Nederland viel aan, 65 jaar geleden

Boekcover.
Met het boek “Nederland valt aan” en een gelijknamig tv-programma aanstaande zaterdag levert journalist en programmamaker Ad van Liempt een boeiende bijdrage aan het debat over de koloniale oorlog van Nederland tegen Indonesië in de jaren 40. De tv-uitzending is opgezet als een reconstructie van de eerste dag van die oorlog, terwijl het boek van dag tot dag de aanloop naar die oorlog beschrijft, aan de hand van brieven, dagboeken, notulen en geheime notities van beleidsmakers. Merkwaardig genoeg besteedt Van Liempt in het boek wel uitgebreid aandacht aan lobbygroepen die Nederlands-Indië koste wat het kost wilden behouden, maar nauwelijks aan de linkse anti-koloniale protesten tegen de oorlog.

Op 21 juli 1947, twee jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, trok Nederland met 100 duizend soldaten ten oorlog. Het doel was om de republiek Indonesië te onderwerpen en vooral om de economische belangen van Nederlandse bedrijven veilig te stellen. Na 65 jaar houdt die oorlog de gemoederen nog steeds flink bezig. Dat komt omdat de overheid onder druk van een invloedrijke lobby van veteranen de oorlogsmisdaden van het Nederlandse leger van meet af aan in de doofpot heeft gestopt. Vorig jaar pas hebben sommige slachtoffers van de oorlog in samenwerking met het Comité Nederlandse Ereschulden enige financiële genoegdoening ontvangen, na een bittere juridische strijd in de zaak van de massamoord door Nederlandse militairen in het Indonesische dorp Rawagede in 1947. De daar gepleegde oorlogsmisdaden zijn slechts het topje van de ijsberg. Een nieuwe rechtszaak tegen moordpartijen door het Nederlandse leger in Zuid-Sulawesi is in voorbereiding.

Eigen land

De koloniale oorlog kwam in de geschiedenisboeken terecht als “politionele actie”, een typisch voorbeeld van uiterst succesvolle framing. Het was indertijd minister Eelco van Kleffens die zijn collega’s op het hart drukte om in het openbaar nooit te spreken over oorlog, en zelfs niet over militaire actie, maar over “politionele maatregelen van beperkte aard”. Zo had koloniaal Nederland de acties tegen opstandelingen in Atjeh ook altijd genoemd: het ging om binnenlandse kwesties, die men op zijn eigen manier wenste op te lossen. “Het leger was in eigen land een politiemacht”, zo vat Van Liempt die houding samen.

Maar bevond dat leger zich wel “in eigen land”? Met die vraag zijn de machthebbers in die dagen en ook in later tijd altijd schimmig omgegaan. “Hoe je het ook wendt of keert”, zegt Jeffry Pondaag, voorzitter van het Comité Nederlandse Ereschulden, “Nederland zat fout met die oorlog. De Indonesiërs hadden in 1945 de onafhankelijkheid van hun land uitgeroepen. Als Nederland die onafhankelijkheid zou hebben erkend, dan zou men een soevereine natie hebben aangevallen. Maar als men Indonesië nog steeds rekende tot het Koninkrijk der Nederlanden, dan ging het om een binnenlandse oorlog waarbij Nederlandse militairen zich massaal schuldig maakten aan het vermoorden van landgenoten.” Uit het boek van Van Liempt blijkt dat het kabinet-Beel I vlak voor het uitbreken van de oorlog naar eigen zeggen in onderhandeling was met “de republiek Indonesië”, wat lijkt neer te komen op feitelijke erkenning van het land. Toch deed men naar buiten toe alsof het om een binnenlands conflict ging. Dat kabinet bestond uit KVP-ers en PvdA-ers. De katholieken streefden naar behoud van “ons Indië”. De sociaal-democraten stemden uiteindelijk schoorvoetend in met de koloniale agressiepolitiek, in ruil waarvoor ze van de katholieken de ruimte kregen om het door hen zo gewenste stelsel van sociale zekerheid op te bouwen, dat door de latere kabinetten onder leiding van Willem Drees definitief van de grond kwam. Van Liempt laat verder zien hoe groot de invloed was van de top van het Nederlandse leger op de politieke besluitvorming. Met name generaal Simon Spoor drong keer op keer aan op oorlog tegen de Indonesiërs.

Staatsgreep

In kringen die nog steeds droomden van herstel van de oude koloniale verhoudingen, werd de hetze tegen de Indonesiërs steeds grimmiger. Zo had het ook toen al rechtse weekblad Elsevier het gore lef om de republiek Indonesië te beschuldigen van fascistische tendensen. De “propaganda” van de jonge staat deed denken aan die van Joseph Goebbels, zo stelde men. De vrijheid die Indonesische leiders als Soekarno zouden beloven, zou volgens het blad de vrijheid zijn “die Hitler ons Europeanen wilde schenken”. Zo’n vergelijking met Hitler-Duitsland was “extra schrijnend”, aldus Van Liempt, omdat juist in diezelfde week een ander weekblad, Vrij Nederland, voor het eerst met nieuws kwam over de moordpartijen van Nederlandse militairen in Zuid-Sulawesi, waar het Comité Nederlandse Ereschulden de staat zoveel jaar later alsnog aansprakelijk voor probeert te stellen.

Pieter Sjoerds Gerbrandy, minister-president tijdens de Tweede Wereldoorlog, had in die tijd zelfs wilde plannen voor een staatsgreep, om zo Nederlands-Indië als kolonie te kunnen behouden. Hij was een gevierd spreker van het Comité Handhaving Rijkseenheid, een invloedrijke rechtse pressiegroep. “Nederland verzaakt tegenover God de hoge roeping die het ten aanzien van Indië heeft”, bulderde hij tijdens actiebijeenkomsten van het Comité. “Het koninkrijk verkeert in een crisis zoals er nog nooit geweest is. En als Nederland van Indië gescheiden wordt, zijn beide reddeloos verloren.” Zo dramatisch spiegelde dit soort lieden het naderende einde voor van de eeuwenlange onderdrukking en uitbuiting van de Indonesiërs door de roofstaat aan de Noordzee. Toen de koloniale oorlog uitbrak, koos net als zoveel andere rechtsen ook koningin Wilhelmina voor een volkomen ongepaste en weerzinwekkende vergelijking tussen die oorlog en de Tweede Wereldoorlog van twee jaar daarvoor: “Ons volk is kort geleden door onnoemelijk zwaar leed en beproevingen heen gegaan en heeft deze met moed en fierheid gedragen. Ik ben overtuigd dat het deze nieuwe beproeving even flink en dapper en met hetzelfde vertrouwen in de toekomst zal doorstaan. God zegene u en die u in Indonesië lief zijn.” Het beeld dat Nederland in de oorlog tegen Indonesië aan de goede kant stond, is tot op de dag van vandaag blijven bestaan.

Terwijl Van Liempt uitgebreid aandacht besteedt aan buitenparlementaire acties voor het behoud van “ons Indië”, gaat hij opvallend genoeg nauwelijks in op de wel degelijk brede protesten tegen de koloniale oorlog. Hij vraagt zich af hoe het kwam dat “een grote meerderheid van de bevolking” achter de oorlog stond. Tegen zijn stelling van “een grote meerderheid”, waarvoor hij weinig overtuigend bewijs aanvoert, valt wel het een en ander in te brengen. Al in 1946 vonden protestdemonstraties tegen een dreigende oorlog plaats, waar tienduizenden mensen aan deelnamen. Tienduizenden gingen er ook tegen in staking. Honderdduizenden ondertekenden een petitie voor een vreedzame oplossing van het conflict tussen Nederland en de Indonesiërs. En duizenden dienstplichtigen weigerden om te gaan vechten en de belangen van koloniaal Nederland te dienen. Het lijkt er sterk op dat het bij die “grote meerderheid” om een mythe gaat, indertijd in het leven geroepen door voorstanders van de oude koloniale politiek en sindsdien eindeloos herkauwd.

“Nederland valt aan. Op weg naar oorlog met Indonesië 1947”, Ad van Liempt. Uitgeverij: Balans, € 18,95. ISBN: 9789460034015.

Harry Westerink