“Jullie vluchtelingen moeten ons dankbaar zijn!”

Moeten Syriërs ook dankbaar zijn voor de Nederlandse bommen op hun land?
Moeten Syriërs ook dankbaar zijn voor de Nederlandse bommen op hun land?

Enige tijd geleden hielp ik een vluchteling bij haar asielaanvraag. Ik probeerde haar wegwijs te maken in de Nederlandse samenleving. Ze is een alleenstaande vrouw met geestelijke problemen. Ze verbleef een paar maanden in een azc. Gelukkig kreeg ze een verblijfsvergunning toegekend. Met dank aan God en – vooruit dan maar – misschien ook nog een heel klein beetje aan de IND.

In het azc moest ze wachten tot er voor haar andere woonruimte beschikbaar zou komen. De gemeente heeft een lange wachtlijst, waardoor het langer dan een jaar kan duren voordat erkende vluchtelingen zelfstandige woonruimte krijgen aangeboden. Weigeren ze dat eenmalige aanbod, dan komt de gemeente niet meer met een ander aanbod.

Ik heb de vrouw geholpen bij het aanvragen van een urgentieverklaring, die ervoor zou kunnen zorgen dat ze sneller een woning toegewezen zou krijgen. Na zes maanden kreeg ze een klein appartementje aangeboden. Maar de ingangsdatum van het huurcontract was nog niet bekend. Een paar keer gingen we het huis van buiten bekijken, maar we mochten het nog niet van binnen zien. We kregen wel een indruk van de buurt waar de woning zich bevond. Samen met haar zag ik dat een medewerker van de woningcorporatie bezig was om de woning op te knappen en leefbaar te maken voor de nieuwe huurder. Althans, dat dachten we. Omdat het lang duurde voordat de vluchteling de woning kon betrekken, probeerde ik haar er maar blij mee te maken dat de woningcorporatie er in elk geval mee aan de slag was gegaan. Ze was er toch al niet vrolijk van geworden dat ze zo’n tienduizend euro had moeten lenen om te gaan inburgeren in een land met misschien wel miljoenen inwoners die vluchtelingen het liefst meteen zouden willen uitburgeren.

Vies en oud

We waren allebei opgelucht toen een medewerker van VluchtelingenWerk ons liet weten dat de woning zou worden opgeleverd. De vluchteling werd uitgenodigd om het huurcontract te komen tekenen. Na een jaar in het azc te hebben verbleven, brak nu eindelijk de dag aan dat ze zelfstandig kon gaan wonen en haar eigen leven en toekomst kon gaan bepalen. Onze blijdschap verdween echter als sneeuw voor de zon, toen we de woning binnenstapten. Ik keek even rond en zag dat het appartement er heel vies uitzag. De woning had twee kamers. Vooral de deuren vielen me op. Die waren geschilderd in afgrijselijk felle kleuren. Het uitzicht was weliswaar fraai, maar ik maakte me flinke zorgen over de kosten die de vrouw moest gaan maken om de woning op te knappen en leefbaar te maken. Want de woningcorporatie bleek daar niet echt veel aan te hebben gedaan, zo te zien. Voor de inrichtingskosten had de vluchteling ook geld moeten lenen, vierduizend euro bij de gemeente. Haar integratie in de samenleving begon dus met een forse schuld van zeker veertienduizend euro. Geen prettig vooruitzicht.

Een medewerker van VluchtelingenWerk en van de woningcorporatie waren het appartement aan het controleren. De VluchtelingenWerk-medewerker vroeg me:
“Wat vindt u ervan?”
“Ik vind het hier heel vies, meneer. Ik kan me over andere huurwoningen herinneren dat de woningcorporatie de tegels en de keukenkastjes verving, als die oud en versleten waren, toch?”
Hij reageerde zichtbaar geïrriteerd.
“Jullie zouden heel blij moeten zijn met dit aanbod. Het huis is niet vochtig. Volgens ons is alles in orde. De verwarming doet het en alles ziet er goed uit.”
“Ja meneer, heel fijn. Maar gaat de woningcorporatie de woningen dan niet meer opknappen voor nieuwe huurders, zoals vroeger wel gebeurde?”
“Ik ben het zat met jullie. Ik heb er genoeg van. Jullie komen uit oorlogsgebieden, jullie hadden niks, geen eten, geen onderdak. Wij geven jullie eten en onderdak. Die vluchtelingen hebben niks in hun eigen land en dan gaan ze tegen ons lopen zeuren.”

Ik schok van zijn woorden. Ik begreep niet waarom hij ineens zo boos was geworden. Had ik iets onbeleefds of verkeerds gezegd?
“Sorry, meneer. Het appartement is op zich weliswaar okee, maar het ziet er heel vies en oud uit.”
“Jij moet ophouden met dat gepraat. Elke dag moet ik jullie klachten aanhoren. Wij Nederlanders wonen ook in dit soort huizen en wij accepteren deze huizen gewoon. Jullie moeten dankbaar zijn voor wat wij Nederlanders aan jullie geven. Met het geld dat je van ons krijgt, kun je de woning opknappen.”
“Ja, klopt. Maar volgens mij gaat het om een lening, als ik het goed heb begrepen. Die lening moet de vrouw terugbetalen. Elke maand moet ze een bedrag aflossen, toch?”
“Ja, maar ze krijgt een uitkering van ons en met die uitkering kan ze de lening terugbetalen.”

Olie en wapenhandel

Ik had het gevoel dat de VluchtelingenWerk-medewerker de bijstandsuitkering van de vrouw uit eigen zak moest betalen en dat hij daarom zo kwaad was. Hij keerde zich naar de medewerker van de woningcorporatie en zei:
“Alles is hier in orde. Ze mag het contract ondertekenen.” Hij wendde zich weer naar mij toe.
“Als jullie in je eigen land een beter leven hebben dan hier, dan moeten jullie maar terugkeren. Ik weet het niet, maar ben je soms een vriendin van haar, of een kamergenoot? Jullie kunnen toch een potje verf kopen en gaan verven? Jullie hebben hier verder niks te doen, toch?”

Mijn gezicht was erg rood geworden door zijn woorden. Ik vroeg mezelf af: deze man is een medewerker van VluchtelingenWerk. Zijn werk bestaat eruit dat hij vluchtelingen helpt. Althans, dat zou de bedoeling moeten zijn. Als hij blijkbaar zo’n hekel heeft aan vluchtelingen, waarom werkt hij dan bij VluchtelingenWerk? De man gaf de sleutel van het huis aan de vluchteling. Ik zei tegen hem, in een poging om toch nog vriendelijk te blijven:
“Dank u wel, meneer. Bedankt voor uw moeite. Heel fijne dag verder.”
Hij gaf geen antwoord. Ik kon me niet langer meer inhouden.
“Meneer, mag ik nog iets zeggen voordat u weg gaat?”
“Ja, zeg het maar.”
“Elke dag verdienen westerse landen en bedrijven miljoenen dollars aan de gebieden in de wereld waar oorlog wordt gevoerd. Ze maken enorme winsten door olie en wapenhandel. Ik denk dat het geen ramp is als er van die miljoenen dollars een heel klein beetje geld terugkeert naar de mensen die moeten vluchten uit die oorlogsgebieden en in Nederland veiligheid en bescherming proberen te krijgen. Geld in de vorm van een bijstandsuitkering bijvoorbeeld. Het geld van hun eigen land is uitgegeven aan wapens. Dat hebben de machthebbers van hun land gedaan. De vluchtelingen hebben dat geld nooit gekregen. Mogen ze dan eindelijk ook eens een heel klein beetje geld krijgen dat hen in feite toebehoort? Zij moeten toch ook leven? De vluchtelingen dragen meer bij aan de welvaart in westerse landen dan u denkt.”
“Ik discussieer niet over politiek.”

Kikkerlandje

We vertrokken uit de woning. Ik zat te denken aan de mensen die huis en haard hebben moeten verlaten, aan de mensen die geen plek meer hebben om te leven, die worden vervolgd, opgejaagd, gevangen gezet en mishandeld. Hoe moeten al die vluchtelingen omgaan met het commentaar van een dergelijke medewerker? Hoe moeten ze zich gedragen ten opzichte van al die woede, al die agressie, al die arrogantie, al dat paternalisme van al die Nederlanders die vinden dat alleen witte mensen het in dit land voor het zeggen mogen hebben?

Ik maakte de vluchteling geen deelgenoot van het uiterst onaangename gesprek dat ik had gevoerd. Ze kon nog nauwelijks Nederlands spreken en had daarom niet kunnen volgen waarover ik had gesproken met de medewerker. Ik wilde haar niet verdrietig maken. Maar ongetwijfeld zou ze vroeger of later ook in aanraking komen met het heersende racistische klimaat in het kille kikkerlandje.

Lili Irani