“Ze hebben mijn vader vermoord”

Dit is een feit. Ik heb een massa boeken over racisme en feminisme, maar bijna niets over klasse. Over de geleefde werkelijkheid van klasse. In mijn huis heb ik twee planken vol boeken over racisme, met daaronder veel persoonlijke en vaak autobiografische verhalen, zoals van vroeger “Zami”, van Audre Lorde, de boeken van James Baldwin tot en met Ta-Nehesi Coates, Afua Hirsch, en vanuit migrantenachtergrond bijvoorbeeld Rachida Lamrabet en Rachida Aziz. Wat deze boeken met elkaar gemeenschappelijk hebben, is niet alleen het thema racisme, maar dat de auteurs zichzelf niet buiten beschouwing laten. Hun leven, hun eigen ervaringen en achtergrond zijn het materiaal waaruit ze hun betoog opbouwen. Ze doen niet alsof ze boven hun verhaal hangen, ze verschuilen zich niet in een onpersoonlijke theorie, een afstandelijke abstracte beschouwing, ze maken er geen fictie van, ze zijn het verhaal. Ze bieden zich aan. Ik heb ook nog een kast vol feministische boeken, waaronder de mijne. Want ook ik begon met schrijven vanuit mijn eigen ervaring, als vele vrouwen in de jaren zeventig. Omdat die ervaringen nog niet eerder waren beschreven. Omdat we nergens boeken konden vinden waar we ons in konden herkennen. Het persoonlijke is politiek, zeiden we. Wat wij in onze levens meemaken, doet er toe. Eerlijk, ik denk niet dat ik schrijfster was geworden wanneer ik niet die urgentie had gevoeld: wat wij meemaken moet opgeschreven worden. Maar over klasse was er tot op heden bijna niets. Jawel, planken vol met marxistische en socialistische literatuur, met maatschappijkritische en economische analyse van het kapitalisme, oud werk van Gramsci, nieuw werk van Piketty, ook die heb ik in mijn kast staan. Massa’s boeken waarin over “de arbeidersklasse” wordt gesproken. Maar het is alsof die arbeidersklasse zelf geen stem heeft, alsof die er niet toe doet. Alsof het geen mensen zijn. Daar is nu door een paar auteurs verandering in gebracht.

Anja Meulenbelt in “Ze hebben mijn vader vermoord” (Anjameulenbelt.nl)