Arbeidsfetisj en antisemitisme

Arbeid maakt vrij” (“Arbeit macht frei”) staat boven op de poort van het vernietigingskamp Auschwitz. Hoe hebben de nazi’s dat bedacht? Is werk niet iets zinvols en goeds? Wat heeft het nu juist te maken met Auschwitz? Helaas heel veel. Omdat arbeid en zinvolle activiteit twee verschillende dingen zijn. In tegenstelling tot wat de meeste mensen denken.

De arbeidssamenleving

De hoogste wet in onze samenleving staat nergens geschreven, maar iedereen kent hem: “We moeten ons hele leven werken om geld te verdienen, zodat we kunnen leven”. Dat werk en de positieve verwijzing ernaar lijkt wel een natuurwet. Maar zelfs de oorsprong van het woord “arbeid” in verschillende talen moet ons tot nadenken stemmen. Het Oudgriekse “ponein” (arbeiden) komt van “ponos” (zwoegen, last), de Franse en Spaanse woorden voor werk “travail” en “trabajo” stammen af van het vulgair Latijnse “fripalare”, dat niets anders betekent dan “kwellen” of “spietsen”. In het Russisch wordt arbeid “rabota” genoemd, wat komt van “rab” (slaaf). En het Germaanse “arba” betekent gewoon “knecht”.

In de oudheid dachten de mensen heel anders dan nu. Sociale erkenning werd niet gegeven aan arbeid, maar aan hen die niet hoefden te werken. Alleen dan, aldus de heersende opinie, zou men een vrij en sociaal wezen kunnen zijn. Toegegeven, slechts weinigen konden zich dat veroorloven, en de overgrote meerderheid was er slecht aan toe. Maar het is gewoon niet waar dat arbeid altijd als het ideaal werd beschouwd, zoals tegenwoordig.

Dat het zover is gekomen heeft een lange geschiedenis. Waar ook christendom toe behoort. Maarten Luther, bijvoorbeeld, was een echte arbeidsfanaat: “De mens is geboren om te werken zoals een vogel geboren is om te vliegen”, zei hij, en: “Ledigheid is zonde tegen Gods gebod” (in: “An den christlichen Adel deutscher Nation”, 1520). De arbeid die wij vandaag als vanzelfsprekend beschouwen, heeft ook veel te maken met het leger en oorlog. De eerste loonarbeiders in de moderne zin waren de lansknechten van de staande legers, aan wie de absolutistische vorsten soldij betaalden – de sold-aten.

De geschiedenis van de arbeid is een geschiedenis van geweld. Als het loon van de eerste fabrieksarbeiders langer dan een dag meeging, dan bleven ze begrijpelijkerwijs zo lang als mogelijk weg uit de 16-uurs-hel. Maar omdat het kapitalisme zo niet kan draaien, werden de mensen met brute methoden het regime van de arbeid in gedwongen. Loonsverlagingen dwongen zelfs de kinderen de fabriek in te gaan, opdat het gezin kon overleven. Om de mensen “te leren werken” legde het rechtssysteem wrede straffen op voor de kleinste overtredingen. Delinquenten werden vastgeketend in kuilen die gevuld werden met water. Om niet te verdrinken, moesten ze urenlang zonder te stoppen water eruit scheppen. Anderen moesten zwoegen in tredmolens tot ze bezweken onder de zweepslagen. Zogenaamde tuchthuizen waren “dwangarbeidershuizen voor koppige bedelaars en nietsnutten, die schadelijk zouden zijn voor de samenleving. Daarin werden ze gedwongen om hard te werken” (in: “Meyers Konversationslexikon”, 4e druk 1888/90). Robert Kurz heeft veel schokkende informatie over de helaas grotendeels vergeten geschiedenis van de handhaving van de arbeid (in: “Schwarzbuch Kapitalismus, Ein Abgesang auf die Marktwirtschaft”, 1999).

De mensen die in de negentiende eeuw de arbeidersbeweging oprichtten, hadden echter het verzet tegen de arbeid opgegeven. Ze identificeerden zich er zelfs mee en waren er trots op. Verstandige stemmen als die van Paul Lafargue waren ten einde raad: “Een vreemde verslaving beheerst de arbeidersklasse van alle landen waar de kapitalistische beschaving heerst, een verslaving die leidt tot de individuele en massale ellende van de moderne samenleving. Dit is de liefde voor de arbeid, de waanzinnige verslaving aan arbeid die tot uitputting van het individu en zijn nageslacht leidt” (in: “Het recht op luiheid”, 1880). In de daaropvolgende twee eeuwen werd arbeid ronduit heilig verklaard – in de hele samenleving en in alle politieke kampen. Vandaag kan een affiche met de slogan “Wij vechten voor elke baan” zowel van de FNV als van het CDA zijn.

En wat kan men verwachten op de begeerde arbeidsplaatsen? De krantenkoppen weerspiegelen wat velen maar al te goed uit eigen ervaring weten: “Burn out. Als arbeid je ziek maakt”, “Elke tweede persoon klaagt over tijdsdruk op het werk”, “Hartaanvallen door overwerk”, “Elke vierde arbeider moet in het weekend werken, elke zesde moet in ploegendienst arbeiden”, “Ontevreden arbeiders. Nul verlangen naar de baan”, “Uit de tredmolen geraken”, “Oudere arbeiders willen er zo snel mogelijk uit”, “Weg uit het dagelijkse leven, ver weg reizen, iets totaal nieuws proberen – velen dromen ervan”.

Als het aan hen lag, zou slechts twee procent van de mensen na hun 65ste met pensioen gaan; de meesten willen al veel eerder stoppen (in: “Die Welt”, 17 mei 2014). En wat is het antwoord? Pensionering op 67, op 68, op 70, op 75 – dat alles wordt serieus besproken. Iedereen die vandaag onder de 40 is weet: ik zal op mijn tachtigste geen pensioen krijgen waarvan ik kan leven. Dat is een publiek geheim.

En een groot schandaal. Omdat robots en computers al decennialang beter en beter worden. Morgen zullen we letterlijk in staat zijn om nog meer goederen te produceren met nog minder arbeid. En toch worden we verondersteld steeds langer te werken. Wat een waanzin. Maar het is niet de schuld van de premier of het hoofd van de Nederlandsche Bank, het is de absurde logica van “onze economie”.

Laten we een gedachtenexperiment doen om het beter te begrijpen. Laten we aannemen dat we een snelkookpan hebben gekocht en die gebruiken om een heerlijke maaltijd te bereiden. Het smaakt niet alleen beter dan met de oude pan, het bevat ook meer vitaminen en bovenal is het in vijf minuten klaar in plaats van twintig. Wat doen we redelijkerwijs met het extra kwartiertje? Even liggen, de bloemen water geven, een vriendin bellen – wat dan ook, we gebruiken de extra tijd voor andere dingen.

De logica van “onze economie” gaat daar echter niet in mee. Die zegt ons: “Ga niet liggen, maar maak vier heerlijke maaltijden in 20 minuten!” “Maar waarom, ik heb ze niet nodig, één is voor mij genoeg.” “Maar wat jij nodig hebt, maakt helemaal niet uit. Je moet kopers zoeken, kopers zoeken, kopers zoeken!”

Waarom is dat? Omdat de handelswaar de kiem van onze samenleving is. Dat is waar het alledaagse bewustzijn zijn tweede truc met ons uithaalt. Want net zoals het arbeid en bezigheid door elkaar haalt, maakt het ook geen onderscheid tussen handelswaar en gebruiksgoederen. Maar goederen zijn gewoon goederen. Maar in de vorm van handelswaar bevat het een hele maatschappelijke verhouding. Het veronderstelt van elkaar geïsoleerde eigenaren van goederen, die niet voor hun eigen behoeften werken maar voor een anonieme macht waarvan hun wel en wee afhangt: de markt. De meesten bezitten slechts het goed van de arbeidskracht en moeten hopen dat de arbeidsmarkt er belangstelling voor zal hebben.

De economie waarvan wij afhankelijk zijn, wordt terecht een markteconomie genoemd. Een ander woord ervoor is kapitalisme. Overigens zou het beter zijn om bewust en nadrukkelijk te spreken van kapitaal-isme. Omdat men het ding moet begrijpen waaraan dit isme zijn naam ontleent: het kapitaal. Dat heeft zijn eigen innerlijke logica, die geen enkel economisch systeem eerder heeft gekend. Het moet onophoudelijk groeien. Als het stopt met groeien, raakt het onmiddellijk in een crisis. In de moordende elleboogconcurrentie van de markt kan kapitaal slechts voortbestaan als het over voldoende investeringsmiddelen beschikt om zoveel mogelijk te rationaliseren, dat wil zeggen om op arbeid te besparen. Alleen op die manier kan het een prijs bieden die zijn concurrenten verslaat.

Om de hoeveelheid investeringsmiddelen te genereren waarmee het de concurrenten net voor kan blijven, moet het een zo hoog mogelijke winst behalen. Maar omdat elk afzonderlijk kapitaal precies hetzelfde moet doen op straffe van zijn ondergang, leidt het systeem als geheel onvermijdelijk tot een eindeloze spiraal van kapitaalaccumulatie. Grenzeloze groei en maximale winst zijn het dna van een markteconomie. De markten zijn de echte heersers in het kapitalisme.

Maar zijn er dan niet altijd ergens mensen de baas? Dat was zo tot aan het kapitalisme, maar toen veranderde dat. Ja, in het kapitalisme zijn er hen die zwemmen in het geld en hen die verhongeren. Er zijn “zij daarboven” en “zij daar beneden”, de machtigen en de machtelozen. En toch kunnen zelfs de machtigsten de logica van het kapitaal niet omzeilen. Zelfs als ze dat zouden willen. Kapitalisme is een abstracte vorm van overheersing.

De voormalige bestuursvoorzitter van BMW, Eberhard von Kuenheim, werd eens gevraagd of hij niet wist dat er veel te veel auto’s waren en dat de planeet het op den duur niet meer zou aankunnen als er steeds meer gemaakt zouden worden. Zijn antwoord: “Er zijn misschien te veel auto’s in de wereld, maar er zijn nog te weinig BMW’s” (in: “Bayernkurier” 7 maart 2016). Onbedoeld vatte hij zo de absurde logica van het kapitalisme samen. Natuurlijk moeten de managers van VW, Daimler en Toyota hetzelfde zeggen.

Maar ook de BMW-arbeidster. Ook al had ze haar eigen auto geheel milieubewust weg gedaan, ze heeft er toch belang bij dat er zoveel mogelijk BMW’s worden gemaakt en verkocht. Haar levensonderhoud en dat van haar familie hangen af van haar werk. De vakbond en de ondernemingsraad weten dat ook. Niet alleen winsten maar ook banen hangen af van de succesvolle accumulatie van kapitaal.

De hele maatschappij is gegijzeld door eeuwige groei en winstmaximalisering. Zonder dat zou de staat natuurlijk ook niets kunnen doen, omdat die zijn levenselixer, de belastingen, alleen kan genereren als de megamachine onophoudelijk bromt. De logica van de kapitalistische maatschappij is absurd en suïcidaal: we racen op de muur af, maar we kunnen niet uitstappen omdat we van de race leven. De klimaatbeweging heeft daar momenteel bijzonder pijnlijke ervaringen mee, zodra er arbeidsplaatsen op het spel staan.

Identificatie met de arbeid

Ondanks alle botsende belangen tussen kapitaal en arbeid – uiteindelijk zitten beiden in hetzelfde schuitje van kapitaalgebruik. Arbeid is noch “activiteit” noch “antagonistische (onverzoenlijke) tegenstelling tot kapitaal”. Het is veeleer het dominerende formele beginsel van een maatschappij van producenten en verkopers van handelswaar. Uitgangspunt en doel van deze warenmaatschappij is de gerichte accumulatie van kapitaal.

In een andere samenleving, waarvan het uitgangspunt en het doel niet de accumulatie van abstracte rijkdom zou zijn, maar de bevrediging van menselijke behoeften, zou de materiële rijkdom die wij nodig hebben om te leven, het enige doel van de economische activiteit zijn. Wij zouden dus niet werken en handelswaren produceren – wij zouden zinvol actief zijn en gebruiksgoederen produceren.

Arbeid en handelswaar zijn fetisjen die ons domineren. Dit fetisjisme kan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een ideologie, niet door mentale bezinning alleen worden overwonnen. Maar zonder een gereflecteerde kritiek op het kapitaal-isme zijn wij ons niet eens bewust van het fetisj-karakter van deze overheersing en kunnen wij ons niet voorstellen dat ze door mensen is gemaakt en ook weer kan worden afgeschaft.

Maar of je deze fetisj nu doorziet of niet: het leven en de sociale status van bijna iedereen in de kapitaal-istische maatschappij hangen af van hun arbeid. Zonder mijn arbeid ben ik niets. Dat weet men en dat voelt men. Identificatie met arbeid, vooral als het verschijnt als een soort natuurwet, ligt voor de hand. Zelfs als men het stiekem haat. Het is geen toeval dat op de vraag “wat bent u?” niemand antwoordt “ik ben vader” of “ik ben iemand die graag wandelt, muziek maakt, nadenkt of danst”, maar “ik ben verkoopster”, “treinmachinist”, “onderwijzer”, “autohandelaar”. Ik ben mijn arbeid.

Hun identitaire verwijzing naar arbeid weerhoudt mensen ervan buiten de kaders van het kapitaal-isme te denken. Zolang zij in deze denkgevangenis zitten, maakt het niet uit hoeveel “het volk” te zeggen heeft. In Zwitserland, beroemd om zijn referenda, stemde een grote meerderheid tegen zes weken vakantie voor iedereen. Dat zou niet bepaald de overgang naar een klasseloze maatschappij zijn geweest. Maar het argument was: “Meer vakantie betekent minder banen”. Grotesk.

De vereenzelviging met werk doet mensen afzien van een beter leven. Zij gaan voortdurend gepaard met de angst om “waardeloos” te worden voor de markt en in de bodemloze put te vallen. En toch lijken de omstandigheden voor hen natuurlijk en zonder alternatief. Als ze vinden dat er iets mis gaat in de samenleving, dan maken ze “schuldige personen” en “slecht beleid” daarvoor verantwoordelijk, zonder ook maar een blik te werpen op de structurele beperkingen van de economie.

Als zich crisissen voordoen, heeft dat voor hen niets te maken met de heerschappij van de arbeid, de handelswaar, de markt en het kapitaal. Hun tunnelvisie kan dan snel aanleiding geven tot samenzweringswereldbeelden. Ze fantaseren over duistere krachten met kwade bedoelingen die je te pakken willen nemen. Hoe groot het potentieel daarvoor is in zeer verschillende hoeken van de samenleving, en dat zelfs opleiding en intelligentie hiertegen niet noodzakelijk bescherming bieden, blijkt momenteel uit de demonstraties van de “dwarsdenkers” tegen de corona-maatregelen.

De conformistische rebellie

Men kan tegelijkertijd rebelleren en conformistisch zijn. Dat is mogelijk door het kapitaal niet te begrijpen, maar door tegen de gevolgen van het kapitaal-isme in het geweer te komen. Het is alsof men in een gevangenis zit waar men niets vanaf weet. Wanneer dit gecombineerd wordt met het idee van “slechteriken en samenzweringen”, wordt de basis gelegd voor een conformistische rebellie. Die vereist autoritaire oplossingen voor crises en de eliminatie van de vermeende schuldigen. In het slechtste geval vervalt dat tot in een antisemitische uitroeiingsmanie.

Nazi-Duitsland toonde aan dat de gedachtengevangenis van de arbeidsfetisj in tijden van crisis ware monsters kan voortbrengen. Het nazisme was een massabeweging van conformistische rebellen. Hun onbewuste en niet erkende verlangen naar een leven zonder arbeid, terwijl zij zich tegelijkertijd identificeerden met hun werk, uitte zich in haat tegen hen die zich zo’n leven konden veroorloven – of het nu echt was of alleen in de verbeelding van de rebellen. In ieder geval voelden zij zich diep beledigd en verraden door hen.

Het feit dat hun haat “de Joden” trof was geen toeval. De geschiedenis van het christelijke avondland is doorspekt met moorddadige pogroms tegen Joden. Bijna tweeduizend jaar lang heeft het christendom de Joden gebrandmerkt als “Godsmoordenaars”. Ze werden beschouwd als “bronnervergiftigers” en “kindermoordenaars”. Natuurlijk waren zij ook “schuldig” aan de pest. In de twaalfde eeuw verbood de Kerk de christenen het “geldwezen” en wees dat toe aan de Joden, die tegelijkertijd een verbod opgelegd kregen om vele andere beroepen uit te oefenen. Dat leidde onvermijdelijk tot het feit dat er onder de bankiers meer Joden waren dan gemiddeld onder de bevolking als geheel. De weg was vrijgemaakt voor de gelijkstelling van “Jood” en “geld”, een centraal thema van het moderne antisemitisme.

Bovendien was de heiligverklaring van de arbeid nergens zo uitgesproken als in Duitsland. Dat had ook te maken met het christendom en vooral met het protestantisme, dat slechts in enkele landen net zo duidelijke sporen naliet. Maarten Luther was niet alleen een arbeidsfanaticus, maar ook een fervent jodenhater. Het was geen toeval dat veel nazi’s grote Lutherfans waren. Ook in hun hoofden gingen de twee naadloos samen. Een nadrukkelijk positieve verwijzing naar “eerlijk werk” was een van de pijlers van het wereldbeeld van Hitlers NSDAP.

Door al deze historische en inhoudelijke continuïteiten was het duidelijk dat de Joden het voorwerp van haat werden, dat de nazi-Duitsers graag geëlimineerd wilden zien. In de waan die de meeste Duitsers in zijn greep had – of ze nu behoorden tot “die daarboven” of tot “die daar beneden” – was Auschwitz de plek waar afgerekend werd met “roofzucht” in naam van “eerlijke en bedrogen arbeid”. Het perverse “Arbeit macht frei” boven de poort van Auschwitz was heel logisch.

Dankzij de geallieerden van de Tweede Wereldoorlog werden de nazi-Duitsers verslagen. Vandaag de dag hebben de meeste mensen “niets tegen Joden”. Toch is het antisemitisme niet verdwenen. Dat heeft ook te maken met het feit dat het nooit echt begrepen en aangepakt is. Het gist onder de oppervlakte van een door crisis geteisterde maatschappij en durft steeds meer weer in de openbaarheid te komen. Bijvoorbeeld bij zogenaamde “dwarsdenkers”-demonstraties.

Maar zelfs degenen die “de schuldigen”, door wie zij zich onderdrukt voelen, niet gelijkstellen met “de Joden”, kunnen gevaarlijk dicht bij antisemitisme komen zonder zich daarvan bewust te zijn. Sinds de financiële crisis van 2007-2008, die tot op de dag van vandaag niet echt wil ophouden en in steeds nieuwe vormen uitbreekt, voelen velen zich bedreigd door “hebzuchtige speculanten, bankiers, parasieten”, enzovoorts, die zij “de schuld” geven. Maatschappijkritiek wordt verward met woede over de “berg leugens” en de “leugenpers”.

Als er één les is uit de geschiedenis, dan is het deze: antisemitisch uitroeiingsdenken kan zich snel verspreiden in tijden van crisis. In mei 1928 behaalde de NSDAP 2,6 procent van de stemmen bij de Rijksdagverkiezingen. Minder dan 14 jaar later, in januari 1942, organiseerde de Wannseeconferentie de “Endlösung der Judenfrage” (“definitieve oplossing van het Joodse vraagstuk”). De monsters van het verleden kunnen weer opstaan.

Niets hoeft te blijven zoals het is

We leven in een gevaarlijke crisistijd. Er is geen zekerheid over hoe het zal eindigen. Maar er zijn ook dingen die hoop geven. Een daarvan is dat er vandaag een doordachte kritiek op het kapitalisme bestaat die het veel beter begrepen heeft dan het gangbare “anti-kapitalisme” van links en rechts. Helaas is het nog te weinig bekend. Maar de verspreiding ervan is essentieel voor de succesvolle zoektocht naar uitwegen uit het kapitaal-isme. Het begint met de kritiek van de arbeid en kan dus een geheel andere kijk op de dingen hebben.

Het echte schandaal is niet dat de enorme productiviteitsstijging die wij meemaken niet iedereen een baan oplevert, maar omgekeerd, dat ondanks deze stijging van ons wordt verwacht dat wij meer en langer werken. Een beter, natuurlijker en menselijker leven met veel meer ruimte voor persoonlijke ontwikkeling zou allang mogelijk zijn geweest – zonder kapitaal-isme. Maar men kan zich niet van het kapitalisme ontdoen zolang men het niet echt begrepen heeft. Dat wordt bewezen door de verschillende mislukte pogingen om het te overwinnen. Maar er zijn niet alleen mislukkingen. Tegenwoordig zijn er ook veel slimme en spannende praktische initiatieven en projecten die leren van de fouten uit het verleden en nieuwe manieren uitproberen.

Dit is een vertaling van het artikel “Arbeitsfetisch und Antisemitismus” dat verscheen in de brochure “Nine to five? Perspektiven auf Arbeit” van de groep “Utopie & Praxis Leipzig”. De twee links zijn toegevoegd door de redactie.