Arabische lente – de eerste en tweede golf

De prachtige collages zijn gemaakt door Fourate Chahal El Rekaby. Deze en meer kun je hier op de TNI-website bekijken..

Op 17 december 2010 stak straatverkoper Mohamed Bouazizi zichzelf in brand, uit woede over een politieagente die hem voor de zoveelste maal lastig viel en uit frustratie dat hij ondanks zijn harde werken niet kon ontsnappen aan een armoedig bestaan. Direct volgden overal in Tunesië protesten. En daarna in andere Noord-Afrikaanse landen en in het Midden-Oosten: van Marokko tot Jemen en van Algerije tot Irak. Dat is nu ruim elf jaar geleden, tijd voor een terugblik. Hoe ontstond de golf, wat waren de verschillen tussen de diverse landen, wat waren de lange termijn gevolgen?

Tunesië – waar alles begon

Bouazizi was op de fatale dag 26 jaar oud en woonde in Sidi Bouzid, een stad in het arme binnenland van Tunesië. Zijn vader werkte als bouwvakker in Libië, maar stierf toen hij drie was. Sindsdien woonde hij bij zijn oom die zijn boerderij probeerde te moderniseren met behulp van een banklening. Dat liep echter op niets uit en de bank legde beslag op de grond. Bouazizi probeerde geld te verdienen voor het gezin waar hij nu leefde, maar het lukte hem niet om een vaste baan te krijgen. Hij werkte nu eens hier en dan weer daar. Uiteindelijk werd hij straatverkoper met een handkar. Hij leende geld en kocht daarmee fruit in, dat hij langs de weg verkocht. Met het zo verdiende geld kon hij zijn geleende geld terugbetalen. De wanhoopsdaad van Bouazizi veroorzaakte al gauw straatprotesten in zijn eigen provincie en ook in de aangrenzende gebieden.

Het is heel begrijpelijk dat zoveel jonge Tunesiërs zich herkenden in Bouazizi, want de jeugdwerkeloosheid was tot meer dan dertig procent gestegen. Volgens de Tunesische activist-journalist Ghassen Ben Khelifa toont dit enorme percentage het faillissement aan van het neo-liberale beleid van dictator Ben Ali. “Zijn economisch beleid was gebaseerd op de verhoging van het aantal universitair geschoolden dat in de particuliere sector kon gaan werken en op het aantrekken van buitenlandse investeringen via bijvoorbeeld de associatieovereenkomst met de Europese Unie uit 1995. In plaats van het werkloosheidsprobleem op te lossen, heeft deze overeenkomst de textielsector te gronde gericht en bijna een half miljoen werknemers van hun baan beroofd.”

Daar kwam bij dat Bouazizi in een door de overheid verwaarloosde regio woonde. Ben Khelifa: “Een van de gevolgen van het beleid van Ben Ali was dat de belangrijkste openbare infrastructuurprojecten en investeringen van de particuliere sector naar de kustprovincies gingen, ten koste van de provincies in het binnenland. In feite zijn dit de economische keuzes die de Franse kolonisatoren indertijd hebben gemaakt om hun plundering van het land te vergemakkelijken.” En tenslotte kwam Bouazizi uit een boerenfamilie. En kleine boeren worden hier, net als over de hele wereld, door het neo-liberale beleid gemangeld door grootgrondbezitters, banken en agroconcerns.

De dictator vlucht

Nadat de protesten zich in het binnenland hadden verspreid, sloeg de vonk ook over naar de achterbuurten van de hoofdstad Tunis. De politie trad meedogenloos op en dat riep veel woede op in het land. Vakbondsleden, studenten, sociaal-democratische parlementsleden, linkse advocaten, mensenrechten-activisten, iedereen liep te hoop, want iedereen had nu echt genoeg van het autoritaire bewind van Ben Ali. Ben Khelifa: “Wat ongetwijfeld de balans in het voordeel van de opstand liet doorslaan, was dat de jeugd van de volksbuurten zich bij de opstand aansloot. Deze gemarginaliseerde groep, een van de grootste slachtoffers van het regime, die geen rijkdom of privileges te verliezen had, was de groep die de politie uitdaagde en haar hoofdkwartier in brand stak.”

Vervolgens riep de vakbondscentrale in de stad Sfax op tot een algemene staking op 12 januari 2011. De staking werd een succes en de enorme demonstratie en heftige gevechten met de politie maakten grote indruk in heel het land. Allerlei afdelingen van de vakbondscentrale, ook die van de hoofdstad Tunis, riepen op tot een nationale staking op 14 januari. Daaraan gaven de Tunesiërs massaal gehoor. Demonstranten in bijna alle steden van het hele land riepen om het aftreden van de regering en het vertrek van Ben Ali. Sommige demonstranten vielen woningen aan van familieleden van Ben Ali en brandden ze plat. Toen werd het Ben Ali te heet onder zijn voeten en nog dezelfde dag vluchtte hij met zijn familie naar Saoedi Arabië.

Tunesië

De revolutie bleef halverwege steken

Na de succesvolle landelijke stakingsdag en het vertrek van de gehate dictator trokken jongeren uit afgelegen provincies naar de hoofdstad en bezetten pleinen in de regeringswijk. Zij eisten onder andere het aftreden van de premier en de minister van Binnenlandse Zaken. Na zes dagen maakte de overheid een einde aan de bezettingen in de hoofdstad, maar de sit-ins overal in het land gingen onverminderd door en na drie weken werden ook de pleinbezettingen in de hoofdstad hervat. De bezetters eisten nu een nieuwe grondwet en de ontbinding van de politieke partij van Ben Ali.

Na een massale demonstratie op 25 februari legde de premier het bijltje erbij neer en kwam er een werkgroep voor een nieuwe grondwet en kieswet. In deze werkgroep zaten vertegenwoordigers van tientallen linkse en minder linkse organisaties die tijdens het bewind van Ben Ali verboden waren. Maar er waren geen vertegenwoordigers bij van de demonstrerende jongeren. Dat was het begin van het einde van de massabeweging in de hoofdstad. Ben Khelifa: “De jongeren hadden geen duidelijke leiding en politieke visie, zodat het voor middenklassers makkelijk was het roer over te nemen.” Acht maanden later waren er verkiezingen voor een parlement dat een nieuwe grondwet zou gaan opstellen. Maar de opstand, die bijna uitgegroeid was tot een revolutie, was verlopen.

Egypte – arbeiders in actie

Op 25 januari 2011 liet de Arabische lente zich voelen in Egypte, toen tienduizenden en later honderdduizenden jongeren na oproepen op sociale media het Tahrir-plein in het centrum van Caïro bezetten en het aftreden van de autoritaire president Mubarak eisten. Dat lukte verbazend snel, want al op 11 februari stapte hij op. Zo hebben de media de Egyptische revolutie gepresenteerd. Maar dat doet geen recht aan de enorme politieke druk die miljoenen arbeiders hebben weten op te bouwen door stakingen en andere acties. Zowel vóór de bezetting van het Tahrir-plein als na het einde van de bezetting.

Solidariteit, staking, opstand

Laten we eerst een flinke stap terug zetten in de geschiedenis. In de jaren vóór 2000 was het onaangenaam rustig op straat in Egypte. De overheid joeg op activisten en had demonstraties verboden vanwege “de oorlog tegen het terrorisme” en sociale en politieke organisaties hielden zich koest. Maar in 2000 bloeide opeens een grote solidariteitsbeweging op met de Palestijnse Intifada: in tal van provincies demonstreerden scholen, universiteiten, politieke partijen en beroepsorganisaties. Heel wat jongeren maakten kennis met politieke kwesties, deden actie-ervaring op en leerden organiseren.

Al die ervaring kwam prima van pas toen de Verenigde Staten in 2003 Irak aanvielen. Duizenden demonstreerden bij het begin van de invasie op het Tahrir-plein. De demonstraties hielden pas op toen veiligheidstroepen er ‘s nachts een eind aan maakten. De dag erop was een vrijdag en na het gebed begonnen opnieuw demonstraties vanuit verschillende moskeeën. Veiligheidstroepen gebruikten traangas om de demonstranten te verspreiden en arresteerden grote aantallen gelovigen. Dat maakte duidelijk dat Egypte behoefte had aan het recht om te demonstreren, om je mening te mogen uiten en om een plek te hebben waar je samen mag komen.

In 2006 braken er in al-Mahalla, een industriestad in de Nijldelta, een staking en bedrijfsbezetting uit in een van de grote textielbedrijven. De actie stond los van de officiële staatsvakbond, duurde negen dagen en eindigde met onderhandelingen en inwilliging van sommige eisen van de stakers. Dit was groot nieuws in Egypte, want voor het eerst sinds lange tijd was een staking niet gebroken door politiegeweld.

Opmerkelijk was ook dat vrouwen het initiatief genomen hadden tot de actie en massaal deelnamen. Ook in de actieleiding waren zij goed vertegenwoordigd. Omdat de actie tamelijk lang duurde waren de arbeid(st)ers genoodzaakt geweest zich goed te organiseren. Zij moesten voor eten zorgen, de gebouwen en machines beschermen tegen vernielingen door provocateurs, vertegenwoordigers aanwijzen voor de onderhandelingen met de bedrijfsleiding en de resultaten met elkaar bespreken.

Al deze nieuwe ervaringen samen vormden de basis voor de onafhankelijke vakbonden die arbeiders in 2008 oprichtten. In feite waren deze onafhankelijke bonden toen de enige organisaties in Egypte die niet door de staat gecontroleerd werden.

Een nieuw hoogtepunt was een grote opstand in 2008 in hetzelfde al-Mahalla. Arbeiders uit deze stad kondigden voor 6 april een staking aan voor verhoging van het minimumloon. Kifaya, de koepel van progressieve politieke organisaties, riep toen een landelijke staking uit. Veiligheidstroepen wisten deze acties te voorkomen. Maar in plaats daarvan barstte in al-Mahalla een ware volksopstand uit tegen prijsstijgingen en armoede. De protesten hielden drie dagen aan, demonstranten trokken portretten van president Mubarak omver en de premier zag zich gedwongen de stad te bezoeken om met concessies de gemoederen tot bedaren te brengen.

Egypte

Revolutie, een tweede front

Toen op 25 januari 2011 de revolutie uitbrak, maakten de demonstranten dankbaar gebruik van alle actie-ervaringen van de arbeiders uit de voorafgaande jaren: bezetting van pleinen en straten, comités voor voedselvoorziening, voor onderhandelingen en voor het beschermen van de actievoorzieningen; en een grote rol voor de vrouwen. De pers en de sociale media verspreidden beelden van dit alles zodat de organisatievormen van de arbeidersbeweging als vanzelfsprekend die van de revolutie werden.

Arbeiders openden een “tweede front” met een gigantische golf van stakingen en bedrijfsbezettingen. En zij namen in grote getale deel aan de gevechten met de veiligheidsgroepen op de pleinen, in de straten en in de volksbuurten. Het overgrote deel van de doden en gewonden bij deze gevechten waren arbeiders.

Op 11 februari 2011 trad Mubarak op het eind van de middag af. Dat was een geweldige overwinning voor de demonstranten! Op het Tahrir-plein was het de hele nacht groot feest. Maar hoe ging het verder? Want nu had het leger de macht in handen genomen. De jongeren verlieten het Tahrir-plein en gingen door met pleinbezettingen her en der. Maar ook de arbeiders zetten hun acties voort. Ondanks oproepen van prominente politieke figuren aan de Egyptenaren om “weer aan het werk te gaan” en “het wiel van de productie weer op te starten”, brachten miljoenen arbeiders de revolutie over naar hun werkplek. Daar voerden zij felle gevechten tegen “de overblijfselen van het regime”.

Soms behaalden de arbeiders prachtige resultaten: zo verwijderden zij bijvoorbeeld in het Manshiyet al-Bakri ziekenhuis in Caïro de directeur en kozen een nieuwe. Ook experimenteerden zij er met directe democratie waardoor de patiëntenzorg verbeterde. De arbeiders van de luchthaven van Caïro stelden voor het eerst een burgerdirecteur aan, in plaats van een militair. Gemeente-arbeiders in Alexandrië ontsloegen een niet-gekozen generaal uit zijn functie als leider van de wijkraad. Leraren organiseerden in september 2011 een van de grootste stakingen in de Egyptische geschiedenis, niet alleen om hun eigen salaris en arbeidsvoorwaarden te verbeteren, maar ook om het curriculum te hervormen en een eind te maken aan privélessen, waarvan de burgers de kosten moeten dragen.

Verder richtten de arbeiders een groot aantal onafhankelijke vakbonden op. Deze eisten niet alleen loonsverhoging en verbetering van de arbeidsomstandigheden voor hun eigen leden, maar ook herstel van afgeschafte overheidsbedrijven, renationalisatie van geprivatiseerde ondernemingen, een hoger nationaal minimumloon en het formele recht op onafhankelijke bonden.

Verkiezingen, onenigheid, staatsgreep

In november 2011 en januari 2012 waren er verkiezingen die een islamitische regering aan de macht brachten. Bij de presidentsverkiezingen, juni 2012, won Mohamed Morsi van de Moslimbroederschap. Daarop volgden langdurige conflicten tussen voorstanders van een islamitische en die van een seculiere overheid. Juni 2013 bracht het leger de Morsi-regering ten val.

Volgens de linkse Egyptische journalist en onderzoeker Mostafa Bassiouny is de snelle ondergang van de Egyptische revolutie te wijten aan onervarenheid van de leiding van de nieuwe onafhankelijke bonden. “Aan de ene kant zijn de traditionele linkse organisaties praktisch verdwenen na de ineenstorting van de Sovjet-Unie. En aan de andere kant waren de nieuwe vakbonden nog in ontwikkeling. Zij hadden nog niet voldoende wortel geschoten onder de gewone arbeiders. Bovendien had de onervaren leiding te weinig oog voor de politieke kanten van de revolutie. Zodoende bleek de arbeidersbeweging onvoldoende in staat de politieke richting van de revolutie te bepalen.”

Syrië – revolutionaire comités

Geïnspireerd door de protestgolven in andere Arabische landen kwamen in Syrië in 2011 verschillende bevolkingsgroepen in opstand tegen het autoritaire bewind van president Bashar al-Assad. Zo organiseerden buurtgroepen in de noordelijk gelegen stad Manbij bijna een jaar lang protesten en creatieve vreedzame acties. In juli 2012 sloegen de veiligheids- en politietroepen op de vlucht toen lokale groepen opstandelingen optrokken naar de stad. Zo werd Manbij vreedzaam bevrijd.

Na de bevrijding vormden de al bestaande buurtgroepen van Manbij een revolutionaire raad en begonnen ze keihard te werken aan het leefbaar maken van de stad, ondanks de wekelijkse luchtaanvallen van de Syrische luchtmacht. Zij vonden alle stadsinstellingen opnieuw uit en maakten daarbij gebruik van traditionele kennis en ervaringen uit de periode van dekolonisatie, toen Syrië zich losmaakte van Frankrijk. Een nieuw, experimenteel rechtssysteem was daar een voorbeeld van. Het was gebaseerd op algemene Arabische wetten, stamgewoonten, volkskennis en nieuwe besluiten van de maandelijkse vergaderingen van de revolutionaire raad.

Syrië

Goedkoop brood

De revolutionairen maakten zich grote zorgen hoe zij goedkoop brood konden blijven leveren aan de arme bevolking. Het Assad-regime had hier altijd voor gezorgd, om daarmee de sympathie van de bevolking te winnen. Het regime zette nu alles op alles om dit in de bevrijde gebieden onmogelijk te maken. Het stak korenvelden in brand en bombardeerde graanopslagplaatsen. Om schaarste te voorkomen startte de revolutionaire raad onderhandelingen met nabij gelegen steden als Afrin en Raqqa om het beschikbare graan zo eerlijk mogelijk te verdelen en gebieden die met tekorten kampten te ondersteunen. Dit verliep echter niet altijd soepel, want de revolutionaire raden van de verschillende steden moesten een evenwicht zien te bewaren tussen de bevrediging van de directe behoefte van hun eigen bevolking en de ondersteuning van de minder zichtbare bevriende steden in nood.

Veel bevrijde steden gedroegen zich als stadstaten. Ondanks hun politieke verwantschap waren zij niet geneigd hun graan te delen. Zij sloegen liever graanoverschotten op, in plaats van deze te delen met andere steden die er behoefte aan hadden, uit angst voor voedseltekorten en een mogelijke belegering van hun stad door het regime. Het ongedaan maken van decennia Assad-bureaucratie en het scheppen van nieuwe burgerinstituten bleek een moeizaam proces te zijn.

Luchtaanvallen, verovering

Een groot probleem vormden ook de luchtaanvallen van het Assad-regime op burgers die in lange rijen bij bakkerijen op hun beurt stonden te wachten. Na uitvoerig overleg besloot de revolutionaire raad van Manbij brood te gaan verdelen in verschillende buurten, om wachtrijen voor bakkerijen te vermijden. Om te voorkomen dat brood stiekem tegen woekerprijzen op de zwarte markt zou worden verkocht, verzamelde de gemeente gegevens over de gezinnen in elke wijk. Gelukkig bleek de decentralisatie van de broodverkoop goed te werken. Al was er wel een probleem voor pas aangekomen vluchtelingen, die nog niet in het systeem opgenomen waren.

In januari 2014 veroverden de moslimfundamentalisten van de IS Manbij en maakten ze een einde aan 18 maanden van vrijheid.

De tweede golf

Al tamelijk snel is het de oude machthebbers gelukt de verschillende opstanden en revoluties van de Arabische lente de kop in te drukken. Reden voor meewarige termen als “Arabische herfst” en “Arabische winter”, alsof al deze protesten voor niks geweest zouden zijn. Maar dat is simpelweg niet waar, want in de periode 2018 – 2021 staken protestbewegingen opnieuw de kop op. Deze keer ging het niet om het aftreden van een president, om een nieuwe grondwet of nieuwe verkiezingen, maar om een ander beleid, om verzet tegen neo-liberalisme, tegen neo-kolonialisme. Dat is een hele stap vooruit en belooft wat voor de toekomst.

Algerije

Algerije – een tweede dekolonisatie

De Algerijnse onderzoeker en activist Hamza Hamouchene kan in een paar woorden uitleggen wat er aan de hand is in Algerije: “Er vindt nu (2021) een explosie van opstanden en revoltes overal ter wereld plaats, ook in de Arabische landen, waar een tweede golf van opstanden (na de eerste golf van 2011) is losgebarsten, van Algerije tot Libanon en van Soedan tot Irak. Als onderdeel van deze algehele beroering vindt in Algerije een nieuwe revolutie plaats, dit keer niet voor onafhankelijkheid, maar tegen haar eigen nationale bourgeoisie.”

“De koloniale periode werd gekenmerkt door onteigening, proletarisering, uitbuiting en bruut geweld door de Franse koloniale macht. In 1954 begonnen de Algerijnen hun onafhankelijkheidsoorlog. Het werd een van de langste en bloedigste dekolonisatie-oorlogen, waar de arme plattelandsbevolking en de stedelijke volksklasse (het lompen-proletariaat) massaal bij betrokken waren. Officiële schattingen spreken van anderhalf miljoen doden onder de Algerijnen in de acht jaar durende oorlog, die eindigde in 1962.”

In de eerste twee decennia van zijn onafhankelijkheid was Algerije een symbool van revolutionaire strijd en diende als model voor verschillende bevrijdingsfronten over de hele wereld. Het was een knooppunt van internationale solidariteit voor revolutionaire bewegingen over de hele wereld. Zwart Amerika keek naar Algerije als het land dat vocht tegen de slavenhandelaar en won. Hamouchene: “We zijn nu zestig jaar verder, maar het kolonialisme is nog steeds niet helemaal verdwenen. Het is wel van gedaante veranderd. Het hult zich nu in geraffineerde termen als structurele aanpassingsprogramma’s; ‘vrijhandels’-verdragen; associatieovereenkomsten met de EU; agro-industrie en immigratiewetten.”

“In het Algerije van vandaag wordt oliegeld gebruikt om sociale vrede te kopen, maar ook om het onderdrukkingsapparaat van de staat te versterken. Net als Tunesië, Egypte, Nigeria, Senegal, Ghana, Gabon, Angola en Zuid-Afrika volgt Algerije de dictaten van het IMF en de Wereldbank, de nieuwe instrumenten van het imperialisme. De heersende klassen in Algerije houden het land gevangen in een roofzuchtig grondstoffenontwikkelingsmodel waarbij de winsten verdwijnen in de zakken van een door het buitenland gesteunde minderheid, terwijl de meerderheid van de bevolking straatarm is.”

Opstand

Toen brak er op 22 februari 2019 een opstand uit door de aankondiging van de zittende president Bouteflika dat hij zich kandidaat zou stellen voor een vijfde ambtstermijn, hoewel hij lijdt aan afasie en praktisch nooit in het openbaar te zien is. Miljoenen Algerijnen, jonge en oude, mannen en vrouwen uit verschillende sociale klassen stroomden de straat op met hun eisen voor radicale democratische verandering. Ook volgde er een algehele landelijke staking. Deze volksbeweging (Al Hirak Acha’bi) heeft twee karakteristieke slogans: “Yetnahaw ga” (Ze moeten allemaal gaan!) en “Lablad abladna oundirou rayna” (Het land is van ons en we zullen doen wat we willen). Op 2 april 2019 trad Bouteflika af.

Na het vertrek van de oude president kwam de macht in de handen van het leger. Dit is eigenlijk al het geval sinds de onafhankelijkheid in 1962: gedurende deze hele periode werd Algerije direct of indirect geregeerd door een militair regime. Maar de protesten gaan door. De bloedige onderdrukking van vroegere opstanden en de wreedheid van de burgeroorlog in de jaren negentig verklaren de terughoudendheid van de huidige volksbeweging om het leger rechtstreeks uit te dagen, maar de bevolking is niettemin vastbesloten om het land op vreedzame wijze te demilitariseren, zoals blijkt uit de leuze: “Een republiek, geen militaire barak”. Tot nu toe heeft het leger nog geen kogels afgevuurd, maar zij heeft aan de andere kant ook niet ingestemd met een dialoog waar de beweging om heeft gevraagd.

Hamouchene: “Wat er sinds 2019 in Algerije gebeurd is, is werkelijk historisch. De Hirak is uniek door zijn enorme omvang, vreedzame karakter en nationale spreiding. Het vindt ook plaats in het gemarginaliseerde zuiden en er wordt massaal aan deelgenomen door vrouwen en jongeren, die de meerderheid van de Algerijnse bevolking vormen. De Algerijnse bevolking bevestigt eens te meer dat het over zijn eigen lot wil beschikken.”

Het bevrijdingsproces dat zich in Algerije voltrekt, heeft een ongekende hoeveelheid energie, vertrouwen, creativiteit en verzet losgemaakt. De herovering van de openbare ruimten heeft een soort “marktpleinen” doen ontstaan waar mensen van gedachten wisselen, strategieën en perspectieven bespreken, elkaar bekritiseren of zich uiten via straatkunst en muziek.

Leiderloze beweging

Ondanks alle pogingen van de staat om hem te verdelen, in te palmen en uit te putten, heeft de Hirak een voorbeeldige eenheid en vreedzaamheid weten te bewaren. Dit blijkt uit slogans als: “Algerijnen zijn broeders en zusters, het volk is verenigd, jullie verraders”. De beweging wordt geleid door jongeren en is betrekkelijk losjes georganiseerd. Er zijn geen duidelijk aanwijsbare leiders of georganiseerde structuren die de beweging voortstuwen. Het is een volksopstand die massale krachten mobiliseert uit de middenklasse en uit de gemarginaliseerde klassen in stedelijke gebieden en op het platteland.

Hamouchene: “In tegenstelling tot Soedan, waar de Soedanese vakcentrale SPA een leidende rol heeft gespeeld in de organisatie, vindt de organisatie in Algerije horizontaal plaats en voornamelijk via de sociale media. De algemene staking in de eerste weken van de opstand, die ertoe heeft bijgedragen dat Bouteflika moest aftreden, werd spontaan georganiseerd na anonieme oproepen op de sociale media. Hoewel dergelijke spontane, leiderloze bewegingen grote mobilisaties van verschillende klassen kunnen genereren en het voordeel hebben dat zij geen gemakkelijk doelwit vormen voor repressie of voor het inpalmen van hun leiders, zijn zij op lange termijn niettemin uiterst kwetsbaar.”

Tenslotte wijst Hamouchene er op “dat in gekoloniseerde landen de revolutie begint op het platteland en zich vervolgens verplaatst naar de stedelijke steden. Zij wordt in gang gezet door kleine boeren, die het proletariaat omarmen, en niet omgekeerd.”

De Soedanese opstand die eind 2018 ontstond is ook heel illustratief voor de ontwikkeling van het revolutionaire bewustzijn in de Arabische wereld. Lees hier een artikel over de revolutie in Soedan.

Wil je verder lezen, ga dan naar de TNI-artikelen over Tunesië, Egypte, Syrië of Algerije.

Jan Paul Smit