Mijn benauwende ervaringen met de intimidatie, manipulatie en disciplinering in het Eindhovense Werkleerbedrijf

Logo.
Logo.

Uit de ervaringen en de strijd van dwangarbeider Condor bleek een tijd geleden al dat de praktijk van het Eindhovense bijstandsbeleid enorm repressief is. Het onderstaande verhaal van bijstandsgerechtigde Evelien Nolens bevestigt dat nog eens. Ze is een van de velen met forse kritiek op het Werkleerbedrijf Eindhoven, dat baanlozen voortdurend controleert, disciplineert en kleineert.

In Eindhoven zit tussen het aanvragen van een bijstandsuitkering en het daadwerkelijk ontvangen van het uitkeringsgeld zeker twee maanden. Pas na twee maanden wist ik zeker dat mij een bijstandsuitkering was toegekend. Toen was ik al meer dan een maand onbetaald aan het werk bij het Werkleerbedrijf, met alle bijbehorende verplichtingen. Na twee weken werken had ik al een waarschuwing van de casemanagers gekregen dat ik me bij het zoeken naar vacatures niet te veel moest richten op de it-sector. Anders zou ik gestraft worden met een maatregel, dat wil zeggen: met een korting op mijn uitkering die op dat moment nog niet eens naar mijn bankrekening was overgemaakt.

Na vier maanden had nog geen enkele persoon wat uitgebreider met me gesproken over mijn wensen en mogelijkheden met betrekking tot de arbeidsmarkt. Het woord “mogelijkheden” is in bijna alle correspondentie van het Werkleerbedrijf en de Sociale Dienst te vinden. Op papier wel. Maar ik heb enkel gesprekken gehad waarin mij nogmaals duidelijk werd gemaakt wat mijn verplichtingen zijn. Ik moest steeds bewijzen overleggen van mijn sollicitatie-activiteiten. Over mijn mogelijkheden werd niet gerept. Daarbij bekruipt me steeds meer de gedachte dat het helemaal niet gaat om dienstverlening. Men gooit alle baanlozen simpel op één grote hoop en er vindt geen individuele benadering of maatwerk plaats.

Huisregels

Wat maken bijstandsgerechtigden mee als ze in het Werkleerbedrijf onbetaald werk moeten gaan doen? Op de eerste werkdag krijgt elk groepslid, dat wil zeggen: elke dwangarbeider, een kluisje en een code toegewezen voor zijn of haar spullen. Van elke dwangarbeider wordt er met een amateuristisch cameraatje of een smartphone een pasfoto gemaakt. Dat gebeurt in de hal naast de receptie. Daarna volgt een groepsbijeenkomst waarin aan de hand van een presentatie “de huisregels” worden toegelicht. Ik heb tijdens die eerste bijeenkomst meerdere vragen gesteld. Dat werd me vanuit de groep van twaalf bijstandsgerechtigden warempel verweten. Eén persoon noemde me zelfs een mierenneuker. Maar ik wil weten waar ik aan toe ben. Ik wil mijn zaken graag goed geregeld hebben om misverstanden te voorkomen.

Een van mijn vragen was: “Volgens de informatiefolder mogen bijstandsgerechtigden geen vrije dagen opnemen tijdens het traject. Klopt dat?” Het antwoord van de casemanager: “Waarom zou je vrije dagen willen opnemen?” Mijn antwoord: “Omdat je bijvoorbeeld op vakantie zou willen gaan of je huis zou willen schilderen. Of er kan sprake zijn van familiebezoek. Het kan van alles zijn.” Vanuit de groep kwam de reactie: “Vakantie? Dat kan toch niet als je in de bijstand zit?” Mijn antwoord: “Je kunt in eigen land naar zee gaan of naar Zuid-Limburg. En als je geen geld hebt, dan kun je de fiets nemen. Er zijn mensen die naar Rome of Santiago de Compostela lopen. Maar een dagje naar Amsterdam of Antwerpen kan ook een soort vakantie zijn. Het is maar een vraag, hoor. Waarom zou je niet gewoon een vrije dag mogen opnemen?” Een aantal groepsgenoten liet weten dat ze lopen of fietsen te vermoeiend vonden. Ik liet het er verder maar bij zitten. In de periode van drie maanden dat bijstandsgerechtigden in het Werkleerbedrijf het verplichte traject volgen, mogen ze geen vrije dagen opnemen. Wat gebeurt er als na die drie maanden het traject wordt verlengd met weer drie maanden? Kun je dan nog steeds geen vrije dagen opnemen? Het is me helemaal niet duidelijk geworden wanneer de verplichte trajecten worden verlengd en hoe het dan zit met het opnemen van vrije dagen.

Strafkamp

Na de eerste groepsbijeenkomst moesten we meteen aan het werk in de werkruimte. We mochten ‘kiezen’ welk soort dwangarbeid we zouden gaan verrichten. Die ‘keuze’ bestond uit:

  • Met een schroefboormachientje schroefjes in een rond metalen plaatje draaien. De schroefjes mochten één centimeter uitsteken. We deden het werk voor een dakdekkersbedrijf dat de dwangarbeiders blijkbaar geen loon en geen contracten wilde aanbieden.
  • Hamertje tik op kunststof panelen. We moesten acht lipjes op de panelen slaan. Dat was werk voor ramen in caravans en campers. Ook daar bleek geen loon en geen contract tegenover te staan.
  • ’s Middags repen Milka uit dozen halen, er stickervellen tussen doen, de repen weer terug in de dozen stoppen en daarna de dozen van bijna negen kilo op pallets plaatsen. Ook hierbij bleek het bedrijf waarvoor we deze gratis arbeid deden, niet genegen om onze arbeidsrechten te respecteren.

Na mijn eerste dag had ik de indruk dat ik in een strafkamp aan het werk was. Ook omdat er bewakers rondlopen die er tijdens de werkpauzes op letten dat de dwangarbeiders geen seconde te lang pauze nemen. Ik bleef met allerlei vragen zitten, zoals “Waarom worden er van iedereen pasfoto’s gemaakt?”, “Wat leer ik hier eigenlijk?”, “Gaat het hier om een maatschappelijke of een commerciële tegenprestatie?” en “Waar ben ik in terecht gekomen?”. Ik zag een zeer gemêleerd volk van bijstandsgerechtigden, die in elk geval één ding gemeen hebben: ze zitten bij het Werkleerbedrijf in hetzelfde schuitje. Ook vernam ik dat bijstandsgerechtigden naast de drie al genoemde werkzaamheden ook nog ander geestdodend werk moesten doen, zoals:

  • Stickers plakken op zakjes loomelastiekjes en op chocoladerepen.
  • Marsen uit de ene doos halen (omdat er een verkeerde sticker op die doos zit) en in een andere doos doen.
  • Dozen vouwen.
  • Dozen maken, plakken en sealen.
  • Vijfentwintig plastic ringen op een houten blokje plaatsen en dan een plakbandje over de hele breedte doen. Dat wordt gebruikt als buitenkant waarmee leidingen kunnen worden beschermd.

Naast deze interne werkzaamheden binnen het Werkleerbedrijf zelf bestaan er ook externe dwangarbeidplekken voor bijstandsgerechtigden, vooral bij dwangarbeidbedrijf Ergon. Die plekken krijgen dwangarbeiders opgedrongen als ze niet heel snel zelf een werkplek regelen. Het gaat om:

  • Werk bij een kwekerij, dat vaak gehurkt moet worden gedaan. De kwekerij maakt deel uit van Ergon, een bedrijf dat zich richt op arbeidsgehandicapten en baanlozen.
  • Postbezorging, samen met mensen met een arbeidshandicap. Ook een onderdeel van Ergon.
  • Inpakken en sealen. Ook een onderdeel van Ergon.
  • Inpakken van onderdelen van vrachtwagens, eventueel aan de lopende band. Een onderdeel van DAF en Ergon.
  • Werken in de groenvoorziening en schoonhouden van de openbare ruimte. Ook een onderdeel van Ergon.
  • Wassen en strijken, alleen voor vrouwen. Ook een onderdeel van Ergon.
  • Werken in de kringloopwinkels Het Goed in Eindhoven en Valkenswaard, waar ook mensen met een taakstraf te werk worden gesteld.

Elevator pitch

De groepsbijeenkomsten in het Werkleerbedrijf bleken een aantal vaste en terugkerende elementen te bevatten. Zo moeten de deelnemers hun naam noteren op een aanwezigheidslijst en dienen ze een overzicht bij zich te hebben van hun sollicitatie-activiteiten. Ook volgt er een vragen- en mededelingenrondje. De bespreking van het curriculum vitae van de deelnemers vindt zeer beknopt plaats, waarna er verder niet meer op wordt ingegaan. Ook de “elevator pitch” komt aan de orde. Dat is een korte presentatie waarin de baanlozen zichzelf enthousiast moeten zien te verkopen aan de bazen. Verder moeten de baanlozen een “plan van aanpak” en een “actielijst” opstellen, waar ze vervolgens mee worden opgejaagd. Andere onderwerpen zijn “omgaan met teleurstellingen”, “waar ben je trots op?”, “lastige vragen bij een sollicitatiegesprek”, een “telefoonscript” als richtlijn bij het bellen naar bazen, en het “kwaliteiten- en valkuilenspel”, waarbij de deelnemers elkaar kaarten geven. Dit soort activiteiten zijn bedoeld om de baanlozen in het hoofd te stampen dat ze zich zo goed mogelijk moeten presenteren en aanbieden op de arbeidsmarkt en zich zo dienstbaar en flexibel mogelijk moeten gedragen. Het Werkleerbedrijf hanteert zelfs nepsollicitaties, waarbij de baanlozen kunnen worden uitgenodigd voor een nepgesprek met twee casemanagers.

Tijdens de bijeenkomsten bestaat er nauwelijks tijd voor computeractiviteiten. Elke keer vragen de casemanagers of de baanlozen al “bij de meisjes van het werkgelegenheidsteam” zijn geweest. Is dat niet het geval, dan kan er “een maatregel volgen”, met andere woorden: dan kan het inkomen van de baanlozen worden afgepakt. Maar er zijn nauwelijks banen, zo blijkt ook uit het vacaturebord. Daar hangen vaak dezelfde vacatures. Het hele traject is gericht op het opdoen van “werknemersvaardigheden” en het aankweken van een “aanwezigheids- en werkritme”, ook als baanlozen dat helemaal niet nodig hebben. Opvallend is verder dat de problematische zaken van de deelnemers steeds in groepsverband worden besproken, ook als de betrokken persoon geen zin heeft om privacygevoelige informatie met anderen te delen. De casemanagers blijven in dat soort gevallen doodleuk doorvragen en wachten op een antwoord.

Etiket

Zelf vertelde ik een keer in de groep dat ik het leuk vind om zaken uit te zoeken en die informatie met anderen te delen. Dat vind ik een goede eigenschap. Maar mijn ontboezeming was voor de casemanagers aanleiding om mij een etiket op te plakken. Dat ging een eigen leven leiden, want de hele groep ging er in geloven. De casemanagers legden me steeds het stempel op dat ik niet flexibel zou zijn en dat ik steeds zou willen vasthouden aan vastomlijnde kaders. Het had na verloop van tijd geen enkele zin meer als ik ging uitleggen dat ik dat heel anders zag. Ze bleken me namelijk steeds in de hoek te zetten en ik praatte me alleen maar vast. De casemanagers namen me in de maling en bombardeerden me tot pispaaltje. Ik denk dat ze me een stempel wilden geven, omdat ze vonden dat ik buiten de kaders moest denken, dat wil zeggen: dat ik niet alleen op vacatures in mijn vakgebied moest solliciteren, maar juist eens een keer van dat pad moest afwijken. In hun ogen zou ik dus niet flexibel genoeg zijn en daarom “een maatregel” moeten krijgen. Dat heb ik ook te horen gekregen.

Tijdens latere bijeenkomsten is het me nog een paar keer ingewreven dat ik muggezifterig zou zijn. Ik begreep niet dat ik dat stigma had en begon aan mezelf te twijfelen. Is dat wat ze doen: je zelfvertrouwen ondermijnen? Als ik liet merken dat ik in mijn eigen tijd flink aan de slag was met mijn cv, met LinkedIn, met elevator pitch, met gesprekstechnieken en “kernkwadranten”, en met netwerken, dan bleken de casemanagers dat niet op prijs te stellen. Volgens hen zou ik te veel bezig zijn “met dingen eromheen”. Ik moest gewoon zo snel mogelijk een betaalde baan vinden, zo kreeg ik te horen. Alsof het zo eenvoudig ligt.

Maar ondertussen, zo dacht ik, hebben we tijdens de groepsbijeenkomsten wel voortdurend presentaties en spellen in verband met onze cv, onze sollicitaties, onze elevator pitch en onze kwaliteiten. En ik zou daar in mijn eigen tijd niet te veel mee bezig mogen zijn? Zij hebben bovendien toch niets te maken met wat ik in mijn vrije tijd doe? Of menen ze blijkbaar van wel? Tot hoever gaat de verantwoordingsplicht eigenlijk die ik zou hebben? Als ik in de groep tips inbreng, dan wordt daar niets mee gedaan. Het schiet niet op en ik had het beter allemaal voor mezelf kunnen houden. Te laat, want nu heb ik dat etiket. Later heb ik trouwens gemerkt dat ook anderen worden vastgezet en een etiket krijgen opgeplakt. De baanlozen bleken vaak in de verdediging te zitten of het spelletje mee te spelen. Een open houding in de groepsbijeenkomsten werkte flink in ons nadeel.

Kaartspel

Tijdens de groepsbijeenkomsten vinden voortdurend allerlei pesterijtjes plaats. De baanlozen worden steeds onder druk gezet. Zo had iemand uit de groep betaald werk gevonden. We feliciteerden hem allemaal. Een week later was hij weer terug in het Werkleerbedrijf. Men bleek hem alleen een nulurencontract te hebben aangeboden, waarna hij ervan afzag. Daar had hij namelijk niets aan. Vervolgens legde de casemanager hem een korting van honderd procent op, verdeeld over meerdere maanden. Daardoor zat hij ineens in de problemen en moest hij schuldhulp gaan zoeken.

Tijdens een van de bijeenkomsten zei een van de casemanagers een paar keer: “Ik ben nu eenmaal van de regels en de procedures. Soms vergeet ik wel eens dat ik met mensen heb te maken.” Bij het kwaliteitenkaartspel had een van de casemanagers een hoge score bij “doordrukken” en een lage score bij “samenwerken” of “coalitie”. Hij zei: “Ik ben nogal zwart-wit. Ik wil resultaat zien, en overleggen duurt vaak te lang. Dus dan is het: op mijn manier of eventueel op de manier van de ander als die mij tenminste snel weet te overtuigen.” De andere casemanager kreeg kaarten als “speels”, “vrolijk” en dergelijke. Mij is door een casemanager ingewreven dat ik niet realistisch bezig ben, dat ik never nooit een baan in de it ga vinden. “Anders was dat toch al gelukt?”, zo kreeg ik te horen. En of ik dat zelf ook niet kon bedenken dat ik nooit meer in die richting een baan zou kunnen vinden? Ik antwoordde dat één keer raak voldoende is om uit het Werkleerbedrijf te komen. Hij wilde niet luisteren naar de uitleg die ik erover wilde geven. Bij het kwaliteitenkaartspel kreeg ik van hem dan ook de kaart “onrealistisch”.

Een baanloze uit de groep wilde vrij krijgen op 5 december, vanwege Sinterklaas. Ze wilde daartoe een verlofformulier overhandigen. De casemanager wees dat strak en beslist af. Ze accepteerde dat en ging weer zitten. Even later vroegen de casemanagers waarom ze zich zo gemakkelijk liet afschepen. Ze scheppen er genoegen in om steeds te blijven steken. Uiteindelijk lukte het haar om op haar dwangarbeidplek een dienst te ruilen en vrij te nemen. Dat werd haar door een casemanager niet in dank afgenomen. “Dat gaat nog een vervolg krijgen”, dreigde hij. Een andere groepsgenoot is nogal breedsprakig, ook in zijn elevator pitch. Hij kan het goed verwoorden, maar het duurt vrij lang. Hij wordt af en toe een beetje lacherig benaderd door de casemanagers: “Goed zo, het is al korter, ook al is het nog steeds veel te uitgebreid”. Ook in dit geval gaat het om sarren. Het kan nog beroerder. Enkele baanlozen uit de groep, die anderhalve maand in het Werkleerbedrijf zaten en deelnamen aan alle vormen van dwangarbeid en verplichte groepsbijeenkomsten, hebben uiteindelijk zelfs helemaal geen bijstandsuitkering toegewezen gekregen.

Excuses

De casemanagers blijken bepaald niet een stimulerende factor te zijn in de zoektocht naar betaald werk. Als baanlozen bijvoorbeeld parttime werk vinden of reageren op parttime vacatures, dan moet de casemanager dat eerst beoordelen. Als hij het niet rendabel acht, dan zal hij een negatief advies geven. De casemanager blijkt geen toestemming te geven voor een opleiding van een half jaar tot taxichauffeur en met kans op een arbeidscontract. Hij vindt dat “misbruik van de situatie”. Maar wel laten de casemanagers meerdere keren merken dat ze twee maanden werken met behoud van uitkering bij PostNL en daarna mogelijk een contract, juist “een zeer goede kans” achten. Oftewel: het moet gaan zoals zij dat willen, de baanlozen hebben weinig tot niets in te brengen.

Op een bepaald moment kreeg ik een gesprek met een casemanager. Hij keek me nauwelijks aan en dreigde met “een maatregel”, want “ik moet de regels en procedures volgen”, zo herhaalde hij tot vervelens toe. Ik meldde hem dat de spanning in mijn lichaam omhoog kwam en dat ik me in een hoek gedrukt voelde. Verder liet ik hem weten dat ik mijn uiterste best aan het doen was, met van alles: vacatures zoeken, sollicitaties sturen, cv bijwerken, netwerken, elevator pitch oefenen, in het Werkleerbedrijf werken, enzovoorts. Uiteindelijk bood de casemanager mij zijn excuses aan. Later deed hij dat ook nog in de groep. Hij liet daarbij weten dat hij het goed vond dat ik sprak over mijn gevoel. Het kan dus wel!

Ik vertelde de casemanagers uitgebreid over waar ik tegenaan liep met sollicitaties en met het gat in mijn cv. Mijn leeftijd bleek een nadeel. Soms had ik te weinig ervaring, vaak ook juist weer te veel. Men wil meestal schoolverlaters, zo is mij gebleken. De casemanagers probeerden mij te “prikkelen”, op een manier alsof alles alleen maar aan mezelf ligt. Heeft het soms met mijn verleden te maken, vragen ze. Zou ik erover willen praten? Ik liet hen weten dat mijn zelfvertrouwen door de vele afwijzingen in elk geval niet omhoog gaat. Voor mijn gevoel had ik alweer te veel verteld. “Kunnen we er misschien mee stoppen om alleen maar over mij te praten? Daar heeft de rest van de groep niet zoveel aan”, zei ik. De casemanager, met een lachje: “O nee, dit is heel leerzaam. We gaan gewoon door.” Ik deed er vervolgens maar het zwijgen toe.

Tijdens dezelfde groepsbijeenkomst kreeg ik van de casemanagers steeds maar te horen: “Je moet dit…” en “Je moet dat…”. Ze bleken te verwachten dat de andere baanlozen snel zouden uitstromen. De groep zou dus snel kleiner worden. “Dan zitten we hier straks met z’n drieën: jij en wij. En dan zullen we wel eens zien wat er dan gebeurt en hoe gezellig het dan wordt.” Een andere bijeenkomst. Nadat ik weer onder vuur had gelegen en niet goed meer kon nadenken, vroeg een casemanager me: “Wil jij jouw elevator pitch doen?” Ik zei: “Nee, nu liever niet, want ik ben opgefokt”. Casemanager: “Opgefokt? Da’s mooi, dan ben je alerter, dus…?” Tegen een verlegen baanloze in de groep werd gezegd: “Ga je nog actief meedoen of zullen we er een maatregel tegenaan gooien?” Over die strafsancties had een casemanager een standpunt dat aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Hij zei: “Je moet bijstand zien als een stapeltje geld naast je bed waar wij steeds iets vanaf kunnen halen.” Totdat er niets meer over blijft. Sterker nog, totdat er een schuld ontstaat.

Lastige positie

Begin december had ik een aantal sollicitatiegesprekken in één week. Een ervan viel samen met de groepsbijeenkomst in het Werkleerbedrijf. Ik liet per mail aan de casemanager weten dat ik daarom niet op de groepsbijeenkomst aanwezig kon zijn. De maandag erna informeerden de casemanagers niet naar de uitkomst van het sollicitatiegesprek. Sterker nog, ze waren voornamelijk aan het overwegen om mij een maatregel op te leggen. Ook een afspraak die ik met een fysiotherapeut maakte, vanwege rugklachten, viel verkeerd bij de casemanagers. Ze lijken er vanuit te gaan dat de baanlozen zo ongeveer 24 uur per dag tot hun beschikking dienen te staan, zelfs als dat ten koste gaat van sollicitatie-activiteiten en de gezondheid van de bijstandsgerechtigden.

Een ander voorval vond plaats bij het werkgelegenheidsteam van het Werkleerbedrijf. Ik had daar een gesprek op basis van mijn cv. De medewerkster kon helaas nu niets voor mij betekenen, liet ze weten. “Maar wacht eens even”, zei ze ineens, “er is iets binnengekomen, even mijn mail bekijken. Ja, er wordt gevraagd om een it support medewerker. Er wordt een MCSA-opleiding aangeboden en er is alle ruimte voor ontwikkeling.” Ik zei: “Heel mooi, dat is perfect voor mij, kun je mij daarop voorstellen?” Maar even later reageerde ze: “Sorry, jij kunt hier niet voor in aanmerking komen. Het is voor iemand die nog helemaal geen ervaring heeft en in een lastige positie zit.” Later die dag stuurde ik nog een mail naar haar en naar de casemanager, die mij onder dreiging van een maatregel naar het werkgelegenheidsteam had gestuurd. Ik liet weten dat ik het merkwaardig vond dat er een geschikte mogelijkheid voor mij was, maar dat ik er toch niet voor in aanmerking kwam. Ik zat toch ook in een lastige positie? Bovendien had ik al enige ervaring op dat gebied, dus dan maakte ik toch des te meer kans op de baan?

Rugklachten

Casemanagers blijken zich wel vaker vreemd te gedragen. Op een dag meldde ik me om 8:20 uur ziek bij het Werkleerbedrijf, vanwege verkoudheid en hoofdpijn. Om 8:50 uur belde de casemanager me terug met de mededeling dat hij had vernomen dat mijn bijstandsuitkering was toegekend en dat mij nu niets meer in de weg stond om me aan te melden bij PostNL voor werk in de avonden, met behoud van uitkering. Op 4 december zou daarover een bijeenkomst gaan plaatsvinden. Ik antwoordde met een bonkend hoofd: “Okee”. Einde gesprek. ’s Avonds voldeed ik aan mijn “tijdens ziekte-plicht” door aan iemand van het werkgelegenheidsteam een mail te sturen met het verzoek om informatie over PostNL en met mijn cv erbij.

Dinsdags werd ik gebeld door een medewerkster van het werkgelegenheidsteam. We hadden een los heen en weer-gesprek waarbij ik vroeg naar de werkzaamheden en de formaliteiten. Ging het om het sorteren van post? Het bleek heel wat anders te zijn: zwaar fysiek werk, laden en lossen, staand werk gedurende vijf avonden, 31 uur per week. Met behoud van uitkering en bij goed functioneren een mogelijkheid op een vast contract met minimumloon, na twee maanden gratis werk van mijn kant. Daarop meldde ik vriendelijk dat ik vanwege mijn lengte en ook mijn leeftijd bij dat soort werk een verhoogd risico op rugklachten had. Ik liet weten dat ik al last van mijn rug krijg als ik op een verkeerd matras slaap, als ik afwas aan een te laag aanrecht, als ik te lang sta bij een concert, enzovoorts. De medewerkster antwoordde: “Er is donderdag een informatiebijeenkomst op het Werkleerbedrijf”. Ik zei: “Donderdag ben ik ingepland bij het externe verplichte vrijwilligerswerk en dat moet dan allemaal weer worden omgegooid”. Ze antwoordde: “Dit project van PostNL heeft voorrang, aangezien het betaald werk is”. Maar het is geen echt betaald werk, dacht ik ondertussen. Het is werk met behoud van uitkering en onder supervisie van gemeente-ambtenaren, dus met alles dat daarbij kan horen. Uiteindelijk meldde ik dat ik nog even wilde nadenken in verband met het risico op rugklachten en of het wel zo verstandig was. Ze antwoordde: “Ik begrijp het. Denk er nog maar eens over na.” Ik kreeg het idee dat ze mijn beweegredenen niet als een “ramp” beschouwde. Later bedacht ik me dat ik daadwerkelijk rugklachten heb. Waarom had ik dan gezegd: “risico op rugklachten”?

Paracetamol

De dag erna was ik druk bezig. Woensdag had ik een lang sollicitatiegesprek. ’s Avonds zocht ik naar vacatures en hield ik me bezig met reacties op Linkedln. Donderdag had ik extern verplicht vrijwilligerswerk en ook nog twee sollicitatiegesprekken. ’s Avonds was ik weer bezig met vacatures en reacties op Linkedln. Vrijdag had ik weer de hele dag dwangarbeid. In het weekend schreef ik sollicitaties, ondanks hevige lichamelijke pijn. Ik sliep nauwelijks en nam een heleboel paracetamol in. Ik vulde de sollicitatielijst in en nog wat vacaturedingen. Maandagmorgen belde ik eerst de tandarts. Daarna ging ik met een pijnlijke kaak naar een bijeenkomst van het Werkleerbedrijf. In de pauze van de “training” vroeg de casemanager me, terwijl ik met de paracetamol klaarstond om water te halen: “Hoe staat het met PostNL?”

Ik legde uit dat ik er informatie over had opgevraagd en er een telefoongesprek over had gehad. En dat er nog niets definitiefs uit was gekomen en dat ik ondertussen een drukke week had gehad. Casemanager: “O, dus je hebt ons helemaal niet op de hoogte gesteld?” Ik: “Ik ben druk bezig geweest en had de indruk dat ik er nog op terug kon komen”. Casemanager: “Dit was niet een vrijblijvend voorstel. We gaan dit straks met z’n drieën bespreken, in een hok.” Ik: “By the way, ik was er niet van gecharmeerd dat je mij na mijn ziekmelding meteen belde met die mededeling over toekenning van mijn uitkering en dat ik als een soort speer achter PostNL moest aangaan.” Casemanager: “Je bedoelt dat verkoudheidje? Ik zag het als een reële kans op werk en vond het mijn plicht om je daar zo snel mogelijk van op de hoogte te stellen. Een mooie kans voor je.”

Algemeen geaccepteerde arbeid

Later die maandag had ik het gesprek met de twee casemanagers. Casemanager: “Je hebt de mogelijkheid gekregen tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid”. Ik: “Ik heb al aangegeven dat ik dat anders zie. Ik had een los gesprek met iemand van het werkgelegenheidsteam. Ik ben er verder niet meer achteraan gegaan. De week ging zo snel voorbij met andere verplichte dingen en in het weekend had ik een kaakontsteking. Mijn prioriteit de komende uren is trouwens zo snel mogelijk naar de tandarts.” Casemanager: “We hebben je al eerder gewaarschuwd dat je je breder moet opstellen en je bent nog steeds bezig met it-vacatures. Tot nu toe hebben we je nog min of meer gematst door je geen maatregel op te leggen.” Ik: “Bij it-vacatures liggen mijn beste kansen. Bovendien kijk ik ook naar andere vacatures. Dan zet ik een filter uit en zie ik wat er allemaal nog meer is. En ik ben bezig met netwerken en in afwachting van twee gesprekken.” Casemanager: “Kijken, kijken, dat heeft geen zin. Daar hebben we niks aan.” Ondertussen begon het te borrelen bij me. Ik: “Dit is allemaal in het kader van de zogenaamde tegenprestatie. Ik ben hier nu twee maanden bezig, voer echt van alles uit en ondertussen is er nog bar weinig te merken van een tegenprestatie van de gemeente. Ik wacht nog steeds op inkomsten. En ondertussen krijg ik steeds waarschuwingen van jullie.” Casemanager: “Daar gaan wij niet over. Dan moet je maar gaan bellen. En dat jij van alles doet en uitvoert, dat snappen we, maar denk je dat de mensen die nu bij PostNL werken, niet van alles uitvoeren? Je moet trouwens niet denken dat de gemeente zo happig is om mensen zoals jij te ondersteunen in hun levensonderhoud. De gemeente staat niet te trappelen om uitkeringen te verstrekken. En we zijn nog mild geweest naar jou toe, maar nu moet je echt actie gaan ondernemen. Je hebt vandaag nog de tijd om te regelen dat je naar PostNL kunt gaan. De keuze is aan jou, en anders krijg je een maatregel opgelegd.” Ik: “Wat houdt die maatregel precies in?” Casemanager: “Veertig procent korting”. Ik: “Okee, ik snap het en heb er verder niets meer aan toe te voegen. Ik heb mijn ding verteld en meer kan ik er echt niet van maken. Het is zoals het is.” Einde van het gesprek.

We verlieten het hok. De casemanagers richtten zich tot het inmiddels naar vier personen geslonken groepje: “Jullie hebben nog even actietijd. Oftewel: van de drie uur bijeenkomst heb je een halfuur om naar vacatures te kijken.” Daarna volgden er nog wat mededelingen, onder meer dat de groep te klein aan het worden was en bij een andere groep zou worden gevoegd. Er zou daarom ook een ander rooster komen. En dat een van de baanlozen dat nog met zijn dwangarbeidplek moest gaan afstemmen. En weg waren ze weer, die casemanagers die de baanlozen aan betaald werk zouden moeten helpen. Bij de receptie vroeg ik naar de contactpersoon van het werkgelegenheidsteam voor PostNL. Het was al 12:30 uur. Die persoon was er niet meer, want ze werkte ’s middags op een andere plek. Ik vroeg het telefoonnummer van de persoon en kreeg dat met de mededeling erbij: “Het is niet zeker of je haar daarop kunt bereiken. Gewoon maar proberen.” Thuis belde ik het nummer drie keer. Ik hoorde een stem die meldde dat de persoon nu niet was te bereiken. Ik moest het later nog maar eens proberen. Navraag bij andere baanlozen uit mijn groep maakte me later duidelijk dat inmiddels vier anderen waren geweigerd bij PostNL, onder meer vanwege gezondheidsklachten. Als er sprake is van zwaar fysiek werk en flink wat baanlozen er daarom van worden uitgesloten of worden ontzien, hoe “algemeen geaccepteerd” is dit werk dan? En ik zou dan maar gewoon moeten toestemmen?

De hele maand bleef het PostNL-verhaal maar terugkomen. Tot vervelens toe bleven de casemanagers erop doorgaan. Ik kreeg een officiële oproep voor een gesprek met hen, waarbij mijn mogelijkheden richting werk zouden worden besproken, aldus de brief. Ik moest al mijn sollicitaties en afwijzingen meenemen. Het kostte me een hele zondag om de sollicitaties te verzamelen en uit te printen. Uiteindelijk bleek het gesprek alleen maar te gaan over PostNL. Naar mijn sollicitaties werd niet meer gevraagd. Aan het eind van het gesprek heb ik uit eigen beweging de stapel papieren maar overhandigd. Een van de casemanagers liet me nog weten dat hij niet weggezet wenste te worden als een dictator die me met een pistool op mijn hoofd tegen de muur drukt. Daar paste hij voor, liet hij weten. Verder vroeg men ook nog of er ooit adhd of autisme bij me was vastgesteld. Ik legde uit dat dat niet het geval was. Daarna vroegen de casemanagers het me nog een keer. Ze zouden zich gaan bezinnen op een maatregel.

Vuur aan de schenen

Wat zijn nu mijn gedachten en gevoelens over het Werkleerbedrijf Eindhoven? Ik beschouw het als een instelling die het de bijstandsgerechtigden alleen maar moeilijker maakt. Het is een soort spaak in je wiel. De sfeer in de groep is elke keer weliswaar losjes en humoristisch, want daar sturen de casemanagers doelbewust op aan. Ze willen de baanlozen uit hun tent lokken en in de val laten lopen. Maar vroeg of laat krijgt iedereen wel een maatregel. Of de baanlozen zouden niet goed genoeg meedoen met de bijeenkomsten (ook al ben je introvert of zit je er pas bij), of je bent naar hun mening je verplichtingen niet nagekomen, of je bent te assertief geweest. Men vindt altijd wel een smoes om de baanlozen te korten op hun uitkering.

In alle folders en op websites valt te lezen dat het Werkleerbedrijf en de gemeente helpen, coachen en begeleiden naar betaald werk. Maar wat ze feitelijk doen, is het vuur aan de schenen leggen en baanlozen voortdurend wijzen op hun verplichtingen. Met de nadruk op werkritme en op de aanwezigheidsverplichting proberen ze de baanlozen te kneden en te drillen. De dwangarbeiders worden bezig gehouden met nutteloos intern werk waar ze niets van leren, en met extern werk waar ze weinig van leren, tenzij de baanlozen zelf een werkplek hebben gevonden.

Men zorgt ervoor dat de bijstandsgerechtigden het zo druk mogelijk blijven hebben met van alles en nog wat, zodat ze zelf nauwelijks nog initiatieven kunnen ontplooien om geschikter werk te vinden. Hun zelfbeschikking wordt afgepakt. Ze zien zich daarom vaak genoodzaakt om zich naar het putje van de gemeente te laten stromen. Naast financiële en psychische druk krijgen de baanlozen ook te maken met tijdsdruk. De casemanagers willen het liefst dat de baanlozen al binnen één maand uitstromen naar een gesubsidieerde plek. Bedrijven en gemeenten verdienen over de rug van bijstandsgerechtigden en hebben waarschijnlijk ook afvinklijstjes en competitieve regels. Het lijkt voor de casemanagers wel een spel, in de trant van: hoe zet ik zo snel mogelijk een aantal poppetjes op een bepaalde plek, zodat ik een zak met geld kan ontvangen en voldoende uitstroomcijfers kan laten zien aan mijn leidinggevende? Vanwege de tijdsdruk en de dreiging van korting op hun uitkering kunnen bijstandsgerechtigden vaak niet meer zelfstandig genoeg nadenken over wat ze kunnen en wat ze willen. Het gebeurt niet zelden dat baanlozen moedeloos en gelaten het ‘voorstel’ van de casemanagers accepteren of zelfs hun uitkeringsaanvraag intrekken, om maar van het gedoe af te zijn.

Als bijstandsgerechtigden zich ziek melden, dan wordt dat door de casemanagers met wantrouwen benaderd, alsof ze niet echt ziek zouden zijn. Men gaat de zieken dan controleren door er achteraan te bellen, maar men mag volgens de regels niet vragen wat de zieke mankeert. Er kan snel een verzuimcontroleur op de stoep van de zieke staan. Misschien is de zieke baanloze niet verplicht om die binnen te laten, maar de angst om inkomen te verliezen is groot en maakt dat velen zich daarom maar gehoorzaam opstellen.

Intimidatie

Ik heb flink wat gesprekken gehad met twee casemanagers. Daardoor heb ik veel inzicht gekregen in hun gesprekstechnieken. De ene casemanager ontfutselt informatie bij de baanlozen, waarna de andere het afmaakt. Net als bij voetbal: de een verovert de bal en zet voor, en de ander kopt hem in het doel. De manier waarop ze met bijstandsgerechtigden omgaan, laat zich als volgt beschrijven. Intimidatie, suggestie, insinuatie, manipulatie, stigmatisering, psychisch en financieel onder druk zetten, baanlozen niet serieus nemen en als kinderen behandelen. Woorden verdraaien, woorden in je mond leggen, een beeld van iemand creëren, een etiket op iemand plakken. Bijstandsgerechtigden wegjagen, targets halen, de groep zo snel mogelijk verkleinen, bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk laten uitstromen. Geen individuele positieve begeleiding of maatwerk, alleen individuele gesprekken als iemand op het matje wordt geroepen. Een soort spelletje spelen met zaken die voor mensen belangrijk zijn, namelijk werk, inkomen, levensonderhoud, bestaanszekerheid en respect. In plaats van baanlozen meer zelfvertrouwen te geven, ondermijnen ze dat. Geen echte interesse tonen, maar net doen alsof, zodat de bijstandsgerechtigde gaat praten. Sterker nog: baanlozen moeten wel praten, anders volgt er een waarschuwing of een sanctie wegens passiviteit. Als de baanloze dan een open houding aanneemt, dan kunnen ze dat later tegen hem of haar gaan inzetten.

Evelien Nolens
(Evelien Nolens is een schuilnaam)