Indonesië-weigeraars eisen eerherstel

Anti-militaristisch affiche uit de tijd van de koloniale oorlog.
In de jaren 40 weigerden duizenden dienstplichtigen te vechten in de smerige koloniale oorlog tegen de voor onafhankelijkheid strijdende Indonesiërs. De Nederlandse staat onderwierp de Indonesië-weigeraars aan gevangenisstraf en sociale uitsluiting. Meer dan 60 jaar later vragen twee van hen, Jan Maassen en Jan van Luyn, de Hoge Raad alsnog om een herziening van hun veroordeling.

Eerherstel en erkenning van het onrecht dat hen is aangedaan. Daar gaat het Maassen en Van Luyn om. Indertijd vertikten ze het om deel te nemen “aan het doodschieten van onschuldige burgers”. Ook veel andere dienstplichtigen kwamen niet opdagen en doken onder. Om politieke of religieuze redenen weigerden ze te vechten in een oorlog waarbij Nederland als koloniale overheerser aan de verkeerde kant stond. Maassen: “Ik zou alleen naar Indonesië hebben gewild om te voorkomen dat mijn kameraden op weerloze Indonesiërs schoten”. Terwijl Nederlandse militairen ter plekke aan de lopende band oorlogsmisdaden begingen, werden de Indonesië-weigeraars gebrandmerkt als tuig, boeven en landverraders. Maassen werd in 1950 veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en later ook nog eens uitgesloten van het kiesrecht. Van Luyn kreeg in 1951 twee jaar celstraf. De Indonesië-weigeraars kwamen gevangen te zitten tussen nazi’s en collaborateurs en moesten hun straf tot de laatste snik uitzitten, in tegenstelling tot flink wat SS-ers die gratie kregen.

Voorzitter Jeffry Pondaag van het Comité Nederlandse Ereschulden heeft de zaak van de twee weigeraars opgepakt en voorgelegd aan advocate Liesbeth Zegveld. Dankzij de inzet van Pondaag en Zegveld is het na 64 jaar gelukt om de staat aansprakelijk te stellen voor het bloedbad dat Nederlandse militairen in 1947 aanrichtten in het dorp Rawagede. In 2012 zijn ze begonnen met een andere rechtszaak, die moet leiden tot de veroordeling van de koloniale massamoorden in Zuid-Sulawesi onder leiding van de beruchte kapitein Raymond Westerling. Dit soort aanklachten vormt een steun in de rug voor de nieuwe zaak van de Indonesië-weigeraars.

Volgens Zegveld waren Maassen en Van Luyn waarschijnlijk niet veroordeeld, als de militaire rechter in de jaren 50 had geweten hoe grootschalig en systematisch Nederlandse militairen zich schuldig maakten aan oorlogsmisdaden tegen Indonesiërs. “Immers, het kan niet van een soldaat worden verwacht dat hij zich willens en wetens in een situatie brengt waarbij er een grote kans is dat hij deel zal moeten nemen aan (oorlogs)misdaden”, stelt ze. De Hoge Raad kan een zaak alleen heropenen als er nieuwe feiten aan het licht komen. Zegveld beroept zich erop dat het structureel misdadige optreden van Nederlandse militairen pas decennia later bekend is geworden. Daarmee is aan de voorwaarde van nieuwe feiten voldaan en zou de Hoge Raad moeten overgaan tot herziening van de veroordeling, aldus de advocate en de twee Indonesië-weigeraars. “Wij waren geen helden, maar ook geen meelopers”, schreef Maassen zo’n tien jaar geleden in een indrukwekkend boek over zijn ervaringen. Daarin komt uitgebreid aan de orde hoezeer hij en andere Indonesië-weigeraars hun hele leven lang te maken hebben gehad met staatsrepressie en criminalisering. Hopelijk komt daar met het terugdraaien van de veroordeling van beide mannen een kentering in, zowel voor henzelf als voor andere weigeraars die de moed hebben gehad om principieel tegen de stroom in te gaan.

Harry Westerink