratischer en meer egalitair is dan het huidige. Dit zijn allemaal zeer vage termen omdat men de structurele details van zo’n toekomstig wereldsysteem niet van tevoren kan bepalen. Maar het is duidelijk dat de tweede oplossing vanuit mijn oogpunt een beter wereldsysteem is, en dat de eerste minstens even slecht of misschien zelfs slechter is dan het huidige wereldsysteem. Het gaat dus om een echte politieke strijd.

Zo’n overgangsperiode heeft twee belangrijke kenmerken. Het eerste is dat de machthebbers niet langer zullen proberen het bestaande systeem (gedoemd als het is tot zelfvernietiging) in stand te houden; zij zullen eerder proberen ervoor te zorgen dat de overgang leidt tot de opbouw van een nieuw systeem dat de slechtste kenmerken van het bestaande – hiërarchie, privileges en ongelijkheden – zal overnemen. Zij gebruiken misschien nog geen taal die de ondergang van de bestaande structuren weergeeft, maar uit hun strategie kan je dat wel opmaken. Natuurlijk is hun kamp niet eensgezind, zoals blijkt uit het conflict tussen de zogenaamde centrum-rechtse “traditionalisten” en de ultra-rechtse, militaristische haviken. Maar deze beide kampen werken er hard aan om steun te verwerven voor veranderingen die geen veranderingen zijn, een nieuw systeem dat even slecht is als – of slechter dan – het huidige. Het tweede fundamentele kenmerk is dat een periode van systeemverandering er een is van grote onzekerheid, waarvan de uitkomst onmogelijk vooraf te weten is. De geschiedenis staat aan niemands kant. Ieder van ons kan de toekomst beïnvloeden, maar we weten niet – en kunnen niet weten – hoe anderen zullen handelen.

Nogmaals, het is absoluut onmogelijk te voorspellen wat de uitkomst zal zijn; het enige waar we zeker van kunnen zijn is dat het huidige systeem niet zal overleven en dat er een bepaalde uitkomst zal zijn. We zullen, naar de beroemde uitspraak van Ilya Prigogine, orde uit chaos scheppen. Dat is mijn theoretische basispositie.

Kloof tussen rijken en armen

Als ik het over het einde van het liberalisme heb, dan bedoel ik het einde van een ideologie die zowat de hele wereld ervan kon overtuigen dat de vooruitgang uiteindelijk iedereen wel zou bereiken. Die zekerheid over de toekomst is verdwenen. De Wereldbank en het IMF blijven daar wel op hameren, maar de vraag is of het argument nog geloofwaardig overkomt.

Een goed deel van de middengroepen in Europa en de VS zijn er intussen wel op vooruitgegaan, maar je ziet dat de middenklasse op wereldschaal zich enorm geconcentreerd heeft in een paar landen. Zestig procent van de Belgen heeft het goed, en maar drie procent van de Indiërs heeft het even goed. Als we vandaag spreken over een andere wereld, dan moeten we eerst en vooral beseffen dat niet iedereen hetzelfde verstaat of verwacht van die nieuwe wereldorde. De kleine groep mensen die nu een groot deel van de taart voor zich heeft, kan in de toekomst twee dingen doen: wat kruimels uitdelen aan de anderen om ze te sussen, of hen met geweld van zich af proberen te houden. De kruimelmethode is gedurende vele jaren gebruikt, maar het zuiden van de wereld vraagt vandaag om meer.

De welvaartsstaat uit de periode 1950-1973 was mogelijk omdat de winstmarges zo groot waren dat iedereen een groter deel van de taart kon krijgen. We hebben in de hele geschiedenis van de wereldeconomie nooit een periode gekend als die naoorlogse periode: de economie groeide nooit tevoren zo sterk en zo snel, nooit werd er zoveel winst gemaakt. Een deel van die winst werd verdeeld onder een groot deel van de bevolking. Dat mooie liedje begon te haperen tegen de jaren zeventig en de reactie kwam dan ook in de vorm van het neo-liberalisme, dat probeert de lonen te drukken, belastingen te verminderen, en zo de lasten voor de bedrijven te laten afnemen. Dat neo-liberale denken heeft zowat overal de politieke macht veroverd, en toch is het in feite niet erg succesvol, te weinig in elk geval voor de behoeften van de elite. Het probleem van de voortdurend en onvermijdelijk stijgende kosten gaat nooit meer weg.

Mensen die beweren dat de wereld gelijker is dan 500 jaar geleden kijken naar de top 20 procent van de wereldbevolking in termen van reëel inkomen. Het is waar dat deze top het een stuk beter heeft dan in vorige generaties. Maar als je, zoals ik, kijkt naar de verschillen tussen de top 1 procent, de 19 procent daaronder en de overige 80 procent op wereldniveau, krijg je een ander beeld. Aangezien bijvoorbeeld 60 procent van de Zwitserse bevolking tot de top 20 procent behoort, is het waar dat Zwitserland een meer egalitair land is dan honderd jaar geleden. Maar wereldwijd is het precies andersom: de kloof tussen de top 20 procent en de onderste 80 procent is enorm gegroeid, en blijft groeien.

Het is ook waar dat de kloof tussen de top 1 procent en de volgende 19 procent een tijdje kleiner werd. Maar een van de dingen die het neo-liberalisme deed, en beoogde te doen, was de kloof tussen de 1 procent en de 19 procent daaronder weer groter te maken. Dat is waar de kiezers in het westen (waar de meeste van deze 19 procent wonen) tegenwoordig over klagen – dat hun reële inkomens dalen terwijl deze top 1 procent stinkend rijk wordt.

Kapitalisme kan niet zonder een sterke staat

Als er wordt gesproken over “de markt”, moet men onderscheid maken tussen de hypothetische markt en de echte markt. De hypothetische markt werkt volgens zuiver objectieve wetten van vraag en aanbod die druk uitoefenen op de prijzen en dus op het gedrag van rationele en egoïstische individuen. Maar in feite heeft deze hypothetische markt nooit bestaan en bestaat hij zeker niet in het kapitalistische wereldsysteem. Degenen die het meest gekant zijn tegen de hypothetische markt zijn de kapitalisten zelf, want als de hypothetische markt werkelijk zou bestaan, zouden zij geen cent verdienen.

De enige manier waarop kapitalisten serieus geld verdienen, is met bijna-monopolies. Om bijna-monopolies te verkrijgen, moeten staten op verschillende manieren ingrijpen en daar zijn de kapitalisten zich terdege van bewust. Praten over deze hypothetische markt is dus ideologische retoriek. De markt werkt echt niet zo en elke verstandige en rijke kapitalist zal je dat vertellen. Vrije markt-economen zullen je dat niet vertellen, maar geen enkele kapitalist gelooft in de autonomie van de markt.

Een van mijn centrale stellingen is dat kapitalisten onmogelijk zonder de staat kunnen. Het idee dat zij tegen de staat zouden ageren is fictie, propaganda. Kapitalisten kunnen alleen écht groot geld verdienen in een bijna-monopoliesituatie, en die kunnen ze alleen realiseren met de steun van de staat. Kijk maar naar het cruciale gegeven van de patenten. Zonder staat kan je geen patenten opleggen, en zonder patenten zou Microsoft allang failliet zijn.

Multinationals hebben sterke staten nodig. Er zijn natuurlijk meningsverschillen, over belastingen bijvoorbeeld, maar als staten onder druk staan, dan is dat omdat de multinationals onvoldoende sterk zijn om hen te ondersteunen tegenover de ontgoocheling van de bevolking. In veel landen in het zuiden van de wereld zijn de staten, waarop de bevolking na de onafhankelijkheid alle hoop gevestigd had, uitgehold door privébelangen en inefficiëntie. Cruciale taken, zoals onderwijs en gezondheidszorg, zijn stilaan overgenomen door andere actoren – bijvoorbeeld door religieuze fundamentalisten of door internationale organisaties.

Eigenlijk zie je dezelfde tendens in de Verenigde Staten, toch een sterke staat. Steeds meer mensen sturen hun kinderen naar privé-scholen, omdat de staat niet bij machte blijkt een kwalitatief goed en veilig onderwijssysteem op te zetten dat toegankelijk is voor iedereen. Het verschil tussen de VS en Tunesië is vaak veel kleiner dan het lijkt!

1968 – de terugkeer van radicalisme en conservatisme

De belangrijkste politieke gebeurtenis in mijn leven is wat ik “de wereldrevolutie van 1968” noem. Voor mij was het een fundamentele transformerende gebeurtenis. Ik was op de Columbia Universiteit toen de opstand daar plaatsvond, maar dat is slechts een biografische voetnoot bij wat er politiek en cultureel gebeurde.

Ik heb vele malen geprobeerd te analyseren wat er toen precies gebeurde, en wat de gevolgen waren, en ik ben ervan overtuigd dat 1968 belangrijker was dan 1917 (de Russische Revolutie), 1939-1945 (de Tweede Wereldoorlog) of 1989 (de ineenstorting van de communismen in Oost- en Midden-Europa en van de Sovjet-Unie), jaren die gewoonlijk aangewezen worden als de cruciale gebeurtenissen. Deze andere gebeurtenissen waren eenvoudigweg minder transformerend dan de wereldrevolutie van 1968.

Vóór 1968 had de ideologie van wat ik “centristisch liberalisme” noem de intellectuele, economische en politieke wereld ruim honderd jaar lang gedomineerd en zowel conservatieve als radicale doctrines gemarginaliseerd, waardoor ze veranderd waren in avatars, voorstadia, van het centristisch liberalisme. Wat er in de wereldrevolutie van 1968 gebeurde, is dat deze automatische veronderstelling dat de enige redelijke kijk op de wereld het centristisch liberalisme was, werd doorbroken en dat we terugkeerden naar een wereld waarin er ten minste drie belangrijke ideologische posities zijn: echt conservatisme, echt radicalisme, en als derde het centristisch liberalisme, dat er inderdaad nog steeds is – maar nu als een van de drie opties in plaats van als de enige aanvaardbare intellectuele positie.

Wanneer je nu spreekt over “liberaal kapitalisme”, bedoel je wat vaak “neo-liberalisme” wordt genoemd, en dat is helemaal niet het centristisch liberalisme dat vroeger de wereld domineerde. Het is eerder een vorm van conservatisme. Het probeert stelselmatig de drie trends om te buigen die vanuit het oogpunt van het wereldkapitaal negatief zijn: de stijgende kosten van personeel, de stijgende kosten van productiemiddelen en de stijgende kosten van belastingen. En het neo-liberalisme – dat vele namen draagt, waaronder “globalisering” – is een poging om deze trends te keren en deze kosten te verlagen. Daarin is het gedeeltelijk geslaagd, maar zoals al dergelijke pogingen hebben aangetoond (en ik zeg “alle”, want in de afgelopen vijfhonderd jaar zijn er nogal wat geweest), kun je de kosten nooit zo laag krijgen als voorheen. Het is waar dat de kosten van personeel, grondstoffen en belastingen tussen 1945 en 1970 zijn gestegen en tussen 1970 en pakweg 2000 zijn gedaald, maar ze zijn nooit teruggekomen op het niveau van 1945. Ze gingen twee punten omhoog en gingen slechts één punt terug. Dat is een standaard patroon in de geschiedenis.

Ik denk dat de tijd van het neo-liberalisme absoluut voorbij is; de effectiviteit ervan is voorbij. En “globalisering” als term en als concept zal over tien jaar (gerekend vanaf 2008) vergeten zijn omdat het niet meer het effect heeft waarvoor het bedoeld was, namelijk om iedereen over te halen de prediking van mevrouw Thatcher te geloven: “Er is geen alternatief”. Dit was altijd al een absurde uitspraak, omdat er altijd alternatieven zijn. Maar een groot aantal landen is er toch voor gezwicht, althans voor een tijdje.

De retoriek over neo-liberalisme als de enige weg blijkt nu duidelijk inhoudsloos. Kijk naar Europa, bijvoorbeeld naar president Sarkozy van Frankrijk, die duidelijk een protectionist is. Je zult mij niet één Europees land kunnen noemen dat bereid is de subsidies aan zijn boeren op te geven, want dit is zowel politiek volstrekt onmogelijk op binnenlands niveau als volledig in strijd met de neo-liberale logica. Mandelson (toenmalig Eurocommissaris voor handel) wil de subsidies op Europees niveau verminderen, maar hij heeft niet de nodige politieke steun, wat Sarkozy hem heel duidelijk heeft gemaakt.

Men moet onderscheid maken tussen praatjes en werkelijkheid. De realiteit is dat de Europese landen niet alleen protectionistisch zijn, maar steeds protectionistischer worden en dat in de komende tien jaar nog veel meer zullen worden, net als Japan, China, Rusland en de Verenigde Staten. De afwisseling tussen protectionisme en het vrije verkeer van productiefactoren is de laatste 500 jaar een cyclisch proces geweest, en om de 25 jaar of zo gaan we van de ene richting naar de andere, en op dit moment (2008) gaan we terug naar een protectionistisch tijdperk.

Centrum en randgebieden

Het moderne, kapitalistische, wereldsysteem kan niet eeuwig doorgaan, want geen enkel systeem gaat eeuwig door. Alle systemen zijn historisch. Dat geldt voor natuurkundige, scheikundige en biologische systemen, en wel heel in het bijzonder voor sociale systemen. Ze hebben allemaal een leven: ze ontstaan op een bepaald moment, ze overleven volgens bepaalde regels, en dan raken ze ver verwijderd van een evenwichtsituatie en kunnen ze niet meer overleven. Ons systeem is ver van het evenwicht verwijderd. Dus de processen die vijfhonderd jaar lang een dynamisch evenwicht in stand hielden, functioneren niet goed meer, en dat is waarom we in deze structurele crisis terecht zijn gekomen. Dus dit systeem zal niet eeuwig duren, zelfs niet langer dan veertig of vijftig jaar. Die jaren zullen overigens zeer onaangenaam zijn.

Ik heb de drie basiskosten voor kapitalisten al genoemd: personeel, input en belastingen. Kapitalisten moeten alle drie betalen, en ze willen die kosten altijd zo laag mogelijk houden. Er zijn structurele krachten die de kosten van deze factoren als percentage van de verkoopprijzen gedurende vijfhonderd jaar gestaag hebben verhoogd, tot het huidige punt waarop ze zo hoog zijn dat je eigenlijk geen kapitaal meer in enige mate van betekenis kunt accumuleren, waardoor het niet meer de moeite loont. Dit betekent dat kapitalisten niet meer geïnteresseerd zijn in het kapitalisme, omdat het voor hen niet meer werkt. Ze zijn dus op zoek naar serieuze alternatieven waarin ze hun bevoorrechte positie kunnen handhaven in een ander soort systeem. Na vijfhonderd jaar succesvol functioneren zijn de schommelingen van dit systeem nu zo groot en oncontroleerbaar dat niemand ze meer kan beheersen.

Als we het over waardesystemen hebben, ben ik er vrij zeker van dat een meer egalitaire wereld een betere wereld is; ik zou graag een meer egalitaire wereld zien dan de huidige, die zeer veel ongelijkheid kent. Maar ongelijkheid is een constante geweest gedurende de hele bekende menselijke geschiedenis. Misschien was er 100.000 jaar geleden, toen kleine groepen over de aarde zwierven, meer gelijkheid, maar het belangrijkste voor ons is dat het moderne wereldsysteem steeds ongelijker is geworden. De sociale, economische en politieke polarisatie van de mensheid is veel groter dan één, twee of driehonderd jaar geleden. Ik denk dat er verbetering mogelijk is; ik zeg alleen niet dat we die onvermijdelijk zullen zien verschijnen. De geschiedenis staat aan niemands kant. Er is geen onvermijdelijke vooruitgang, maar wel een mogelijke vooruitgang.

Centrum-periferie (randgebieden) is een productieverhouding: er zijn centrumprocessen en perifere processen, en beide bestaan ze in alle landen. Maar in de Verenigde Staten zijn er natuurlijk meer centrumprocessen en in Paraguay zijn de meeste processen perifeer. Een belangrijk element hierbij is monopolisering tegenover concurrentie: hoe concurrerender een product is, hoe perifeerder het is, want hoe minder geld je ermee kunt verdienen. Hoe meer gemonopoliseerd een product is, hoe meer centrum het is, omdat je er meer geld mee kunt verdienen. Dus als bepaalde vormen van productie zich uitbreiden naar meer landen, is dat omdat ze minder winstgevend zijn geworden binnen de oorspronkelijke productielocaties, niet omdat deze landen waarnaar de processen zich uitbreiden zich met succes “ontwikkelen”.

Dit is altijd zo geweest, en producten zijn altijd verschoven van het centrum naar de periferie, omdat monopolies zichzelf om zeep helpen. Na ongeveer twintig tot vijftig jaar kan geen enkel product een monopolie handhaven; het is te moeilijk om te voorkomen dat anderen inhaken bij een winstgevend product. Producten worden onvermijdelijk perifeer. Als dat gebeurt, moeten de voormalige monopolisten, als ze geld willen verdienen in de wereld, een nieuw product vinden dat ze een tijdje kunnen monopoliseren, en niet denken: iedereen heeft schoenen nodig, dus ik kan altijd geld verdienen met de verkoop van schoenen. En dat is de afgelopen vier eeuwen zo geweest – dus in die zin is er niets veranderd.

Nu hebben we te maken met een andere dynamiek. Ten eerste is er een structurele crisis die de hele kapitalistische productiewijze treft. Als zelfs kapitalisten alternatieven zoeken voor het naar hen genoemde systeem, omdat het gewoon te moeilijk is om serieus geld te verdienen met productie, dan moet er een nieuw systeem ontstaan. De economische groei van de BRIC’s (vier grote landen: Brazilië, Rusland, India en China) hangt samen met deze structurele crisis van het kapitalistische systeem, omdat deze economische groei het aantal mensen dat deelt in de mondiale meerwaarde doet toenemen. Maar er is gewoon niet genoeg meerwaarde om veel meer mensen in te laten delen, en tegelijkertijd de topmensen een aanzienlijk inkomen te blijven geven.

De wereld kan een situatie waarin 30-40 procent van de wereldbevolking op het inkomensniveau van bijvoorbeeld Denemarken leeft, eenvoudigweg niet volhouden – en dat is waar de BRIC’s op aandringen. Wanneer zij daarin slagen, zal dat op zich de crisis van het kapitalisme verergeren, terwijl het op dat moment voor hen zelf natuurlijk een goede ontwikkeling is. Als we ons niet in de huidige crisis zouden bevinden, zou Oost-Azië kunnen blijven toenemen in economische macht zoals het nu doet, om binnen ongeveer vijfenzeventig jaar de nieuwe dominante macht te vormen, als opvolger van de Verenigde Staten. Maar het kapitalistische wereldsysteem houdt het niet nog eens vijfenzeventig jaar vol.

Immanuel Wallerstein

Dit artikel bestaat uit:

Samenstelling, vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.