Leger, veiligheidsdiensten, grensbewaking? Afschaffen!

Bij een Black Lives Matter-protest in San Francisco (4 juni 2020).

Net als het strafrechtelijk systeem van de VS, verspreidt de wereldwijde infrastructuur van de ‘nationale veiligheid’ geweld eerder dan dat ze het vermindert, op manieren die vaak door racisme zijn ingegeven. Door een politiek van abolitionisme (afschaffing, oorspronkelijk in de context van slavernij) uit te breiden naar nationale veiligheid kunnen we de structurele drijfveren van eindeloze oorlog en grensmilitarisering begrijpen en nieuwe visies op veiligheid formuleren, gebaseerd op collectief welzijn in plaats van op de eliminatie van ‘bedreigingen’.

Terwijl de COVID-19 pandemie in 2020 woedde, namen minstens 15 miljoen mensen in de VS deel aan demonstraties van Black Lives Matter. Deze multiraciale protesten betekenden een in het reine komen met de geschiedenis van raciaal geweld. Onder de overwegend jonge mensen die protesteerden was een wijdverbreid besef dat oorlog, gevangenissen en grenzen niet bevorderlijk zijn voor het welzijn van de meerderheid van de mensen in de VS, dat het veranderen van het land in een ‘gewapende reddingsboot’ geen oplossing is voor klimaatcrisis en pandemieën en dat onder het raciale kapitalisme rijkdom nooit ‘doorsijpelt’ naar de meerderheid. Degenen die volwassen zijn geworden in de nadagen van de wereldwijde financiële crisis van 2008/9 laten zich niet inpakken door het valse beeld van een buitengewoon deugdzame VS.

Zoals bij elke beweging is er ook binnen Black Lives Matter een grote verscheidenheid aan motivaties en oriëntaties. Van bijzonder belang is de abolitionistische benadering die veel recente massale strijd onder zwarte leiding onder invloed van zwarte feministische politiek en queer-organisatie heeft vormgegeven – en de radicale noties van zorg die deze tradities belichamen. Abolitionisme is een manier van politiek denken en handelen die is voortgekomen uit twintig jaar organiseren tegen het gevangenis-industrieel complex door groepen als Critical Resistance. Het afschaffen van gevangenissen en de politie was het meest in het oog springende doel, maar ook het verzet tegen grensgeweld en militarisme was belangrijk. Abolitionisme plaatst politie en opsluiting samen met grens- en militair geweld in het buitenland in een algemenere structuur.

Vijftien jaar geleden riep Angela Davis, een van de meest vooraanstaande denkers over abolitionisme, de organizers van de anti-gevangenisbeweging op om hun strijd uit te breiden tot de wereldwijde netwerken van gevangenissen die opgezet zijn in het kader van de “Global War on Terror”. Tegenwoordig organiseren groepen als Dissenters zich tegen de hele nationale veiligheidsinfrastructuur van de VS vanuit een zwart abolitionistisch perspectief.

De kern van de abolitionistische politiek is een poging om het begrip ‘veiligheid’ opnieuw te definiëren. De logica die het strafrechtelijk systeem domineert, betogen abolitionisten, houdt in dat schade wordt gezien als een probleem dat kan worden opgelost door officieel goedgekeurd straf-geweld. Dit heeft twee gevolgen.

Ten eerste betekent het dat het strafrechtelijk systeem de verspreiding van geweld eerder versterkt dan vermindert, wat op zijn beurt aanleiding geeft tot de vraag naar meer politie en meer gevangenissen – een voortdurende uitbreiding van criminalisering.

Ten tweede betekent het dat de aandacht wordt afgeleid van onderzoek naar de onderliggende sociale en economische oorzaken van wat wij ‘misdaad’ noemen. Gevangenissen dienen zodoende om de sociale problemen buiten beeld te houden die het gevolg zijn van de ‘onbeheersbare politieke economie’ van het mondiale kapitalisme. Maar door dit te doen, worden die problemen verergerd.

De enorme uitbreiding van het aantal gevangenissen en de militarisering van de rechtshandhaving zijn geen antwoorden op de toegenomen misdaad, maar maken deel uit van het neo-liberalisme, dat inhoudt dat grote aantallen mensen als ‘overtollig’ worden bestempeld. Gevangenissen zijn een manier om deze mensen aan het zicht te onttrekken en de sociale vraagstukken die zij belichamen te vergeten; racisme is essentieel in dit proces.

In dergelijke omstandigheden, zo stellen abolitionisten, zijn oproepen om gevangenissen en politiediensten te hervormen om ze humaner te maken ontoereikend. Dat geldt ook voor oproepen om een beter onderscheid te maken tussen degenen die het verdienen om opgesloten te worden en degenen die dat niet verdienen. Dergelijke oproepen vermijden een reflectie over de diepere oorzaken van de problemen die gevangenissen en politie pretenderen op te lossen. In plaats daarvan stelt het abolitionisme de oprichting voor van een “reeks sociale instellingen die een begin moeten maken met het oplossen van de sociale problemen die mensen op het spoor naar de gevangenis zetten. Deze instellingen kunnen dan helpen om de gevangenis overbodig te maken.”

Een uitgebreider gevoel van veiligheid scheppen betekent meer en beter onderwijs, kinderopvang, huisvesting en gezondheidszorg en ook dat drugsgebruik, sekswerk en migratie uit het strafrecht worden gehaald. Door ook een rechtssysteem te creëren dat gebaseerd is op herstel en verzoening in plaats van op vergelding en wraak, zullen er uiteindelijk geen gevangenissen meer nodig zijn.

Natuurlijk is het niet mogelijk dit doel meteen te bereiken. Op dit moment is het de vraag hoe we het beste kunnen aandringen op hervormingen van het strafrechtelijk systeem in de richting van het niet langer financieren, maar opheffen van gevangenissen. Het antwoord zal afhangen van de lokale context en het evenwicht tussen de politieke krachten. Naast het opbouwen van macht door organisatie aan de basis, zullen ook electorale initiatieven een rol moeten spelen. Het Electoral Justice Project van de Movement for Black Lives-coalitie, bijvoorbeeld, heeft de Breathe Act voorgesteld, wetgeving die federale opsluiting en rechtshandhaving moet stopzetten, de Immigration and Customs Enforcement (immigratiedienst) en de Drug Enforcement Administration moet afschaffen, door de gemeenschap geleide, niet-strafrechtelijke benaderingen van de openbare veiligheid moet financieren, drugsgebruik met terugwerkende kracht moet decriminaliseren en die moet investeren in onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en ecologische rechtvaardigheid, en de rechten van arbeiders moet uitbreiden.

Abolitionisme werpt evenveel vragen op als het beantwoordt en het bedenken van alternatieven voor het strafrechtelijk systeem gaat nog steeds door. Wat echter opvalt zijn de nieuwe mogelijkheden om een abolitionistische benadering niet alleen binnen de VS toe te passen, maar ook op instellingen voor internationale veiligheid. Daarbij put het abolitionisme inspiratie uit de erfenis van een zwarte internationale politiek in de VS, die bijvoorbeeld tot uitdrukking kwam in de organisatie van het Student Non-Violent Coordinating Committee aan het eind van de jaren zestig tegen de oorlog in Vietnam en in zijn werk ter ondersteuning van de nationale bevrijding in Puerto Rico en Palestina.

Net als het strafrechtelijk systeem, verspreidt de wereldwijde nationale veiligheidsinfrastructuur van de VS geweld eerder dan dat zij het vermindert, op manieren die vaak door racisme worden bepaald. Bovendien leiden de militaire acties van de VS ons af van de aanpak van de sociale en ecologische problemen waar onze planeet mee te kampen heeft. Abolitionisme wijst er op dat het kader van de discussie over Amerikaanse militaire acties in termen van welke soorten ‘interventie’ legitiem zijn en welke niet, een beperkte horizon is die de structurele drijfveren van eindeloze oorlog aan het zicht onttrekt. Evenzo betekent discussiëren over wie wel en wie niet door grenzen tegengehouden zouden moeten worden, dat er niet wordt nagedacht over de rol die grenzen spelen in onze sociale en economische systemen en wat de alternatieven zijn.

Een abolitionistisch kader houdt in dat men inziet dat echte veiligheid niet voortvloeit uit de eliminatie van ‘bedreigingen’, maar uit de aanwezigheid van collectief welzijn. Het pleit voor het opbouwen van instellingen die de sociale en ecologische relaties bevorderen die nodig zijn om een waardig leven te kunnen leiden, in plaats van groepen mensen aan te wijzen die als bedreigend worden gezien. Het stelt dat echte veiligheid niet berust op dominantie maar op solidariteit, zowel op persoonlijk als op internationaal niveau. Veiligheidsproblemen zoals klimaatverandering en pandemieën kunnen alleen vanuit een internationaal perspectief worden aangepakt. Op de lange termijn is het een illusie veiligheid te bereiken voor de ene groep mensen ten koste van de andere. In beleidstermen impliceert een abolitionistische benadering een geleidelijke afbouw van de overdreven grote militaire, inlichtingen- en grensinfrastructuur van de VS en een opbouw van alternatieve instellingen die collectieve veiligheid kunnen bieden bij ecologische en sociale gevaren.

Een protest tegen de Vietnam-oorlog (Chicago, 1968).

De raciale veiligheidslogica van de VS

De VS geeft momenteel meer dan duizend miljard dollar per jaar uit aan een fantasie van nationale veiligheid. Dit bedrag, verdeeld over leger, inlichtingen- en grensbewakingsdiensten, is meer dan twee keer zoveel als wat het gekost zou hebben om zowel COVID-19 vaccins te geven aan iedereen in de wereld als een wereldwijd veiligheidsnet op te bouwen om te voorkomen dat iemand door het virus in armoede zou vervallen. De begroting van het ministerie van Defensie alleen al neemt meer dan de helft van alle federale overheidsuitgaven in beslag. Het Amerikaanse leger zet twee miljoen mannen en vrouwen in vanuit ten minste 800 militaire bases in 90 landen en gebieden over de hele wereld. Het voerde in 2020 geheime militaire operaties uit in 154 landen. Het heeft een geschat arsenaal van 3.800 kernkoppen en is van plan om in de komende jaren ongeveer 100 miljard dollar uit te geven om 600 extra kernraketten te kopen van defensiebedrijf Northrop Grumman.

Naast het leger omvat het huidige Amerikaanse nationale veiligheidssysteem instanties die in de eerste jaren van de Koude Oorlog zijn opgericht, zoals de Central Intelligence Agency (CIA) en de National Security Council (NSC), evenals meer recente scheppingen voor de oorlogen tegen drugs en terreur, zoals de Drug Enforcement Agency en het Department of Homeland Security. Door het wereldwijde kader van de Global War on Terror en de War on Drugs, waarbij de VS inlichtingen, training, wapens en financiële bijstand verlenen, trekken de VS allerlei staten in hun veiligheidsmachinerie, waardoor conflicten in Latijns-Amerika, het Midden-Oosten, Zuid- en Zuidoost-Azië en Afrika in een spiraal terechtkomen. Honderdduizenden zijn gestorven in Mexico als gevolg van de oorlog tegen drugs die de VS daar heeft aangemoedigd. De VS blijven de grootste wapenexporteurs ter wereld, met een aandeel van meer dan een derde van het wereldtotaal.

In het neo-liberale tijdperk is er een web van denktanks en particuliere beveiligingsbedrijven ontstaan, die zich bezighouden met wapenproductie, militaire logistiek, het leveren van huurlingen en ander gewapend personeel, cyberoorlogsvoering, grensversterking en bewakingstechnologie. Op een steenworp afstand van deze bedrijven bevindt zich een reeks van investeerders op Wall Street die profiteren van het door de belastingbetaler gefinancierde nationale veiligheidssysteem.

De omvang van deze infrastructuur wordt bijna volledig aanvaard als de vanzelfsprekende basis van het Amerikaanse buitenlandse beleid. Wie dit in twijfel trekt, plaatst zich buiten wat in de elitaire politiek van de VS als een ‘legitieme mening’ wordt beschouwd. Aan deze consensus ligt een ideologisch proces ten grondslag dat er uit bestaat alsmaar ‘slechte elementen’ te identificeren – dat kunnen natiestaten zijn of opstandige bewegingen – en vervolgens methoden te kiezen om hen te domineren en zo een veiligheidsfantasie te produceren. De kaders waarbinnen deze ‘slechte elementen’ worden geplaatst, hebben hun wortels in de raciale en koloniale geschiedenis van de VS. Tegenwoordig hebben deze kaders een wereldwijd bereik.

Burgerrechtendemonstratie in de VS in 1963.

Vanaf de grensoorlogen in de koloniale tijd tot de wereldwijde oorlog tegen het terrorisme is de constructie van bedreigingen van de veiligheid gebaseerd op wat Michael Rogin de “fantasie van het woeste geweld” noemt, de angst dat raciaal ondergeschikte groepen hun barbaarsheid zouden gaan botvieren op de beschaafden. Opstanden tegen raciale en koloniale overheersing zijn de onmisbare noodsituaties waar omheen het veiligheidsbeleid en de veiligheidspraktijk van de VS gewoonlijk zijn georganiseerd. Sommige van deze noodsituaties zijn reëel, sommige overdreven en sommige volledig verzonnen. Hun raciale elementen kunnen expliciet of verzwegen zijn. In ieder geval bieden zij de mythische helden van de Amerikaanse expansie de gelegenheid om raciale wraak te nemen of raciale redding te bieden. Het gaat hier om wat Franco Fornari omschrijft als “de ongelooflijke paradox dat de belangrijkste veiligheidsfunctie niet is ons te verdedigen tegen een externe vijand, maar het vinden van een echte vijand”.

In zekere zin zijn de VS nooit opgehouden aan hun grenzen tegen ‘wilden’ te vechten, zelfs niet toen de grenzen zich verplaatsten naar de mondiale slagvelden van de Koude Oorlog, de wereldwijde Oorlog tegen Terreur en de Oorlog tegen Drugs. De vijand wordt in alle gevallen gekenmerkt door een aan hem toegeschreven aangeboren onvermogen om ‘beschaafde’ conflictregels te volgen. Voor conservatieven is de vijand noodzakelijkerwijs onbekend met de waarden van de westerse beschaving; voor liberalen houdt de vijand zich niet aan de democratische regels en de mensenrechten. Maar achter deze politieke verschillen gaat een stilzwijgende eensgezindheid schuil: op enkele uitzonderingen na zijn conservatieven en liberalen het erover eens dat nationale veiligheid absolute overheersing betekent van minder beschaafde vijanden.

Op deze manier verkondigt het Amerikaanse nationale veiligheidssysteem zijn eigen onschuld en rechtschapenheid, terwijl het, zoals Martin Luther King Jr. in 1967 opmerkte, “de grootste leverancier van geweld ter wereld” is. Maar geschiedenis verklaart niet volledig het beleid en de praktijk van de nationale veiligheid van de VS in het neo-liberale tijdperk. Het neo-liberalisme is afhankelijk van een raciaal gekleurde mondiale arbeidsverdeling die grote delen van de bevolking overbodig maakt voor de kapitalistische productie. Racistisch politieoptreden, massale opsluiting, militarisering van grenzen en contra-terrorisme zijn erop gericht deze onder het neo-liberalisme ‘overtollige’ mensen te beheersen. Dit verschaft op zijn beurt de materiële basis voor terugkerende oplevingen van nationalisme en racisme die gedijen in de ruïnes van de ontmanteling van de collectieve democratische voorzieningen door het neo-liberalisme.

Deze nadruk op veiligheid onder het neo-liberalisme heeft een nieuwe basis geboden voor de legitimiteit van de regering zelf. Zoals de voormalige voorzitter van de Federal Reserve (de Centrale Bank van de VS), Alan Greenspan, in 2007 in het Zürichse dagblad Tages-Anzeiger zei: “Dankzij de globalisering worden beleidsbeslissingen in de VS nu grotendeels bepaald door wereldwijde marktkrachten. (..) Het maakt nauwelijks verschil wie de volgende president wordt.”

Met andere woorden, omdat het economisch beleid gewoonlijk afgestemd wordt op de mondiale markten, kunnen neo-liberale regeringen moeilijk beweren dat ze bezig zijn het materiële welzijn van de burgers te vergroten; in plaats daarvan kunnen ze zich gemakkelijker legitimeren door te beweren dat ze de burgers beschermen tegen allerlei verschrikkelijke gevaren door al hun aandacht voor de nationale veiligheid. Raciaal bepaalde bevolkingsgroepen, die door het neo-liberalisme van hun rechten zijn beroofd, worden dan als nieuwe bronnen van gevaar neergezet, als terroristen, migranten of criminelen. De neo-liberale politieke strijd wordt een zaak van partijen die met elkaar wedijveren in het identificeren van bedreigingen en het opvoeren van geweldspektakels als reactie daarop.

Protest tegen de Vietnam-oorlog in 1966.

Het resultaat is een uit de hand gelopen politieke cultuur: het thema ‘nationale veiligheid’ is overdreven aanwezig in beleidsmakerskringen, maar dan in een overheersingsfantasie om maar niet hun eigen structurele falen onder ogen te zien. Zoals blijkt uit haar besluit om de militaire uitgaven te verhogen, heeft de regering-Biden niet met dit patroon gebroken.

Rouwen om Amerika

Een dergelijke situatie is niet uniek voor de VS, maar is een tendens overal waar het neo-liberalisme overheerst. De Amerikaanse context onderscheidt zich echter door een ideologische gehechtheid aan de fantasie van nooit eindigende jaren negentig. Het Amerikaanse exceptionalisme (de VS als een uitzonderlijk land) leek na afloop van de Koude Oorlog een stabiele, door de VS gedomineerde wereldorde mogelijk te maken. Dit idee werd echter ingehaald door China’s eenentwintigste-eeuwse opgang naar de status van supermacht. De waan om terug te keren naar het Amerikaanse ‘primaat’ van de jaren negentig is allang achterhaald als een levensvatbaar middel om nationale veiligheid te bieden. Maar beleidsmakers in Washington achten alternatieven voor de achterhaalde strategie uit de jaren negentig eenvoudigweg niet geloofwaardig. Door de onomkeerbaarheid van zijn geopolitieke neergang en de ecologische en sociale uitdagingen waarmee het nu wordt geconfronteerd niet onder ogen te willen zien, stellen de VS een collectieve rouw uit om het verlies van een gefantaseerd Amerika dat geliefd was maar niet meer bestaat. Dit onvermogen om het prille einde van de Amerikaanse eeuw te accepteren, komt zowel tot uiting in de liberale roep om een terugkeer naar een “op regels gebaseerd internationaal systeem” – codetaal voor ‘de globalisering van de jaren negentig’ – als in de oproep van Trump om “Amerika weer groot te maken”. De weigering om de ineenstorting van de Amerikaanse almachtsfantasie onder ogen te zien leidt tot een zwaarmoedige verlamming ten aanzien van reële gevaren, terwijl ondertussen de Amerikaanse nationale veiligheidsinfrastructuur zich tegen de huidige lijst van doelwitten keert: China, Rusland, Venezuela en Iran.

De kloof tussen de officiële Amerikaanse verhalen over nationale veiligheid en de werkelijke veiligheidsbehoeften van gewone mensen is dan ook voelbaar geworden. De Amerikaanse nationale veiligheidsinfrastructuur heeft zelf in belangrijke mate bijgedragen aan het grootste gevaar waarmee de Amerikaanse bevolking de komende decennia wordt geconfronteerd: de opwarming van de planeet. In plaats van zijn koolstofuitstoot te verminderen, heeft het Pentagon de klimaatcrisis gepresenteerd als een nieuwe reden voor zijn bestaan, door het Amerikaanse leger uit te roepen tot een noodzakelijke bron van orde in een wereld van klimaatgedreven massamigratie en extremisme.

Protest tegen de Vietnam-oorlog in Amsterdam in 1968.

Het Amerikaanse systeem van nationale veiligheid heeft niet kunnen voorkomen dat meer dan een half miljoen mensen in de VS het leven verloren aan COVID-19 [inmiddels bijna een miljoen, red.], een van ’s werelds hoogste dodental per hoofd van de bevolking in het rijkste land ter wereld. In plaats daarvan mobiliseerde het anti-Chinese sentimenten in reactie op de pandemie om een drastische verhoging van zijn uitgaven te rechtvaardigen om de opkomst van China tegen te gaan. Zo worden zelfs catastrofes als de klimaatcrisis en pandemieën in de raciale logica van de nationale veiligheid ingepast. De geweldsspiraal van de wereldwijde oorlogen tegen drugs en tegen terrorisme is blijven bestaan, ondanks het feit dat deze oorlogen een veel groter verlies aan mensenlevens onder de burgerbevolking hebben veroorzaakt dan drugshandelaren of terroristen zich ooit hadden kunnen voorstellen. Het algemene patroon is dat het beleid van de VS de onveiligheid verergert die het beweert te verminderen. De VS zijn er volstrekt niet in geslaagd iets te doen aan de werkelijke gevaren waarmee de Amerikaanse bevolking wordt geconfronteerd. Het is een mislukking die alleen maar pathologisch (ziekelijk) kan worden genoemd.

Scheuren in het systeem

Maar er zijn scheuren te zien in de dominante veiligheidslogica. De publieke opinie in de VS staat sceptisch tegenover de eindeloze oorlogen. Ongeveer tweederde van de Amerikanen vindt dat de oorlog in Irak in 2003 een vergissing was en meer dan de helft vindt dat de VS geen militair geweld had moeten inzetten in Afghanistan of Syrië. Veteranen zijn net zo vaak tegen deze oorlogen als anderen, ongeacht diensttijd, rang of gevechtservaring. Zowel bij de presidentsverkiezingen van 2008 als die van 2016 was de winnende kandidaat voorstander van terugtrekking van het leger (ook al hebben president Obama en president Trump daarna allebei de militaire inzet verhoogd).

Er is niet alleen verzet tegen de Amerikaanse betrokkenheid bij specifieke oorlogen, maar er is ook steun voor het afbouwen van de nationale veiligheidsinfrastructuur als geheel: een meerderheid in de VS is voorstander van het verlagen van het defensiebudget met tien procent en het herbestemmen van die middelen voor ziektebestrijding en andere openbare diensten. Twee keer zoveel mensen zijn voor een dergelijke verlaging van het defensiebudget als tegen. Ondanks zijn populariteit werd de wet om deze bezuiniging door te voeren eenvoudigweg verworpen door het Congres.

De publieke opinie die voorstander is van het afbouwen van de defensiebegroting mist het momentum en de energie die voortkomen uit organisatorische kracht aan de basis – de enige kracht die in staat is om de gevestigde belangen en ideologische barrières te overwinnen die in de weg staan van het onder ogen zien van het geweld van de VS.

Vijftig jaar geleden, toen de progressieve bewegingen in de VS, in de schaduw van de oorlog in Vietnam, voor het laatst een hoogtepunt aan organisatorische kracht bereikten, nam het Congres stappen om de macht van de nationale veiligheidsinfrastructuur te verminderen. Het drieënnegentigste Congres, van 1973 tot 1975, was volgens Greg Grandin misschien wel het “meest anti-imperialistische parlement in de geschiedenis van de Verenigde Staten”. In deze periode gaf het Congres zichzelf de macht om beslissingen van het Witte Huis om oorlogen te beginnen te herzien en terug te draaien; dwong het inlichtingendiensten meer verantwoording af te leggen; schafte het twee nationale veiligheidsinstanties af: het Un-American Activities Committee en het Office of Public Safety en verbood het de Amerikaanse regering militaire steun te verlenen aan autoritaire groepen en regeringen in Angola, Chili, Indonesië, Zuid-Korea en Turkije.

Grijp je kans

Vandaag gaan opnieuw jongeren de straat op. Abolitionistische eisen, zoals de oproep om de ICE (immigratiedienst) af te schaffen, staan centraal in de huidige beweging. Tegelijkertijd is er een linkerflank ontstaan in de Democratische Partij, met een zekere vertegenwoordiging in het Congres, die ruimte biedt om – zonder het hardop te zeggen – abolitionistische eisen te stellen. Alexandria Ocasio-Cortez, bijvoorbeeld, heeft opgeroepen om het Department of Homeland Security op te heffen.

Een alternatieve benadering kan alleen ontstaan als er op drie terreinen wordt samengewerkt. Ten eerste zullen er meer inspanningen nodig zijn vanuit de basis om zich te organiseren met betrekking tot het nationale veiligheidsbeleid, vanuit een abolitionistisch perspectief op de wereldwijde geweldsinfrastructuur van de VS. Het is aan individuele initiatieven en actiegroepen om te bepalen hoe zij zich het beste kunnen organiseren en welke specifieke kwesties zij willen aanpakken. Voor de ene groep zal de nadruk liggen op het sanctiebeleid van de VS, voor een andere op de oorlog tegen drugs in Latijns-Amerika en voor een derde op nucleaire ontwapening. Hoewel zij op verschillende fronten strijden, zullen deze verschillende campagnes alle gericht zijn op de horizon van afschaffing van de nationale veiligheid.

In de tweede plaats moet er worden gestreefd naar alles dat mogelijk is via verkiezingscampagnes en beleidsbeïnvloeding. De eerste stappen zouden kunnen bestaan uit eisen om het aantal Amerikaanse militaire bases in de wereld te verminderen, nieuwe wapensystemen te annuleren en het United States Africa Command op te heffen. Een uitgebreidere agenda zou kunnen inhouden dat de infrastructuur van de wereldwijde oorlog tegen het terrorisme en de oorlog tegen drugs wordt ontmanteld door het drugsgebruik volledig te legaliseren, dat de financiële en logistieke steun van de VS aan militair geweld dat door andere regeringen wordt uitgevoerd in naam van de strijd tegen terroristen of drugshandelaars wordt stopgezet, dat de autoritaire anti-terrorisme wetgeving wordt ingetrokken en dat de gevangenis van Guantánamo Bay wordt gesloten. Tenslotte kan daar aan toegevoegd worden: het stopzetten van de wapenexport van de VS en andere vormen van veiligheidsbijstand en financiering aan regeringen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van de mensenrechten, zoals Israël en Saoedi-Arabië.

Het onttrekken van middelen aan het Amerikaanse leger zou niet alleen een van de aanjagers van conflicten verminderen – en de uitstoot van broeikasgassen terugdringen – maar zou ook publieke middelen en politieke ruimte vrijmaken om de structurele oorzaken aan te pakken van problemen die zogenaamd alleen het Amerikaanse leger zou kunnen oplossen. Binnen die ruimte zou een benadering van het buitenlands beleid kunnen ontstaan die meer gericht is op het ondersteunen van vrede en ontwikkeling door middel van conflictoplossing, schuldverlichting en herstelprogramma’s die plaatselijke gemeenschappen mondiger maken, in plaats van financiële hulp afhankelijk te stellen van het accepteren van Amerikaanse initiatieven op het gebied van terrorismebestrijding, drugsbestrijding of migratiebeheersing.

Op internationaal niveau zou dit betekenen dat de VS zich opnieuw zouden gaan verbinden met de internationale systemen van collectieve veiligheid die na de Tweede Wereldoorlog met de oprichting van de Verenigde Naties tot stand zijn gekomen. De VS hebben zelf de elementen van het internationaal recht opgesteld die het gebruik van geweld over de grenzen heen beperken, behalve in geval van zelfverdediging. Op aansporing van de VS werd dit beginsel opgenomen in het Handvest van de Verenigde Naties, dat in 1945 in San Francisco is opgesteld. Wat ook de institutionele zwakheden van de Verenigde Naties mogen zijn, de beginselen die eraan ten grondslag liggen, blijven een geldige en noodzakelijke basis voor een systeem van internationale collectieve veiligheid.

Op plaatselijk niveau zou een vermindering van militaire macht van de VS het mogelijk kunnen maken alternatieve instellingen voor openbare veiligheid te ontwikkelen. Deze zouden kunnen voortbouwen op ervaringen met veiligheid op gemeenschapsniveau, opgedaan op plaatsen waar de staat er niet in geslaagd is zijn burgers te beschermen. Raúl Zibechi heeft bijvoorbeeld beschreven over hoe de inheemse bevolking van de Cauca in Colombia zichzelf en hun land, in de schaduw van de oorlog tegen drugs, met succes heeft beschermd tegen paramilitairen, guerrillatroepen en multinationale ondernemingen door ongewapende bewakingseenheden te vormen. In tegenstelling tot de politie zijn bij deze eenheden alle leden van de gemeenschap om de beurt bewaker, leggen ze verantwoording af aan lokale vergaderingen en streven ze naar herstellende gerechtigheid.

Ten derde zal er een ideologische strijd moeten worden gevoerd om de aftakeling van de onbetwiste dominantie van de VS volledig onder ogen te zien en af te rekenen met de verschillende vormen van raciaal onrecht – veronderstelde witte superioriteit, kolonialisme en imperialistische oorlogsvoering – waardoor die dominantie tot stand is gekomen. Eén manier om tot een dergelijke afrekening te komen is het neerhalen van publieke symbolen die racistisch geweld uit het verleden ophemelen, zoals demonstranten de afgelopen jaren hebben gedaan. Een andere manier is het toepassen van herstellende gerechtigheid. In 2016 kwamen bijvoorbeeld 4.000 veteranen naar Standing Rock in Noord-Dakota, waar de inheemse bevolking streed tegen de Dakota Access Pipeline. De veteranen ontmoetten een groep Sioux-leiders om zich te verontschuldigen voor het koloniale geweld van hun militaire eenheden en boden hun politieke solidariteit aan in de strijd tegen de pijplijn.

Op nationaal niveau zou de bouw van een monument voor de levens die verloren zijn gegaan door Amerikaans militair geweld, van Wounded Knee tot Waziristan, een stap vooruit zijn.

Twee keer eerder in de geschiedenis van de VS was er een goede gelegenheid om racisme te overwinnen, zorgen boven doden te stellen en de wederkerigheid te omarmen die menselijkheid vormt – eerst in het tijdperk van wederopbouw na de afschaffing van de slavernij en daarna in de hoogtijdagen van de zwarte vrijheids- en anti-oorlogsbeweging aan het eind van de jaren zestig. Nu in de Verenigde Staten een derde gelegenheid zich aandient – met een dreigende klimaat- en pandemiecrisis – moeten we onze kans grijpen om de belofte van die eerdere momenten in te lossen.

Arun Kundnani

(De auteur is een kritische wetenschapper en publicist. De originele Engelse tekst vind je hier, ga naar bladzijde 120. Vertaling: Jan Paul Smit.)