Bussemaker propageert schijntegenstelling tussen studenten en onderwijskwaliteit

Jet Bussemaker.
Jet Bussemaker.

Begin november schreef minister Jet Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat de basisbeurs voor studenten zijn werk wel heeft gedaan, en dat het daarom tijd is voor een nieuw systeem waarin studenten hun hele studie en levensonderhoud bij elkaar moeten lenen. Alleen voor de armere studenten is er een aanvullende beurs beschikbaar van maximaal 365 euro. In de grote steden is dat misschien net genoeg om de kamerhuur van te betalen.

Bussemaker leidt haar blog in door te verwijzen naar de massale studentenprotesten in de jaren tachtig: “Massaal protest was zijn deel toen mijn voorganger Deetman in 1986 de basisbeurs invoerde. Volstrekt onaanvaardbaar noemden de studenten het nieuwe stelsel van studiefinanciering. Oorlog was het, aldus een studentenleider. Studenten gingen zelfs over tot fysiek geweld.” Inderdaad vonden er in 1986 grote studentenprotesten plaats tegen de invoering van de studiefinanciering. Volgens Maarten van Poelgeest, de toenmalige leider van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVB), kwam de woede van de studenten voort uit een “heftig gevoel dat wat er stond te gebeuren uiterst onrechtvaardig was. Kinderen van rijke ouders gingen er meer dan honderd gulden op vooruit. Dat was niet hoe wij de welvaart wilden verdelen.” De protesterende studenten waren bang dat het hoger onderwijs niet meer toegankelijk zou zijn voor armere studenten, terwijl rijkere studenten juist extra geld zouden krijgen.

Toegankelijkheid

De basisbeurs was uiteindelijk een simpele bezuinigingsmaatregel, en kwam er toch. Bussemaker schrijft: “Hoe je ook terugkijkt op die tijd, feit is dat met de invoering van de basisbeurs het aantal studenten verviervoudigd is. Feit is ook dat alle angstbeelden over studenten die niet meer zouden kunnen gaan studeren niet bewaarheid zijn geworden. De basisbeurs heeft zijn werk gedaan, als motor voor emancipatie en toegankelijkheid. Meiden doen het minstens zo goed als jongens en iedereen die de capaciteiten heeft en wil, kan deelnemen aan het hoger onderwijs.”

Maar Bussemaker negeert zo waar het echt om gaat. Het punt is niet zozeer of er sinds de invoering van de basisbeurs meer mensen zijn gaan studeren, maar wie die studenten dan zijn. In 2013 kwam het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) tot de conclusie dat het hoger onderwijs toegankelijker is voor studenten die van de HAVO of het VWO komen als ze rijke ouders hebben dan als ze uit een armer milieu komen. In 1986 waren de studenten dus terecht boos, net zoals ze dat nu zijn. Want de afschaffing van de basisbeurs zal het hoger onderwijs alleen maar nog minder toegankelijk maken voor de studenten met arme ouders, en wederom zullen de studenten met rijke ouders daar geen last van hebben. Bussemaker liegt dan ook wanneer ze beweert dat “de basisbeurs zijn werk heeft gedaan als motor voor de emancipatie en toegankelijkheid”.

Keuze

Maar Bussemaker lijkt helemaal niet zoveel te geven om de toegankelijkheid van het onderwijs. Ze benadrukt in haar blog maar liefst drie keer dat het aantal studenten is verviervoudigd. Maar vervolgens schrijft ze wel: “Tegelijkertijd zien we dat het knelt. Collegezalen zitten bomvol, de groei van het docentencorps is achtergebleven bij de studentenaanwas, studenten klagen over gebrek aan uitdaging. Er is, kortom, behoefte aan investeringen in de kwaliteit van het hoger onderwijs.” Dat er behoefte is aan investeringen in de kwaliteit van het onderwijs, daarover valt niet te twisten.

Maar waar het haar vooral om lijkt te gaan is dat er teveel studenten zijn en dat dat geld kost. Ze beweert dat die volle collegezalen er de oorzaak van zijn dat de kwaliteit van het onderwijs niet goed genoeg is, en daarmee creëert ze een tegenstelling die er niet is. “Gaan we door met de basisbeurs of investeren we het geld dat nu nog in de portemonnee van studenten terechtkomt, in kwaliteit?” Eigenlijk zegt ze: Kiezen we ervoor dat het aantal studenten blijft groeien, of kiezen we ervoor dat er minder studenten komen en investeren we dan eindelijk eens in de kwaliteit van het onderwijs?

Die keuze slaat nergens op. Alsof alleen een klein groepje rijke studenten recht heeft op goed onderwijs. Maar dat is blijkbaar waar dit kabinet naar streeft, anders zou er wel worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs zonder te bezuinigen op de toegankelijkheid ervan. Daarnaast formuleert Bussemaker het zo dat het lijkt alsof studenten volop geld krijgen, in plaats van een inkomen bij elkaar te moeten lenen, en alsof ze met dat geld kunnen doen en laten wat ze willen, in plaats van het vooral te moeten uitgeven aan collegegeld, studieboeken en kamerhuur. De basisbeurs van nog geen driehonderd euro voor uitwonende studenten komt dan ook helemaal niet terecht in de portemonnee van de student, zoals de minister beweert, maar verdwijnt onmiddellijk in de zakken van kamerverhuurders en gaat deels linea recta retour richting dezelfde overheid die de studenten geld leent. Denk maar aan het collegegeld. Door studenten inkomensondersteuning te bieden kan de toegankelijkheid van het hoger onderwijs worden vergroot. Nu die toegankelijkheid aan het afnemen is, moet de basisbeurs niet worden afgebroken, maar juist worden uitgebreid.

Actie

Bussemaker wil echter niet dat “een substantieel deel van ons hoger onderwijs-budget blijft wegstromen naar inkomensondersteuning van studenten. Ook al weten we dat er tal van studenten zijn die dat geld helemaal niet nodig hebben omdat hun ouders het best kunnen betalen.” Dat is best een vreemde uitspraak van de minister. Niet het eerste deel van het citaat. Het is inmiddels namelijk wel duidelijk dat ze wil bezuinigen op studenten en dat ze vindt dat studenten geen financiële ondersteuning nodig hebben. Maar wel het tweede deel. Zegt ze nu dat studenten geen basisbeurs meer mogen krijgen omdat er een groep rijke studenten is die die beurs niet nodig heeft? Ze suggereert dat studenten in het algemeen niet zo’n behoefte aan studiefinanciering hebben. Maar studiefinanciering is juist van groot belang, omdat het gaat om een investering in de toegankelijkheid van het onderwijs. Zoals het CBS-onderzoek heeft aangetoond, is er niet minder, maar juist meer geld nodig om het onderwijs toegankelijker te maken. Dat een klein groepje rijkeluisjongeren dat geld niet nodig heeft, ondersteunt dat idee alleen maar.

Bussemaker kiest er dus voor om de basisbeurs af te schaffen. Zelf stelt ze: “Ik kies ervoor om het roer om te gooien en een bedrag oplopend tot een miljard te investeren in kwaliteit, ruim een vijfde meer dan nu het geval is.” Of het geld dat zij nu bij de studenten wil weghalen, inderdaad wordt “geïnvesteerd” in het onderwijs is nog maar de vraag. Maar zelfs als dat zou gebeuren, dan nog is het woord “investeren” merkwaardig gekozen. De minister investeert namelijk niets, ze verschuift het geld alleen maar. Ze wil helemaal geen extra geld stoppen in de kwaliteit van het onderwijs. En dat maakt de afschaffing van de studiefinanciering gewoon een ordinaire bezuinigingsmaatregel, wederom ten nadele van de mensen aan de onderkant van de samenleving. Het kan dit kabinet niets schelen dat studeren nu al vooral iets voor de rijken is en dat dit met deze maatregel alleen maar erger wordt. Gelukkig laten studenten en sympathisanten dat niet zomaar gebeuren. Zo zal er op 14 november een grote manifestatie tegen het voorgestelde leenstelsel plaatsvinden op het Malieveld in Den Haag. En daar zal het vast niet bij blijven.

Shirley de Vet