Column: “U voelt zich onheus bejegend?” – Of hoe een sanctie eufemistisch recht werd geluld

Logo.
Logo.

Na het lezen van de aangekondigde bijeenkomst “Bijstandsgerechtigden: individuele straf en collectief verzet” in Groningen voelde ik weer die enorme onmacht en frustratie die ik ook voelde nadat de soos ons een genadeloze sanctie had opgelegd. Onze alleenstaande ouder-bijstandsuitkering werd drie maanden lang honderd procent gekort. Sterker nog: we werden per direct uit de bijstand geschopt. Boem!

Nou, dan moet jij het wel heel bont hebben gemaakt! Ambtenaar mishandeld? Dronken en stoned op een sollicitatiegesprek verschenen? Bijverdiensten niet opgegeven? Stiekem te vaak romantisch overnacht bij een miljonair? Inwonende twaalfjarige met een fulltime baan en riante salariëring?

Niets van dat alles. Ik had simpelweg, en nu niet lachen, mijn post niet op tijd geopend! Ik zal u de details besparen. Van hoe een te laat geopende brief leidt tot een stapeling van maatregelen door het daaruitvolgende niet tijdig nakomen van verplichtingen.

Als u bijstandsgerechtigd bent en een uitkering ontvangt, dan kent u het wel. De gortdroge ambtelijke paperassen waar je, met een woorden– en wetboek ernaast, doorheen ploetert in een poging te snappen waarom je moet boeten. Waarom je ineens geen inkomsten meer hebt. En wat je daaraan kunt, nee, moet doen.

Ik ben direct in het toetsenbord geklommen en heb een voorlopig bezwaarschrift opgesteld en verstuurd. Daarna heb ik een deskundig advocaat gemaild met de vraag of die ergens een sublieme juridische opening zag. Neen, die zag hij niet. Nou, ik ook niet. De wetgeving was (en is) dichtgetimmerd. Ik heb toen een aanvullend bezwaarschrift opgesteld met daarin veel rechtsfilosofische reflecties op de Wet Werk en Bijstand. In drievoud geprint en met trillende handen (stress, woede en een lege maag) verstuurd.

Paar weken later: post op de deurmat. Ik mocht mijn bezwaar komen toelichten. En wel ruim vier maanden nadat we uit de bijstand waren geknikkerd. Fijn. Lekker op tijd ook!

Als gezin een gezamenlijke verklaring opgesteld waarin ik mijn kinderen ongecensureerd aan het woord liet. “Ik wil ons huis niet kwijtraken, daar ben ik het meest bang voor, want dan moeten we op straat leven en ik weet niet of we dat kunnen. Moeten we nou eten gaan stelen? Ik vind het stom en kut. Ik vind het gewoon achterlijk dat je mensen die toch al niets hebben lekker in de stront trapt. Eikels. Ik moest heel hard huilen, want hoe moeten we leven zonder geld? En ik ben bang.”

Ik zal u de details van de hoorzitting besparen. Wel lekker een juridische medewerker van de soos door kunnen zagen en vastpinnen. Dat was heerlijk en gaf enige genoegdoening. De medewerker kreeg ook een fikse uitbrander van een commissielid. En “uw rechtsfilosofische vragen zijn buitengewoon interessant en zelfs relevant, maar niet in deze”, verontschuldigde een ander commissielid zich bij mij.

In de loop van de hoorzitting zag ik het al aankomen. Het had totaal geen nut. Men kon namelijk niet anders dan concluderen, zo zei men, dat alles volgens het boekje was gegaan. Dat de soos rechtmatig handelde en dat ik “schuldig” was. En dat die sanctie dus terecht was opgelegd. “We kunnen dus stellen dat u zich onheus bejegend voelt?”, concludeerde de voorzitter minzaam lachend tegen het einde van de zitting.

OMG, werd alle shit en leed, de vernedering en onmacht nu gesimplificeerd en gebagatelliseerd door: u voelt zich onheus bejegend? U voelt. Niet: u bent onheus bejegend, want dat kon niet. U vóelt zich onheus bejegend. Daar kon ik niets anders op zeggen dan: “Als u het zo wilt formuleren, omdat u niet anders kunt…”

De uitspraak van de commissie lag (verlate post) zes maanden na de hoorzitting op de deurmat.

Puk Pent

NB: aanmelden voor de bijeenkomst in Groningen kan hier.