“De overheid gebruikt vluchtelingkinderen als een voetbal om tegenaan te schoppen”

Demotour.
Demotour.

Abeda, Akwasi en hun zoontjes Baako en Kojo wonen in een van de zeven gezinslocaties voor afgewezen vluchtelinggezinnen. Dagelijks ondervinden ze aan den lijve wat het is om in zo’n halve gevangenis te moeten leven, onder een streng regime en met minimale voorzieningen. Tegen die barre omstandigheden vinden er in de weekenden 21-22 mei en 28-29 mei demonstraties plaats, georganiseerd door “Geen kind aan de kant”. Een gesprek met Abeda.

This text in English

Abeda woont al meer dan vier jaar in de gezinslocatie. Om veiligheidsredenen wil ze liever niet zeggen om welke van de zeven het gaat. Dat geldt ook voor het land waar ze vandaan komt. Na te zijn gevlucht en asiel te hebben aangevraagd, zat ze in diverse asielzoekerscentra (azc). Ze leerde Akwasi kennen, die ook gevlucht is, maar uit een ander land. Met hem kreeg ze een relatie en later ook een kind, Baako. Het werd hen toegestaan om met z’n drieën in een azc te wonen. Maar toen haar verblijfsaanvraag werd afgewezen, wilde de overheid het gezin uit elkaar halen. Omdat Abeda een andere nationaliteit heeft dan Akwasi, zou een gezamenlijke deportatie naar hetzelfde land bijzonder lastig worden, zo wist de overheid. Want als Abeda zou worden uitgezet naar het land van Akwasi, dan zou ze daar illegaal moeten leven. En als Akwasi zou worden gedeporteerd naar het land van Abeda, dan zou hij daar geen verblijfsrecht hebben. Officieel mag de overheid mensen niet uitzetten naar landen waar ze illegaal moeten verblijven. De overheid had er dus alle belang bij om de vader en moeder van elkaar te scheiden, waarna ze apart van elkaar zouden kunnen worden gedeporteerd naar hun land van herkomst.

Papa zoeken

Abeda kreeg te horen dat ze zich met haar baby in Ter Apel moest gaan melden, om daar te gaan werken aan terugkeer. Akwasi mocht niet mee, en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) bleef onduidelijk doen over wat er met hem zou gaan gebeuren. Abeda vertrouwde het niet. Op de dag dat ze naar Ter Apel zou vertrekken, besloot ze te vluchten. Ze pakte vliegensvlug haar baby en de belangrijkste papieren, en samen met haar man vluchtte ze halsoverkop uit het azc. Haar spullen liet ze achter. Ze waren net op tijd. Achteraf hoorde ze van haar buurvrouw dat er slechts tien minuten nadat ze waren vertrokken, drie politiebusjes kwamen aanscheuren. Met groot machtsvertoon doorzochten de agenten de hele woning. Ze waren gekomen om Akwasi uit te zetten. Ondertussen namen Abeda en Akwasi lukraak de eerste de beste bus en daarna de trein, zonder te weten waar ze heen zouden moeten gaan, zonder te weten waar ze zouden kunnen slapen en eten. Gelukkig was er geen controle, want ze hadden geen geld voor een vervoersbewijs. Na rondgezworven te hebben, klopten ze uiteindelijk aan bij een kerk waar veel landgenoten van Abeda komen. Ze kregen bij iemand thuis een klein kamertje aangeboden en woonden daar vier maanden.

Abeda kreeg in die tijd last van ernstige psychische problemen, door alle angst en stress. Haar advocaat diende daarop een aanvraag voor uitstel van vertrek in, en daardoor mocht ze niet worden uitgezet. Ze kon zich dus weer melden bij de overheid. Zij en baby Baako werden daarop in de gezinslocatie geplaatst, waar ze nu nog steeds zitten. Maar Akwasi mocht niet bij hen wonen. Abeda en Akwasi zijn niet getrouwd, en daardoor is Akwasi niet automatisch geregistreerd als de vader van Baako. Abeda en Akwasi hadden geprobeerd vaderschapserkenning te regelen toen ze samenwoonden in het azc. De gemeente daar had dat geweigerd, omdat Akwasi geen verblijfspapieren heeft. Volgens die gemeente kunnen mannen zonder papieren dus blijkbaar geen vader worden, en moeten kinderen zonder papieren het doen met maar één ouder, de moeder. Omdat hij niet als vader was geregistreerd, moest Akwasi daarom gedwongen “buiten” leven, gescheiden van zijn gezin, met alle onzekerheid en onveiligheid van dien. Hij moest bijna anderhalf jaar op eigen houtje zien te overleven, zonder verblijfsrecht.

Uiteindelijk slaagde hij erin om zich bij de gemeente waar de gezinslocatie zit, te laten registreren als vader van Baako. Maar ook daarna wees het COA het verzoek van het gezin af om weer bij elkaar te kunnen zijn. Dat was nog steeds onderdeel van het smerige spel om hen gescheiden te houden, zodat ze apart zouden kunnen worden uitgezet. “Mijn oudste zoon was toen twee jaar”, vertelt Abeda. “Hij liep de hele tijd te roepen: ‘Mama, mama, kom! Papa zoeken, papa zoeken’. Het was heel zwaar voor hem dat zijn vader niet bij ons woonde. Baako is daardoor zo getraumatiseerd geraakt dat hij behandeld moest worden door Centrum ’45. Hij heeft nu nog steeds verlatingsangst. Als Akwasi of ik niet in zijn omgeving zijn, dan vraagt hij vaak paniekerig: ‘Wanneer komt mama?’. Of: ‘Wanneer komt papa?’. Hij is opgegroeid in een zeer onveilige omgeving. En dat geldt voor alle kinderen in de gezinslocaties.” Pas nadat een deskundige met voldoende gezag had verklaard dat het uit elkaar rukken van het gezin behoorlijk desastreus was voor de ontwikkeling van het kind, ging het COA overstag en kon het gezin zich weer herenigen.

Meldplicht

In de gezinslocatie hangt dag in dag uit een gespannen sfeer. “Wat gaat er morgen gebeuren?”, “Wanneer willen ze ons gaan uitzetten?”, “Als we moeten wegvluchten uit het kamp, waar moeten we dan heen?“ Dat soort vragen spookt door de hoofden van de vluchtelingen. “De bewoners van het kamp zijn elke morgen al om zes uur uur wakker”, legt Abeda uit. “Want dat is de tijd dat de politie een gezin kan komen ophalen om op te sluiten en uit te zetten. Iedere dag om die tijd bonkt mijn hart van angst. Laatst zag mijn zoon hoe een negenjarig meisje de politie smeekte om haarzelf en haar familie niet mee te nemen naar de gevangenis. Haar vader had zijn polsen doorgesneden en de ambulance had hem meegenomen. Het meisje moest heel hard huilen. Mijn zoon was daar getuige van. Ik kon het niet opbrengen om hem de waarheid te vertellen, dus dat de politie was gekomen om hen op te sluiten, hoewel ze niets verkeerds hadden gedaan. Maar de kinderen op de gezinslocatie praten daar onderling wel over. Mijn zoon beseft heel goed dat het ons ook zou kunnen overkomen. Daarom vraagt hij er steeds naar. Als er op onze deur wordt geklopt, dan schrikt mijn zoon. Hij vraagt dan aan me: ‘Politie?’. We kenden ook een ander gezin, dat uit hetzelfde land afkomstig is als ik. Uit angst voor deportatie zijn ze weggevlucht uit de gezinslocatie. Mijn zoon had met hun kinderen gespeeld, en die bleken opeens te zijn verdwenen. Hij was daar erg verdrietig over. ‘Waarom zijn ze weg?’, vroeg hij me. ‘Waar zijn ze nu? Wonen ze in een ander huis? Een mooi en groot huis?’ Het doet pijn om die vragen te moeten beantwoorden.”

Van maandag tot en met vrijdag geldt er voor de bewoners een dagelijkse meldplicht. Tussen een en twee uur ’s middags moeten de vluchtelingen dan hun pasje laten zien aan het COA-personeel. “Regelmatig is de computer kapot, en dan is er een heleboel gedoe, dan moet je heel lang wachten. Soms is er een vluchteling ziek, en dan komt alleen de partner. Dan ontstaat er ruzie. Volgens het COA moet iedereen zich komen melden. ‘Jullie kennen ons toch?’, zegt de partner op zo’n moment. Maar het COA-personeel antwoordt dan: ‘Regels zijn regels’.” Alleen voor medische afspraken verleent het COA vrijstelling van de meldplicht, niet voor ziekte, en niet voor afspraken met advocaten. Als iemand zich niet komt melden, krijgt het gezin zes euro minder die week.

Voetbal

De vluchtelingen krijgen eenendertig euro leefgeld per week per persoon. Het was eerst meer, maar per 1 januari is het met vijf euro verlaagd. Er heerst een rigide boetesysteem. Wie het brandalarm laat afgaan, bijvoorbeeld met koken, moet voor straf zesentwintig euro betalen. Als kinderen voetballen of skateboarden in de gang, dan krijgen de ouders vijftien euro boete. Die boetes worden afgehaald van het leefgeld, en omdat het al zo weinig is, is dat meteen een groot probleem. Vluchtelingen krijgen geen extra geld voor reiskosten, voor kosten van hun advocaat of voor kosten bij het indienen van verblijfsaanvragen. Het COA schrikt vluchtelingen af om nieuwe verblijfsprocedures te beginnen door hen daarbij geen enkele ondersteuning te bieden. Gezinslocaties zijn wegpestcentra waar alles is ingericht op terugkeer naar het land van herkomst.

Ook op het gebied van onderwijs kregen Abeda en Akwasi te maken met de COA-regelzucht waarmee men vluchtelingen klein probeert te krijgen. Baako is inmiddels vijf jaar en gaat naar school. Alle kinderen die naar de basisschool gaan, moeten volgens de regels naar de eigen basisschool van het COA gaan. Maar bij Baako had de psycholoog geadviseerd dat hij naar een normale school zou gaan, in een veilige omgeving. Een gevoel van veiligheid is broodnodig voor zijn ontwikkeling. Abeda moest daar weer opnieuw voor vechten. Het COA stemde eerst in, maar toen Baako net een week op de school zat, werden Abeda en Akwasi gebeld door de schooldirecteur. Het COA had hem gezegd dat Baako toch naar de COA-basisschool moest komen. Gelukkig snapte de directeur wel hoe belangrijk het was voor Baako om niet overgeplaatst te worden, en met zijn hulp en die van de kinderpsycholoog konden Abeda en Akwasi voet bij stuk houden. Het COA lijkt de situatie nu te gedogen. “Vluchtelingkinderen zijn net een voetbal”, verzucht Abeda, “de overheid blijft er maar tegenaan schoppen“.

De sombere sfeer waar de vluchtelingen door zijn omringd, dringt door tot in het klaslokaal van de school op de locatie. Aan de muur hangen foto’s van kinderen die zijn uitgezet. Erboven hangt de tekst: “Vergeet ons niet”, wat bijzonder confronterend is voor de overgebleven kinderen en hun ouders. “Kinderen moeten vrij en blij zijn, maar dat kan niet in het kamp”, zegt Abeda. “Ze spelen het leven om hen heen na. Het ene kind zegt dan: ‘Ik ben de politie’. Het andere kind zegt: ‘Ik ben de ambulancemedewerker.’ En tegen het derde kind. ‘Jij moet neervallen, dan kom ik jou halen.’ Ook uit de tekeningen die kinderen maken, blijkt hoe ze lijden onder de omstandigheden. Op de basisschool in het kamp krijgen de kinderen wel Nederlandse les, maar op een gewone school is het lesprogramma veel beter en uitgebreider. Daar zitten ook excursies bij en allerlei andere leuke projecten. Het kamp heeft geen middelbare school. Kinderen van die leeftijd moeten daarom sowieso naar een gewone school.”

Sprookjes

Zeker twee keer en soms zelfs vier keer per maand hebben de vluchtelingen een terugkeergesprek met ambtenaren van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTV). Ook als de vluchtelingen niet mogen worden uitgezet, zijn ze verplicht om aan die gesprekken deel te nemen. Zo kan het DTV-personeel op hen inpraten en hen wijsmaken dat hun toekomst niet in Nederland ligt. Maar veel vluchtelingen proberen deportatie tegen te gaan door een procedure te beginnen voor uitstel van vertrek, om medische redenen. Velen hebben lichamelijke en geestelijke klachten. De voortdurende stress eist zijn tol. “Elke week komt zeker twee of drie keer de ambulance langs op het kamp. Er zijn veel zelfmoordpogingen. En ook hartaanvallen. De kinderen moeten dat allemaal van dichtbij meemaken.” Ze voelen zich ook nog flink geïntimideerd door het receptiepersoneel. “Die gedragen zich als bewakers, spelen de baas en lopen rond met bossen sleutels. De bewoners hebben zelf een sleutel van hun kamer, maar het COA-personeel heeft ook een exemplaar.” Bewoners van gezinslocaties mogen de gemeente waar ze verblijven, niet verlaten, ook niet in weekend.

Abeda is ervan overtuigd dat de activeringsprogramma’s van de overheid die vluchtelingen ertoe zouden moeten bewegen om zichzelf “vrijwillig” te laten uitzetten, tot mislukken zijn gedoemd. Volgens de regels zouden vluchtelingen drie tot zes maanden in het kamp moeten blijven wonen. Daarna zouden ze moeten zijn uitgezet. Maar sommige gezinnen zitten er al vijf jaar. “Laatst kwam er een delegatie van ambtenaren van mijn land van herkomst met ons praten. Die mensen worden door de Nederlandse overheid gebruikt om ons onder druk te zetten. Ze krijgen daarvoor betaald. Ze beloofden ons dat het goed met ons zal gaan als we terugkeren. Maar wij weten wel beter. Want andere vluchtelingen die inmiddels zijn uitgezet, vertellen ons hoe het echt is als je terugkeert. We zeiden tegen de ambtenaren: ‘Je hoeft ons geen sprookjes te vertellen. Waarom zijn jullie niet eerlijk?’ Alleen voor rijke mensen is het in mijn land goed geregeld.” Omdat Baako in Nederland is geboren en inmiddels vijf jaar is geworden, heeft het gezin een verblijfsaanvraag ingediend in het kader van de kinderpardonregeling. Ze wachten nu op de beslissing van de IND. “Voor die aanvraag is het noodzakelijk dat we kunnen bewijzen dat we voldoende hebben geprobeerd om terug te keren.” De overheid mag het gezin volgens de eigen regels niet gezamenlijk uitzetten, maar eist ondertussen wel dat Abeda en Akwasi voorgoed afscheid nemen van elkaar en zich “vrijwillig” en afzonderlijk laten deporteren naar hun eigen land. Zo zijn de manieren van een staat die aan de lopende band de mensenrechten en de kinderrechten aan het schenden is.

Abeda, Akwasi, Baako en Kojo zijn schuilnamen.

Harry Westerink
Mariët van Bommel