Eindevaluatie van LVV legt tegenstellingen in beleid van migratiebeheersing bloot (deel 2)

Een van de vluchtelingen die uit de Leidse BBB moest vertrekken. Foto van de actie #OpenBBB.

Onlangs bleek dat de regering de financiering van de Landelijke Vreemdelingen Voorzieningen (LVV), de opvang voor mensen zonder papieren, zou willen stopzetten in 2024. Maar in het coalitieakkoord stond nog dat er gestreefd werd naar een landelijk dekkend netwerk van LVV’s. En het vorig jaar verschenen eindevaluatierapport over het LVV-pilotproject is nog niet eens besproken in de Tweede Kamer. Over het nieuwe voornemen ontstond direct grote ophef. Die werd een dag later alweer gesust door staatssecretaris Eric van der Burg. Hij zegde toe “de financiering mogelijk te maken vanuit de asielgelden” en “met de gemeenten in gesprek te gaan over het vervolg van de LVV”.

Ook zei Van der Burg dat het kabinet nog zou komen met een “beleidsreactie” op het eindevaluatierapport. De wetenschappers die dat rapport hebben opgesteld, leggen zoals te verwachten nog meer de nadruk op de terugkeer van ongedocumenteerden en de inkapseling van steungroepen. Maar wat daarnaast opvalt, is een voorzichtig afstand nemen van de mythe van het “sluitende beleid” én het ontbreken van harde conclusies over wat nu de meest effectieve opzet zou zijn van een voor de overheid optimaal functionerende LVV. Het migratiebeheersingsvraagstuk dwingt de staat en de onderzoekers in een voor hen lastige spagaat. Een analyse van het rapport, dat in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werd opgesteld door onderzoekers van Regioplan.

Deel 1 van dit artikel lees je hier.

De eerste spagaat waarin de overheid zich bevindt, is wel of geen extra opvang naast de LVV toelaten, zoals beschreven in het eerste deel van dit artikel. De wens om mensen zonder papieren te kunnen bedreigen met de straat als ze niet meewerken aan hun eigen uitzetting, conflicteert met de angst voor “openbare orde-problemen” in geval van meer daklozen, en de drang om meer zicht te hebben op de gehele “populatie” van mensen zonder verblijfsrecht.

Maar er is nog een tweede spagaat leesbaar in het rapport en die uit zich in het ontbreken van harde conclusies over welke van de vijf LVV’s beter werken. Zonder dat de onderzoekers dit nadrukkelijk aangeven, blijkt uit het rapport dat de LVV Rotterdam slechter scoort dan de andere LVV’s. De Rotterdamse LVV heeft het laagste percentage aan gevonden “oplossingen”, zowel de “bestendige” als de “semi-bestendige”. [1] Zo’n 58 procent van de bewoners is de afgelopen jaren zonder oplossing “uitgestroomd”, waarvan velen “met onbekende bestemming” (MOB). Vergelijk dat met Amsterdam (44 procent), Eindhoven (32 procent), Groningen (38 procent) en Utrecht (29 procent). De onderzoekers concluderen dat er “voor personen uit de LVV van Amsterdam, Eindhoven, Groningen en Utrecht significant vaker een oplossing wordt gevonden dan voor personen uit Rotterdam, waarbij de verschillen tussen gemeenten gecorrigeerd zijn voor de achtergrondkenmerken van de deelnemers die zijn meegenomen in het model. LVV-deelnemers uit Amsterdam hebben een 1,8 keer zo grote waarschijnlijkheid tot het behalen van een oplossing, deelnemers uit Groningen een 2 keer zo grote waarschijnlijkheid, deelnemers uit Utrecht een 3,2 keer zo grote waarschijnlijkheid en deelnemers uit Eindhoven een 4,2 keer zo grote waarschijnlijkheid.”

Klaar als een klontje

De onderzoekers onthouden zich van harde conclusies, en benoemen alleen een “aantal richtingen die mogelijke verklaringen kunnen bieden”. Ze zien “dat de steden waar relatief vaak een oplossing wordt gevonden (Amsterdam, Utrecht en Eindhoven) helemaal geen termijnen hanteren (Eindhoven en Utrecht) of lange termijnen (Amsterdam).” Rotterdam heeft een maximale opvangtermijn van 6 maanden, al kunnen daar uitzonderingen op worden gemaakt in schrijnende gevallen. “Op dit moment is nog onbekend in hoeverre de verschillende termijnen bijdragen aan het bereiken van oplossingen”, stellen de onderzoekers, “hiervoor is nader onderzoek nodig.”

En er is meer. Rotterdam heeft het hoogste leegstandspercentage van alle LVV’s, maar liefst 73 procent van de bedden, tegenover Amsterdam (8 procent), Eindhoven (34 procent), Groningen (29 procent) en Utrecht (29 procent). De Rotterdamse LVV is daarbij al ingekrompen in de afgelopen jaren, waar de andere LVV’s gelijk zijn gebleven. Rotterdam heeft ook alleen nachtopvang, iets dat door de betrokken partijen “niet wenselijk” wordt genoemd. Sterker nog, de onderzoekers noemen 24-uursopvang als belangrijk instrument voor het creëren van een “stabiele situatie”, wat “essentieel is voor het starten van een begeleidingstraject”. In Rotterdam is daarnaast de samenwerking tussen lokale organisaties en overheidsinstanties verslechterd, waar dat in de meeste andere steden is “verbeterd”, aldus het rapport. De onderzoekers stellen dat “in steden waar de samenwerking is verslechterd, is bijvoorbeeld te zien dat vreemdelingen eerder vertrekken en dat er minder vaak oplossingen worden gevonden”. In Utrecht daarentegen is “de samenwerking tussen de ngo’s en de IND verbeterd, met name door de openheid van de IND over het beoordelingsproces. De samenwerking tussen de ngo’s en DT&V en AVIM (de Vreemdelingenpolitie) is echter verslechterd, er is sprake van wederzijds wantrouwen.” In Utrecht worden juist relatief veel “oplossingen” gevonden. Wanneer de onderzoekers dus beweren dat verslechterde samenwerking samen gaat met minder “oplossingen” leidt, dan hebben ze ongelijk.

Het lijkt zo klaar als een klontje dat Rotterdam niet werkt, maar toch wordt de Rotterdamse opzet niet als methode afgewezen. Voor de goede lezer rijst er wel een vermoeden waarom de conclusies zo zacht zijn opgesteld wat betreft de Rotterdamse aanpak. Want Rotterdam heeft wel een flink hoger percentage aan “terugkeer” dan de andere LVV’s, namelijk 19 procent, tegenover percentages tussen 4 procent (Utrecht) tot 9 procent (Groningen). Rotterdam heeft “het imago van een ‘strenge LVV’, met een relatief korte verblijfstermijn en waar vooral ingezet zou worden op terugkeer”, schrijven de onderzoekers over de lage bezettingsgraad en het feit dat zoveel mensen in Rotterdam voortijdig weggaan uit de opvang. “In steden waar kortere termijnen worden gehanteerd (zoals Rotterdam) komt vrijwillig vertrek relatief vaak voor”, is ook een conclusie. In de tussenevaluatie van het Verwey Jonker instituut uit 2021 staat het dilemma voor de overheid goed uitgetekend: “Een factor die mogelijk zorgt voor verschillen in uitstroom tussen de pilots, is de mate waarin het beleid van de LVV op het gebied van doorlooptijd en oriëntatie op terugkeer strikt is. Als men hier in de LVV strikt op is, dan lijkt de uitstroom naar het land van herkomst iets hoger, maar dat lijkt dan ook te gelden voor het aantal mensen dat uit de LVV vertrekt met onbekende bestemming. Als een LVV hier minder strikt op is, dan lijkt het aantal mensen dat terugkeert naar het land van herkomst iets lager, maar lijkt ook het aantal mensen dat de LVV met onbekende bestemming verlaat iets lager. Het laag houden van het aantal mensen dat de LVV met onbekende bestemming verlaat, is belangrijk vanuit humanitair perspectief en vanuit het perspectief van openbare orde en veiligheid.”

Terugkeer, terugkeer en terugkeer

Het zicht houden op de groepen ongedocumenteerden in het land en het voorkomen van “openbare orde-problemen” die dakloosheid van grote groepen mensen met zich meebrengt, is voor de overheid een belangrijk neveneffect van de LVV. Maar het was altijd al duidelijk dat het doel van de staat is om zoveel mogelijk mensen te bewegen naar terugkeer. Daar heeft men verschillende instrumenten voor: ten eerste de zogenaamde “vrijwillige” terugkeer, die tegenwoordig “zelfstandige” terugkeer heet. Mensen zonder verblijfsrecht worden hierbij of met het mes op de keel bedreigd met vreemdelingendetentie als ze niet “meewerken”, of ze worden onderworpen aan de “zachtere aanpak” van de terugkeermanipulatie door “steun”groepen die enkel zijn gericht op terugkeer, de “terugkeer-ngo’s”, zoals ze in dit rapport heten. Dan is er het “gedwongen vertrek”, waarbij de persoon zonder papieren wordt opgepakt, in de bajes wordt gekwakt in afwachting van deportatie, en in het land van herkomst, of enig ander land waar Nederland de persoon maar kwijt kan, wordt gedumpt, soms met directe gevangenzetting daar tot gevolg, waarbij de staat zich blijft verschuilen achter technische kwesties. Voordat strijd door vluchtelingen en advocaten afdwong dat er meer opvang voor mensen zonder papieren moest komen, was de landelijk opgezette opvang alleen ingericht voor mensen in asielprocedures en mensen die bezig waren met terugkeer (maximaal 12 weken). En ook in de LVV is “meewerking” aan terugkeer bij geen kans op verblijfsrecht of doormigratie een absolute voorwaarde voor het mogen verblijven in de opvang. Sterker nog, in het coalitieakkoord van 2021, waarvan staatssecretaris Van der Burg onlangs na alle ophef alsnog verzekerde dat het kabinet zich eraan wil houden, staat juist het plan om de LVV “uit te breiden naar een landelijk dekkend netwerk waarbij de opvang altijd gericht is op terugkeer”. Het lijdt geen spoor van twijfel dat de inzet van de staat nog steeds terugkeer, terugkeer en terugkeer is. Het afwijzen van de Rotterdamse aanpak staat daar op gespannen voet mee, ook al is het percentage “oplossingen” in z’n geheel lager dan in de andere steden.

Als je de drie “begeleidingsscenario’s” voor ongedocumenteerden in de LVV, verblijfsrecht, doormigratie en terugkeer, naast elkaar legt en vergelijkt hoeveel aandacht er voor elk scenario is, dan is het al snel duidelijk dat ook de onderzoekers nogal gericht zijn op terugkeer. Dat er weinig aandacht is voor doormigratie is wel logisch. Er zijn maar enkele mensen die daarvoor in aanmerking komen, want door het Dublin-verdrag kunnen de meeste mensen in ieder geval al niet terecht in andere EU-landen. Maar verblijfsrecht komt er bekaaid vanaf. Zo gaan bijvoorbeeld heel veel geanonimiseerde praktijkvoorbeelden in het rapport over terugkeer. De kritiek op het gelijktijdig bestaan van de Eindhovense Bed Bad en Brood-opvang (BBB) naast de LVV, omdat dit mensen zou weerhouden te denken over terugkeer, komt op meerdere plekken terug in het rapport. “De bereidheid tot medewerking van de vreemdeling is essentieel voor het bereiken van een duurzame oplossing”, schrijven de onderzoekers semi-neutraal, maar in de zin erna blijkt dat dit alleen over terugkeer gaat. “De Rijkspartijen benoemen dat vreemdelingen regelmatig weerstand vertonen of geen openheid van zaken geven, waardoor terugkeer (als dat theoretisch mogelijk is) belemmerd wordt.” Geklaagd wordt ook over advocaten die “na afwijzing van een verblijfsvergunning sturen op andere nieuwe juridische mogelijkheden, terwijl ngo’s deze mogelijkheden niet zien en hebben aangegeven dat de vreemdeling zich moet richten op een ander toekomstperspectief”, ofwel terugkeer.

Het “belang” van het geven van deze “eenduidige boodschappen” komt op meerdere plekken terug. Het wordt geproblematiseerd dat “in sommige gevallen een ngo (binnen of buiten de LVV) gesprekken met een vreemdeling voert over verblijf of een herhaalde asielaanvraag indient, terwijl binnen de LVV gekozen is voor het terugkeerperspectief”. DT&V zegt hierover: “Zeker binnen de LVV is het zo’n meerwaarde als alle partijen dezelfde boodschap kunnen brengen over het gekozen perspectief zodat er geen valse hoop ontstaat bij de vreemdeling.” Alle neuzen moeten dus dezelfde kant op, zodat de boodschap dat iemand maar beter kan opzouten “beter ‘landt’ bij een vreemdeling en er geen onduidelijkheid ontstaat”. Want “tegenstrijdige berichtgeving” leidt ertoe dat “vreemdelingen verkeerde signalen krijgen”. En dit “kan de effectiviteit van toekomstoriëntatie ondermijnen”. De opzet van de begeleiding in dit verplichte LVV-onderdeel “toekomstoriëntatie” is geheel gericht op terugkeer, zoals we ook al concludeerden in 2020.

Realistisch

De verklaring voor deze onevenredige aandacht voor terugkeer ligt mogelijk in het feit dat daar het grootste verschil in standpunten zit tussen de samenwerkende partijen. In sommige steden is er sprake van “onverenigbare perspectieven op terugkeer”, aldus de onderzoekers. Er is wel wat veranderd sinds 2020. Terugkeer is veel meer “genormaliseerd” in de meeste steden, en dat komt volgens de onderzoekers onder andere doordat nu al meteen vanaf het begin de “terugkeer-ngo’s” aan tafel zitten als wordt besloten welk begeleidingsscenario wordt gekozen. Men weet elkaar ook meer te vinden, soms in een soort good cop, bad cop-spelletje, tegen de persoon zonder papieren uiteraard. “DT&V: ‘Dan zien we ook waar de kwaliteit van iemand anders ligt. Bijvoorbeeld als iemand streng toegesproken moet worden, vraagt de ngo aan DT&V om dat te doen en ook andersom bij een zachtere aanpak vragen wij de ngo. We zijn dan niet bang om elkaar te vragen.” Hoe dat werkt, valt te lezen in een citaat van een gesprek met een terugkeer-ngo: “De ngo heeft een betere aansluiting met de doelgroep, is laagdrempelig te benaderen én heeft meer tijd voor het contact. Er wordt in de gesprekken voor gezorgd dat de vreemdeling zich comfortabel voelt. Bijvoorbeeld door de mogelijkheid te bieden om vrijblijvend een kopje koffie te drinken, en over alle verschillende mogelijkheden voor de toekomst te praten. Vreemdelingen hebben vaak al een beeld van DT&V, gebaseerd op eerdere ervaringen. Ook wanneer zij zouden horen dat ze vrijblijvend met DT&V in gesprek kunnen, strookt dat niet met het beeld dat ze hebben van DT&V. Daarnaast maakt het uit of het gesprek met de vreemdeling op de bank plaatsvindt, of in een verhoorkamer.” Op meerdere plekken in het rapport wordt nadruk gelegd op de “vertrouwensband” die steungroepen met de mensen zonder papieren opbouwen. Uit de voorbeelden die worden genoemd, blijkt telkens weer dat die vertrouwensband als essentieel wordt gezien “om ervoor te zorgen dat de boodschap dat er geen mogelijkheden meer zijn voor legalisering beter aankomt”.

Volgens de onderzoekers zijn gemeenten over het algemeen meer “onpartijdig” geworden in hun regierol, en zijn steungroepen daarnaast meer “realistisch”, allerminst neutrale omschrijvingen. Met “onpartijdig” bedoelen ze minder “focus op legalisatie” van de persoon zonder verblijfsrecht. “Realistisch” betekent meer open staan voor terugkeer, want vanzelfsprekend staat het afwijsbeleid van de IND niet ter discussie. Gelukkig blijken de steungroepen niet helemaal aan de leiband te zijn gaan lopen. In Groningen “zijn er enkele incidenten voorgevallen waarbij DT&V en AVIM vermoedden dat een van de ngo’s een vreemdeling hebben getipt dat inbewaringstelling dreigde, waardoor de vreemdeling verdween voor die in bewaring gesteld kon worden”. In Utrecht is het “terugkeerperspectief vrijwel niet bespreekbaar” volgens de rijkspartijen, en ook vinden zij dat de gemeente meer “hun kant” zou moeten kiezen in de overleggen.

Frappant is de klacht over de DT&V. Dé instantie die gespecialiseerd is in het verkrijgen en onderzoeken van reisdocumenten, blijkt in sommige steden te weigeren om mee te werken als mensen in een verblijf-begeleidingsscenario problemen met het bewijzen van hun identiteit ondervinden. Aan het woord komt de vreemdelingenpolitie: “DT&V is een terugkeerinstantie, die regelt documenten om terug te keren, maar dan wordt het vervolgens misbruikt omdat het wordt ingezet voor een herhaalde asielaanvraag.” DT&V zelf: “Het gaat vooral om verkrijgen van identiteitsdocumenten, dat proces is gericht op terugkeer. Ook medische terugkeer bijvoorbeeld, wat er mogelijk is in land van herkomst, daar wordt geen antwoord op gegeven als iemand niet terugkeert.” Ofwel: de deportatieorganisaties willen alleen “meewerken” als er deportaties zullen gaan plaatsvinden. Steungroepen moeten samenwerken, eenduidige boodschappen geven en “realistisch” zijn, openstaan voor andere toekomstperspectieven. Diezelfde oproep is er niet aan de overheidsinstanties die ook best buiten “de opdracht aan hun organisatie” zouden kunnen werken. De onderzoekers bevelen slechts aan dat er “meer duidelijkheid bestaat over de vrijheid die partijen hebben om hun instrumenten in te zetten en om uitzonderingen te maken op bestaande regels”, iets dat twee kanten kan opgaan. Het kan er ook toe leiden dat de landelijke overheid het de wel meer toeschietelijke DT&V-medewerkers verbiedt om in de andere steden documenten te helpen verstrekken voor de verblijf-optanten.

Positieve beslissingen

En, nu het gesprek over terugkeer dus meer “genormaliseerd” is, onder de professionals dan, schuift de discussie op. Ging het eerst over de “vrijwillige” of “zelfstandige” terugkeer, met de “zachte” aanpak van de toekomstoriëntatie, nu is er een discussie of gedwongen vertrek een onderdeel mag zijn van de LVV. De ngo’s zijn tegen gedwongen vertrek tijdens of direct aansluitend op opvang in de LVV, omdat dat de “vertrouwensband” zou ondermijnen en meer mensen mogelijk voortijdig de LVV zouden verlaten uit angst om opgepakt te worden. De overheidsdiensten klagen dat ze maar een deel van hun instrumentarium mogen inzetten. Zal dit leiden tot een situatie zoals in de gezinslocaties, waar de gezinnen zonder verblijfsrecht onder de voortdurende terreur van de invallen van de vreemdelingenpolitie om 5 uur ‘s ochtends wachten totdat het hun beurt is. Gaan de steungroepen dit toelaten? Uit de uitstroomcijfers blijkt overigens dat het in Groningen en Rotterdam wel een paar keer is gebeurd dat iemand werd opgepakt en in de gevangenis gestopt, in de overige LVV’s (nog) niet.

Maar waar er dus veel te zeggen valt over terugkeer, als het gaat over discussies tussen de samenwerkende partijen, is er veel minder reden om het er zoveel over te hebben als je kijkt naar de resultaten van de LVV. Als je de cijfers naast elkaar legt, dan blijkt dat er veel meer mensen uiteindelijk een verblijfsvergunning krijgen dan er uitgezet worden. Er is de 9 procent die vanuit de LVV een verblijfsvergunning krijgt, dat is hetzelfde aantal als de 9 procent “zelfstandig” vertrek. Maar als je dan kijkt naar de “semi-bestendige” oplossingen, dan valt daar een heel groot percentage herhaalde asielaanvragen op, namelijk 33 procent. In het rapport valt te lezen dat van de zaken waarbij de IND een beslissing heeft genomen, er 70 procent positief is. In Amsterdam zou het zelfs gaan om positieve beslissingen op 90 procent van de herhaalde asielaanvragen, aldus de coördinator in De Volkskrant onlangs. De veel kleinere “semi-bestendige” oplossing waarbij mensen in Nederland mogen blijven op basis van ziekte (artikel 64-procedure), komt tot 68 procent positieve beslissingen. De reden voor dit hoge percentage positieve beslissingen? Volgens de onderzoekers doordat de IND binnen de LVV-structuur beter aangeeft welke bewijzen ze nodig hebben voor een positieve beslissing in een zaak, iets waar migratieadvocaten al jaren voor procederen. “Als zij vanaf het begin aangeven dat een aanvraag geen zin heeft, wordt deze over het algemeen niet ingediend”, aldus het rapport. “Dit leidt tot meer kansrijke aanvragen. Daarnaast worden de aanvragen die wel ingediend worden beter voorbereid.” De LVV Utrecht spant de kroon qua het indienen van herhaalde asielaanvragen. Utrecht is ook de LVV met de langste gemiddelde opvangtermijnen. Als je deze cijfers doordenkt, dan krijgt dus 23 procent van de uitstroom een positieve beslissing op een herhaalde asielaanvraag en zo’n 4 procent op de artikel 64-procedure. Samen met de 9 procent die al in de LVV een positieve beslissing krijgt, is dat 36 procent van de uitstroom. Dat steekt nogal af tegen de 9 procent die daadwerkelijk vertrekt.

Baantjes

Dit geeft duidelijk aan dat voor veel mensen zonder papieren er blijkbaar toch nog steeds wel kans is op verblijfsrecht, als er maar intensieve hulp is bij het verkrijgen van de juiste papieren. Dat is ook iets dat bleek bij de Wij Zijn Hier-vluchtelingen. Het buddy-systeem dat een vrijwilliger aan een vluchteling koppelde die samen intensief aan de slag gingen voor diens zaak, zorgde ervoor dat meer dan 100 “uitgeprocedeerde” vluchtelingen alsnog verblijfsrecht kregen. Dit alles roept opnieuw de vraag op in hoeverre vluchtelingen in hun eerste asielprocedure wel een “eerlijke” kans maken bij de IND. De gefinancierde rechtsbijstand voor advocaten die vluchtelingen bijstaan, is volledig uitgekleed. In hoeverre worden vluchtelingen, net aangekomen in Nederland, aan hun lot overgelaten, terwijl de IND onmogelijke eisen stelt aan bewijzen indienen, zonder daarbij afdoende specifiek te zijn over wat ze willen hebben? En als men dan jaren later “uitgeprocedeerd” is, op straat heeft geleefd, of bij solidaire landgenoten op de bank, mogelijk slachtoffer is geworden van uitbuiting of misbruik, dan kunnen sommigen in de LVV alsnog goede hulp krijgen? Het roept de vraag op hoeveel jaren van stilstand voor vluchtelingen voorkomen kunnen worden als er wel meer intensieve begeleiding aan de voorkant van de asielprocedure zou plaatsvinden, door advocaten die genoeg uren vergoed krijgen bijvoorbeeld.

Maar nee, het rapport lijkt juist de andere kant op te denken. Want voorkomen moet worden, zo valt door het hele rapport te lezen, dat mensen die uit een asielprocedure komen, zich direct in de LVV melden. Die mensen moeten namelijk het reguliere terugkeerproces in. Blijkbaar maakt het daarbij niet uit dat ook de LVV voor een groot deel uit terugkeerproces bestaat. Want stel je voor dat zij toegelaten worden tot de LVV en uit de juridische analyse zou blijken dat ze toch nog kans hebben op asiel. Dan kan de DT&V te weinig mensen het land uitwerken nog voordat ze aan de LVV toekomen.

Wat wil de landelijke overheid gaan doen, nu de pilotperiode over is? Gaat men één opzet kiezen en die over het hele land “uitrollen”? In het coalitieakkoord valt te lezen dat er in ieder geval nog meer ingezet zal worden op terugkeer, en dat de LVV zelfs net als Ter Apel helemaal ingericht zou moeten worden op terugkeer, en verblijf geen optie meer zou zijn. Iets dat de gemeenten en steungroepen overigens “zorgen baart”. Van der Burg heeft nu weliswaar toegegeven dat er nog wel financiering zal blijven, maar dit zal worden gehaald uit de “asielgelden”, terwijl er de afgelopen jaren ook een gruwelijk tekort was aan plekken voor mensen in asielprocedures.

In het rapport staan geen harde conclusies over hoe de “optimale” LVV ingericht zou moeten worden. De onderzoekers pleiten voor meer onderzoek waardoor ze mogelijk alvast voorsorteren op voortzetting van hun eigen baantjes. Een aantal lokale verschillen mogen vooralsnog blijven, maar er moet ook meer “uniformiteit” komen. Dat uit zich op twee niveaus. Ten eerste moet op bepaalde punten de werkwijze van de verschillende LVV’s meer hetzelfde worden. Het moet voorkomen worden dat mensen zonder papieren tussen de verschillende LVV’s gaan “shoppen”, oftewel: de onderzoekers bedienen zich hier van woorden die je gebruikt voor het kopen van bijvoorbeeld nieuwe schoenen om de realiteit te omschrijven dat mensen wanhopig op zoek zijn naar een dak boven hun hoofd, om te kunnen overleven in dit land met de keiharde uitsluitingspolitiek. Deze uniformiteit waarnaar gestreefd wordt, gaat bijvoorbeeld over deeltermijnen binnen trajecten, de kaders waarbinnen overheidsinstanties werken (zoals of de DT&V mag “helpen” bij een verblijf-scenario). Maar ook de manier van registratie en identificatie, zo heeft Utrecht om niet verder uitgelegde “politieke redenen” als enige LVV geen “identificatiezuil” waarbij mensen hun vingerafdrukken moeten geven. Met die zuilen kunnen mensen snel boven water komen als zijnde “ingeschreven bij een andere LVV”, een strafblad of inreisverbod hebbende, en dan kunnen ze worden geweigerd. Ook mensen die net uit een AZC gezet zijn, kunnen dan worden geïdentificeerd en weggestuurd. En de verschillen in toelatingscriteria en omgang met “regiobinding” moeten gelijkgetrokken worden, iets dat er waarschijnlijk op neer zal komen dat de LVV’s met iets bredere toegang zullen worden gedwongen om minder mensen toe te laten.

Ten tweede streeft men naar meer uniformiteit binnen de LVV, zo blijkt uit de instructie dat de samenwerkende organisaties meer met één mond moeten gaan praten. Gezien de focus op terugkeer én dat alleen bij de steungroepen hard geëist wordt dat ze zich openstellen voor alle “toekomstperspectieven”, riekt dit naar verdere inkapseling. Is het daarbij ook de bedoeling van de overheid dat de organisaties meer met elkaar en de LVV gaan vergroeien? Wordt dat onder andere bedoeld met “professionalisering”, wat in onze ervaring vaak onder andere betekent dat de meer kritische organisaties of medewerkers de deur uitgewerkt worden? Zou de overheid liever willen dat er één steungroep komt, à la VluchtelingenWerk, die het begeleidingswerk binnen de gehele LVV zal overnemen, geheel geïntegreerd binnen de overheidsstructuren? Hoe dan ook is het te hopen dat er altijd kritische individuele medewerkers zich tegen volledige inkapseling blijven verzetten, en voor de vluchtelingen en migranten onder hun hoede zullen blijven opkomen, bijvoorbeeld door het “verklikken” van de arrestatie- en deportatieplannen van de DT&V en de Vreemdelingenpolitie.

Mariët van Bommel
Harry Westerink

Noot [1]: “Bestendige oplossingen” zijn volgens het rapport: verblijfsrecht, terugkeer of doormigratie. “Semi-bestendige oplossingen” zijn: een herhaalde asielprocedure of artikel 64 procedure waarbij er recht op opvang in een AZC ontstaat, opsluiting in de illegalenbajes voor uitzetting of een vertrekmoratorium voor een specifieke groep zoals Afghanen, die tijdens dat verbod op uitzetting naar dat land ook opvang in een AZC krijgen.