Conclusie uit volkomen eenzijdig onderzoek naar Flextensie: dwangarbeid verdringt nooit

Van links naar rechts: Flextensie-uitbuiters Suzanne de Visser, Guus Budel en Martine van Ommeren.
Van links naar rechts: Flextensie-uitbuiters Suzanne de Visser, Guus Budel en Martine van Ommeren.

Eind oktober publiceerde het Leidse bureau De Beleidsonderzoekers het rapport “Werken met Flextensie”, dat eerder was beloofd door voormalig PvdA-staatssecretaris Jetta Klijnsma. De uitbuitconstructie Flextensie* wordt daarin omschreven als “reïntegratieinstrument” en betrokken gemeenten en bedrijven prijzen het de lucht in. Er zou bij Flextensie geen sprake kunnen zijn van verdringing van betaalde banen, aldus de onderzoekers, aangezien dat zou worden gewaarborgd. Er is geen verdringing omdat ze zeggen dat er geen verdringing is, aldus de kringredenering. De hele Flextensieconstructie draagt bij aan de verdergaande normalisering van ‘vrijwillige’ dwangarbeid voor bijstandsgerechtigden.

De onderzoeksters Saskia Peels en Mirjam Engelen schieten hun eigen onderzoek in de verantwoording zelf al vakkundig af: “Bij de gekozen onderzoeksopzet moeten we een kanttekening plaatsen. Wij hebben geen gemeenten gesproken die ervoor gekozen hebben om niet met Flextensie te werken. In het onderzoek zijn negatieve overwegingen daarmee wellicht ondervertegenwoordigd. Verder hebben gemeenten zelf namen en telefoonnummers doorgegeven van deelnemende bedrijven en bijstandsgerechtigden. Het is mogelijk dat gemeenten de meest positieve bedrijven en de meest positieve en/of succesvolle deelnemers hebben geselecteerd. Ook daardoor zijn negatieve ervaringen wellicht ondervertegenwoordigd.”

Het u-vraagt-wij-schrijven-karakter van het onderzoek werd ook opgemerkt door Ingrid Weel die er een stuk over schreef in Trouw: “Gemeenten en bedrijven blij met Flextensie, vakbond niet”. FNV-bestuurder Maaike Zorgman stipt daarin terecht de repressieve realiteit van het bijstandsregime aan. “Het rapport vergeet te melden dat veel mensen in de bijstand bang zijn en druk voelen om deel te nemen aan dit instrument terwijl het vrijwillig is”, zegt ze. Het komt volgens het rapport voor dat bijstandsgerechtigden via Flextensie ergens voor een week aan de dwangarbeid worden gezet. “Daar doe je toch geen werkervaring mee op?”, reageert Zorgman, alsof dwangarbeid wel te verdedigen zou zijn als je er iets van leert. Dat ze ook in deze context meteen aan “werkervaring” denkt, is niet verbazingwekkend: de bond keert zich weliswaar tegen “werken zonder loon”, maar heeft tegelijkertijd geen enkele moeite met het opleggen van enkele maanden “additionele arbeid” aan bijstandsgerechtigden zolang het maar de heilige “reïntegratie” dient. Maar of men er nu het fop-label “additioneel” op plakt of niet: dwangarbeid verdringt per definitie betaalde arbeid. Gelukkig concludeert Zorgman: “Die mensen worden korte tijd heel veel uren hard aan het werk gezet. Bedrijven moeten ook in die gevallen gewoon normaal loon betalen.”

Het is de Participatiewet, stupid!

Het rapport “Werken met Flextensie” is inmiddels door Klijnsma aangeboden aan de Tweede Kamer. Het is jammer dat Weel en Zorgman niet kritischer zijn ingegaan op de hilarisch wijze waarop het tegengaan van verdringing wordt belicht in zowel de rapportage als de bijgaande brief aan de Kamer. Zowel Klijnsma als de gemeenten bezweren dat ze er alles aan doen om “verdringing van betaald werk” tegen te gaan. Hun verhaal is simpel gezegd: bijstandsgerechtigden die in reïntegratietrajecten moeten werken, kunnen nooit betaalde arbeidsplaatsen verdringen omdat de beleidsmakers daar zorg voor dragen.

Verdringing

Hoe werkt verdringing? Een bedrijf of de overheid beslist dat een baan ophoudt te bestaan. Daarmee wordt er een arbeider baanloos gemaakt. Het werk moet echter nog steeds worden gedaan, en daarom noemt men de baan vervolgens geen baan meer en dwingt men (bijvoorbeeld) een bijstandsgerechtigde om het werk te doen zonder loon, op straffe van verlies van zijn of haar uitkering. Verdringing wordt door beleidsmakers en andere belanghebbenden erkend als een maatschappelijk probleem, een probleem dat men te lijf wil gaan met… meer verdringing, maar dan vermomd als “additionele arbeid”.

Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is inmiddels een flinke nieuwe categorie arbeiders gecreëerd: bijstandsgerechtigde baanlozen die zonder arbeidsrechten of loon (soms wordt er een “premie” uitgekeerd) moeten werken voor de overheid, gemeenten, organisaties en bedrijven. De kapitalistische arbeidsmarkt van vraag en aanbod is een bewust geconstrueerde oorlog van allen tegen allen waarbij de arbeiders aan de ‘onderkant’ elkaar voortdurend moeten verdringen om loonarbeid, om de ‘aangeboden’ banen, met als gevolg dat de lonen omlaag gaan.

De overheid is er om bedrijven (“de economie”) te steunen en daarom probeert men zoveel mogelijk drempels te verwijderen die de race naar beneden nog enigszins bemoeilijken. Voorbeelden daarvan zijn de invoering van steeds meer vormen van flexwerk en het omzeilen van het minimumloon en arbeidsrechten via dwangarbeid. Zo kan men laagbetaalde en zelfs onbetaalde arbeiders degenen met nog wel een regulier betaalde baan laten verdringen.

De gemeenten in het rapport noemen vijf manieren waarop zou worden gewaarborgd dat er geen betaald werk wordt verdrongen door Flextensie. Die staan in de brief aan Klijnsma zo omschreven:

1. “De eerste waarborg is volgens gemeenten het type kandidaat dat wordt geplaatst. Het gaat om bijstandsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt die niet regulier bemiddelbaar zijn. Zij hebben méér begeleiding nodig dan een reguliere werknemer.”

Maar baanlozen zijn baanloos. Bijstandsgerechtigde baanlozen hebben een uitkering omdat ze geen baan hebben. En juist doordat ze geen baan hebben is er die “afstand tot de arbeidsmarkt”. Elke bijstandsgerechtigde heeft dus per definitie een “afstand tot de arbeidsmarkt”. Bijstandsgerechtigden zijn nooit “regulier bemiddelbaar”, anders zaten ze niet in de bijstand, anders hadden ze wel een baan. De eerste waarborg tegen verdringing is dus fictie: in principe kan elke bijstandsgerechtigde dus aan Flextensie overgeleverd worden. Verder komt het idee dat bijstandsgerechtigden “méér begeleiding” nodig hebben in een nieuwe baan dan andere arbeiders voort uit de logica van de “reïntegratieindustrie” met haar ideologie van activering. In de praktijk bestaat activering uit disciplinering, uit repressieve aandacht van ambtenaren en reïntegratiemedewerkers. Bijstandsgerechtigden zouden niet alleen geen baan, maar ook geen “arbeidsritme”, “arbeidsvermogen”, verstand en dergelijke hebben. De begeleiders ‘moeten’ baanlozen al die capaciteiten ‘aanleren’. Kortom, Flextensie-baanlozen zouden niet verdringen omdat ze meer worden gedisciplineerd en geen loon of arbeidsrechten krijgen. Onnavolgbaar! Juist die dwang en de slechte arbeidsomstandigheden maken de verdringing überhaupt mogelijk.

2. “Ten tweede volgen gemeenten de richtlijnen die Flextensie voorstelt voor de tijdelijke duur van de plaatsing: een kandidaat mag maximaal drie maanden op een functie geplaatst worden bij een inzet van meer dan 28 uur per week en maximaal zes maanden wanneer het gaat om minder dan 28 uur per week.”

Als de ene arbeider het werk van een andere goedkoper gaat doen, ook al is het maar één uur, dan is er sprake van verdringing. En goedkoper is het. Bijstandsgerechtigde kunnen door Flextensie onbetaald – een premie van 1 á 2 euro per uur is geen loon – en rechteloos te werk worden gesteld. Maar doordat de overheid het pas na drie tot zes maanden gratis werken wettelijk verdringing wil noemen, kan Flextensie door slim en geniepig binnen die marges te blijven ongelimiteerde aantallen bijstandsgerechtigden in trajecten plaatsen.

3. “Ten derde noemen gemeenten het tarief dat wordt betaald marktconform, c.q. reëel. Daarmee bedoelen zij dat de kandidaat in sommige gevallen voor werkgevers dan wel iets goedkoper is dan wanneer de werkgever via een uitzendbureau werft, maar de arbeidsproductiviteit van de kandidaat is ook lager dan die van een reguliere werknemer en de begeleidingsvraag is groter. De aangedragen kandidaten zijn immers niet direct bemiddelbaar naar werk.”

Volgens de logica van de “reïntegratieindustrie” hebben bijstandsgerechtigde ‘natuurlijk’ altijd een lagere arbeidsproductiviteit. Dat ze baanloos zijn, zou immers niet aan de economie liggen, maar aan de kwaliteiten die ze zouden missen, en die ze eerst zouden moeten “bijleren” via “reïntegratietrajecten”. De redenering achter de derde waarborg komt feitelijk neer op: bijstandsgerechtigden vinden niet meteen een baan en daarom mogen ze worden uitgebuit, zo de kassen spekken van staat en bedrijfsleven en tegemoet komen aan de vraag naar onbeloonde en onderbetaalde flexwerkers. De enige manier waarop Flextensie daadwerkelijk verdringing kan tegengaan is door baanlozen gewoon een minimum of cao-loon te betalen.

4. “Ten vierde monitoren gemeenten de ontwikkeling van de kandidaat. Wanneer deze bemiddelbaar is, wordt de constructie van het werken met behoud van uitkering beëindigd. Op die manier wordt de duur van een traject afgestemd op de ontwikkelbehoefte en de mogelijkheid tot uitstroom naar betaald werk.”

Wanneer de bijstandsgerechtigde een baan krijgt aangeboden (bemiddeld is) of zelf vindt, dan moet die worden geaccepteerd, stopt de uitkering en dus ook de dwangarbeid, en pas dan stopt de verdringing. Dat de gemeente Flextensie-baanlozen voortdurend zou controleren (komen ze op tijd, werken ze goed, kunnen ze de gevraagde productiviteit leveren) neemt, zoals eerder gezegd, niet weg dat het om verdringing gaat. De maximale duur van een Flextensie-tewerkstelling wordt uiteindelijk niet bepaald door de “ontwikkelbehoefte” (wat een BS-begrip weer) van bijstandsgerechtigden, maar door de wettelijke kaders waarbinnen Flextensie moet werken.

5. “Ten vijfde noemen gemeenten de ervaring van consulenten met het vraagstuk van verdringing in de context van reïntegratie-instrumenten als waarborg. De gemeenten geven aan een sterk netwerk van bedrijven te hebben die zij al lang en goed kennen en ook vertrouwen. Naar eigen zeggen weten gemeenten uit ervaring dat die bedrijven geen misbruik maken van de situatie en niet alleen op zoek zijn naar goedkope arbeidskrachten. Wanneer men eerder een slechte ervaring heeft gehad met een bepaald bedrijf, wordt er volgens de gemeenten met die partij geen zaken meer gedaan. Er is bij sommige gemeenten sprake van een ‘zwarte lijst’ van dergelijke bedrijven.”

Flextensie-baanlozen zijn “goedkope arbeidskrachten” die maar moeten afgaan op het “vertrouwen” van hun gemeenten in bedrijven en organisaties, en zich zo gewaarborgd weten van een ‘prettige’ onbetaalde tewerkstelling. “Vertrouwen” is het enige wat bijstandsgerechtigden rest, want ze zijn geen volwaardige partij in de topdown uitbuitconstructie van Flextensie, gemeente, bedrijf en bijstandsgerechtigde. Hoe beleidsmakers en gemeenten het ook draaien of keren, Flextensie is de zoveelste stap richting verdere ‘normalisering’ van dwangarbeid.

Flextensie is dwangarbeid

Volgens de overheid vormen Flextensie-‘banen’ (dwangarbeid) nooit “volwaardig werk” dat een “volwaardig loon” met bijbehorende arbeidsrechten verdient. Het zou immers gaan om arbeid waarbij baanlozen worden begeleid (gedisciplineerd) om arbeidsritme, werkervaring en andere kapitalistische normen en waarden te internaliseren. Flextensiewerk zou dus in principe geen “volwaardig regulier werk” kunnen verdringen want het is zelf geen “volwaardig regulier werk”. Sowieso zou “volwaardig werk” nooit gedaan kunnen worden door mensen die volledig afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering.

Het gaat echter wel degelijk om verdringing én om dwangarbeid. De “armoedeverlichtende” premie van 1 á 2 euro per uur en de zogenaamde vrijwillige deelname aan de tewerkstelling doen niets af aan het gegeven dwangarbeid zelf. Flextensie-baanlozen zijn niet gevrijwaard van het bijstandsregime: alle verplichtingen blijven van kracht gedurende de tewerkstelling. De Flextensie-methodiek is slechts een van de vele – door de Participatiewet gelegitimeerde – nieuwe vormen van disciplinering van bijstandsgerechtigden die inmiddels ingevoerd zijn en die momenteel nog uitgerold worden.

Oproep aan Flextensie-baanlozen

Bij Doorbraak en ook bij de Bijstandsbond zijn bijstandsgerechtigden en anderen actief die graag in contact willen komen met Flextensie-baanlozen. Samen kunnen we nagaan welke kansen en wensen er liggen om strijd te leveren tegen de Flextensie-methode. We denken aan het aan de schandpaal nagelen van Flextensie via het publiceren van ervaringsverhalen. En aan het voeren van juridische procedures om een regulier arbeidscontract af te dwingen. En ook bijeenkomsten, demonstraties en andere acties behoren tot de mogelijkheden.

Werk jij via de Flextensie-constructie of dreig je dat te moeten gaan doen? Ken je bijstandsgerechtigden die via Flextensie werken of hebben gewerkt? Ken je mensen die zijn bedreigd met sancties of die al een strafkorting op hun uitkering opgelegd hebben gekregen omdat ze hebben geweigerd om zich te laten uitbuiten via de Flextensie-methode? Deel dan die kennis en praktijkervaringen (eventueel anoniem) en mail ons: dwangarbeid@doorbraak.eu.

Puk Pent en Bart de Baan

Noot
* Via Flextensie kunnen bijstandsgerechtigden door reguliere bedrijven en bazen worden ingehuurd voor tijdelijk werk zonder enige verplichting voor werkgevers: zonder arbeidsrechten zoals opbouw van een pensioen en een wettelijk minimumloon. Bijstandsgerechtigden “verdienen” naar gelang hun arbeidsproductiviteit anderhalf tot twee euro per uur. Bedrijf of baas betalen een minimumuurloon aan Flextensie. Flextensie en gemeente verdelen dat uurloon (dat varieert van 11,75 tot 12,00 euro per uur). Flextensie is een reïntegratiemiddel en daarmee tracht men dwangarbeid voor alle bijstandsgerechtigden verdergaand te legitimeren.