“Een herdenking zonder aan­dacht voor het heden is een betekenis­loos schouder­klopje”

Anders dan wat veel mensen nu schijnen te denken, is onze nationale herdenking nooit begonnen om de slachtoffers van de Holocaust te herdenken. Zij werden niet eens genoemd in de richtlijnen van de eerste officiële nationale herdenking, in 1947: “Herdacht zullen worden [z]oowel de Nederlandsche militairen, zeelieden en verzetsstrijders als de geallieerde militairen, die voor de bevrijding van ons Vaderland gevallen zijn.” In 1960 was het Amsterdamse College van B&W nog tegen plannen om enkele Joodse sprekers uit te nodigen voor de 4 mei-herdenking, zo staat in het boek “Zestig jaar herrie om twee minuten stilte” van Maud van de Reijt. “Te zwaar joods karakter”, stelden ze, en: “Niet te veel nadruk op leggen”. Terwijl rekening werd gehouden met de christelijke zondagsrust, ging de herdenking gewoon door tijdens de joodse sjabbat. Voor joodse, Roma en Sinti vervolgingsslachtoffers waren vanuit de overheid aanvankelijk geen herdenkingen, monumenten of oorlogspensioenen geregeld. Waar de herdenking oorspronkelijk wel om ging, schrijft Van de Reijt, was het herstellen van een nationalistische trots. Nederland werd verheerlijkt als verzetsnatie; de gevallen strijders en soldaten zouden worden herdacht.

Chris de Ploeg in “Een herdenking zonder aan­dacht voor het heden is een betekenis­loos schouder­klopje” (Oneworld.nl)